ECLI:NL:RBMNE:2013:6091

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
3 december 2013
Zaaknummer
C-16-334561 - FA RK 12-7707
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing van Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht om ondertoezichtstelling te mandateren

Op 3 december 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.F. Vogel, beroep heeft ingesteld tegen een beslissing van Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht (verweerster). De zaak betreft de mandatering van de uitvoering van de ondertoezichtstelling van minderjarigen aan de Willem Schrikker Jeugdbescherming (WSJ). Eiseres was niet akkoord met deze mandatering en had verweerster verzocht om deze in te trekken. Verweerster had echter op 27 augustus 2013 eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar tegen de eerdere afwijzing van haar verzoek tot intrekking van de mandatering.

De rechtbank heeft de zaak op 22 oktober 2013 behandeld. Eiseres