5.3.Het oordeel van de rechtbank
De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de doorlopende paginanummers 1 tot en met 144 van het persoonsdossier met dossiernummer PL0960/2012091173 en de doorlopende paginanummers 1 tot en met 336 van het zaaksdossier met dossiernummer PL0960/2012091173, wat betreft het parketnummer 16/701384-12. In de zaak met parketnummer 16/659922-13 wordt verwezen naar de doorlopende paginanummers 1 tot en met 51 van zaaksdossier PL0960-2013234875.
De door de rechtbank in de voetnoten aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
Parketnummer 16/701384-12:
Bewijsmiddelen feit 1.
Aangever [slachtoffer 1] heeft tegenover de politie – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard.[slachtoffer 1] reed op 4 januari 2013 naar het adres [adres 3] te Nieuwegein ter bezorging van een pizza. Hij had gehoord dat er met een bankbiljet van 100 euro betaald zou worden en had daarom extra wisselgeld meegekregen. Aldaar aangekomen liep hij met zijn bestelling over het tuinpad naar de voordeur. Op dat moment hoorde [slachtoffer 1] iets achter zich. Hij draaide zich om en zag twee jongens op zich af komen lopen. [slachtoffer 1] hoorde dat een van die jongens of misschien wel allebei tegen hem zeiden dat hij zijn geld moest afgeven. [slachtoffer 1] schrok daar ontzettend van en liet de tas met pizza’s met daarop de papieren zak met blikjes cola op de grond vallen. [slachtoffer 1] zei tegen de jongens: “pak mijn portemonnee maar”. [slachtoffer 1] hoorde ook nog een van de jongens zeggen: “Je hebt extra geld meegenomen.” [slachtoffer 1] pakte de portemonnee van de zaak uit zijn linker broekzak en gaf de portemonnee aan de jongen die voor hem stond. [slachtoffer 1] zag dat de andere jongen toen ook het tuinpad op kwam lopen. Die jongen zei ook nog tegen aangever: “Als je me verraadt dan kom ik je opzoeken.”.
Medeverdachte [medeverdachte 4] heeft tijdens zijn verhoor bij de politie op 11 maart 2012 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Een andere jongen en hij zaten bij [verdachte] in de auto. Zij hadden geen geld en wilden wel geld lenen, maar dat lukte niet. [verdachte] zei toen dat zij dan een pizzakoerier moesten bellen. [medeverdachte 4] wist wat [verdachte] daarmee bedoelde, want hij kent hem heel goed. [medeverdachte 4] begreep dat ze dan een pizzakoerier zouden beroven. [verdachte] belde toen de pizzazaak, [bedrijf 1], deed een bestelling en vroeg of hij met een briefje van 100 kon betalen, om te zorgen dat de pizzakoerier extra wisselgeld mee zou nemen. [verdachte] zat achter het stuur, [medeverdachte 4] en de andere jongen zaten achterin.
[verdachte] parkeerde de auto en alle drie zijn uitgestapt en gingen op de hoek staan wachten op de pizzakoerier.De pizzabezorger stond stil en was de pizza’s aan het pakken uit de kist achterop de scooter. Toen renden [medeverdachte 4] en de andere jongen naar hem toe. [medeverdachte 4] riep tegen hem: “portemonnee” en die andere jongen riep: “hoeveel zit er in”, en “geef je pizza’s”. De pizzakoerier gaf de portemonnee aan hem af en de andere jongen pakte de pizza’s, waarna zij naar de auto van [verdachte] zijn gerend en gedrieën zijn vertrokken en de buit hebben verdeeld.Het muntgeld en het bankbiljet van 50 euro heeft[verdachte] genomen.
Medeverdachte [medeverdachte 4] verklaart tijdens zijn verhoor bij de politie op 12 maart 2012 – zakelijk weergegeven – als volgt: “[medeverdachte 5] is ook mee geweest met de overval op de pizzakoerier en in mijn eerdere verklaring noemde ik hem die andere jongen”.
Op 13 november 2013 verklaart [medeverdachte 5] tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris dat hij bij de overval op de pizzakoerier op 4 januari 2012 is geweest, samen met [verdachte] en[medeverdachte 4]. Hij stond samen met [verdachte] om de hoek van waar [medeverdachte 4] de tas met geld heeft afgepakt.
Op 4 januari 2012 werd er om 20.18.47 uur met op naam gestelde telefoon van verdachte gebeld met[bedrijf 1].
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de andere verdachten gereden heeft en dat hij wist wat ze gingen doen.
Bewijsoverwegingen feit 1
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande het aan verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt. Uit bovenvermelde bewijsmiddelen volgt dat verdachte de initiator was en de pizza’s heeft besteld en gezegd dat er met een biljet van
€ 100 betaald zou worden. Vervolgens heeft verdachte [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] naar[adres 3] gereden. Daarna heeft hij gedeeld in de opbrengst. De ontkennende verklaring van verdachte is niet geloofwaardig in het licht van de overige verklaringen. Dat verdachte bij de overval betrokken was volgt uit de verklaringen van de medeverdachten die op elkaar aansluiten en elkaar ondersteunen, en tevens uit de historische gegevens van het telefoonverkeer van de op verdachte zijn naam gestelde telefoon. Het verweer dienaangaande wordt derhalve verworpen.
Bewijsmiddelen feit 2
Aangever [slachtoffer 2] heeft tegenover de politie – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard. [slachtoffer 2] stopte de bromscooter van de pizzeria aan het begin van de oprit van een vrijstaande woning aan [adres 4]. [slachtoffer 2] zag links van hem, net naast de bosjes, twee jongens staan. [slachtoffer 2] hoorde dat beide jongens riepen: “ Geld, geld”. [slachtoffer 2] zag en voelde dat de eerste jongen hem met diens rechter arm om de nek pakte en [slachtoffer 2] hoofd tegen zijn borstkas drukte.[slachtoffer 2] wilde zich losrukken maar zag toen een mes in de linkerhand van de jongen die hem bij de nek beet had. [slachtoffer 2] weet niet wat voor mes het was. Hij heeft de punt van een mes gezien. Gok hoorde toen dat beide jongens weer riepen: “Geld, geld”. Omdat de ene jongen, die [slachtoffer 2] beet had, met dat mes bewegingen maakte werd [slachtoffer 2] bang. [slachtoffer 2] heeft geld uit zijn tasje gehaald en aan een van de jongens gegeven. De eerste jongen hield [slachtoffer 2] toen nog steeds beet. Toen de jongens het geld hadden renden ze gelijk weg.
[medeverdachte 1] heeft op 14 mei 2013 verklaard dat hij [slachtoffer 2] heeft overvallen samen met Ricardo (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 6]) en ze zijn met [naam] (de rechtbank begrijpt [verdachte]) in de auto in Houten gekomen. Verdachte wist wat er precies ging gebeuren.
Op 13 november 2013 heeft [medeverdachte 6] bij de rechter-commissaris – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard. De overval waarbij mijn telefoon is gebruikt op 12 januari 2012 in Houten, daar ben ik ook bij geweest. Ik was er met [medeverdachte 1] en [verdachte]. We zijn met de auto van[verdachte] naar Houten gegaan. [verdachte] is niet meegegaan naar het adres waar wij hadden afgesproken, hij bleef in de auto zitten. We hebben al het geld aan[verdachte] gegeven omdat hij geen geld had voor eten. Hij kwam er mee dat het best wel makkelijk ging omdat [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] het al een keer eerder hadden gedaan.[verdachte] zei: “Kun jij het niet een keer doen, het is heel makkelijk”.
Op 12 januari 2012 om 19.39.39 uur is er met de telefoon van [medeverdachte 6] gebeld met[bedrijf 2].
Bewijsoverwegingen feit 2
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande het aan verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt. Uit voormelde bewijsmiddelen volgt dat verdachte de initiator was van de overval op de pizzakoerier, hij heeft [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] naar Houten gereden en hij heeft gedeeld in de opbrengst. De verklaring van verdachte dat hij beide mededaders alleen opgehaald heeft en niet heeft gedeeld in de buit acht de rechtbank niet geloofwaardig in het licht van de andere verklaringen die op elkaar aansluiten en elkaar ondersteunen.
Met betrekking tot het gebruik van het mes volgt de rechtbank de gedetailleerde verklaring van aangever.
Parketnummer 16/659922-13
Bewijsmiddelen
Aangeefster [getuige] heeft op 19 oktober 2013 aangifte gedaan van bedreiging en daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard.Op 16 oktober 2013 was ik samen met mijn vriendin[A] bij de tramhalte bij het winkelcentrum in Nieuwegein. Ik zag dat [B] en verdachte het perron op kwamen lopen en in mijn richting liepen. Ik hoorde verdachte op luide toon zeggen: “Jou moet ik nog effe hebben”. Ik had een vermoeden waarvoor hij mij moest hebben. Ik had ongeveer een week geleden een brief ontvangen om een getuigenverklaring af te leggen in de rechtbank in de zaak tegen verdachte. Ik had het idee dat verdachte mij hierover wilde spreken. Ik hoorde dat verdachte zei dat hij de verhalen wilde afstemmen. Verdachte zei tegen [B] dat ik dat wijf was die tegen hem een getuigenverklaring had afgelegd. Ik zei tegen verdachte dat ik nu echt geen tijd had om de verhalen af te stemmen. Ik hoorde dat verdachte tegen mij zei: “dat gaat toch wel lukken toch?” Ik hoorde dat [B] op een meer dwingende toon zei: “dat gaat wel lukken toch?” Daarna liepen zij weg.
Wat later kwamen [A] en ik verdachte en [B] weer tegen. Verdachte begon tegen[A] te praten. De toon verliep niet heel gezellig. Ik had al een idee waar dit gesprek naar zou leiden en daarom heb ik de dictafoon van mijn telefoon aangezet. Het gesprek verliep nogal rommelig maar het kwam erop neer dat verdachte wilde dat ik mijn getuigenverklaring zou aanpassen. Ik hoorde dat verdachte zei dat ik moest zeggen dat hij gewoon in de auto zat en van niets wist. Kort hierna liepen verdachte en [B] weg. Ik hoorde dat verdachte naar mij riep dat ik maar moest zorgen dat het goed komt omdat ik anders een probleem met hem zou hebben. Ik had het gevoel alsof er iets in mij knapte en ik heb toen geroepen waarom ze mij bedreigden. Ik ben erg bang dat verdachte mij iets gaat aandoen als ik de waarheid ga vertellen.
Uit het afluisteren van het geluidsbestand van aangeefster is – zakelijk weergegeven – het volgende gebleken.Verbalisant[verbalisant] hoorde bij deze opname vier verschillende stemmen en herkende twee stemmen als de stemmen van aangeefster en verdachte. Uit de verklaringen van aangeefster is af te leiden dat de overige twee stemmen, een onbekende mannenstem en een onbekende vrouwenstem, de stemmen van [B] en [A] betreffen.
Verbalisant hoorde verdachte zeggen nadat aangeefster hem zei dat hij haar niet continue met dit hele verhaal moet lastigvallen: “ja dat snap ik maar ga eerst maar dat oplossen. Dan laat ik je voor de rest je hele kankerleven met rust”. Nadat aangeefster zegt dat hij haar niet moet lastigvallen zegt verdachte: “doe niet zo kankerstoer. Want als jij nu gaat zeggen dat ik je lastig val, dan heb je echt een groot probleem met mij hoor” en “Ik hoop dat je je verklaring gaat aanpassen want anders heb je echt een groot probleem”
De onbekende mannenstem zei: “Als hij door jullie in de problemen komt, heb je ook een probleem met mij! En dat is niet zo gemakkelijk! Gewoon je kankersmoel houden” en “daar blijven of ik sla je kop” en “ik pak jou en je hele kankerfamilie”.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er geen sprake is geweest van bedreiging. Uit het ten laste gelegde blijkt echter dat verdachte verweten wordt dat hij aangeefster heeft willen beïnvloeden bij het in vrijheid naar waarheid en geweten afleggen van een verklaring bij de rechter-commissaris. Van dergelijke beïnvloeding is zonder meer sprake.De rechtbank stelt vast dat uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen duidelijk blijkt dat verdachte aangeefster onder druk wilde zetten om haar verklaring aan te passen. Uit het opgenomen telefoongesprek blijkt tevens dat zowel verdachte als zijn vriend [B] om dit doel te bereiken dreigende bewoordingen hebben geuit in de richting van aangeefster.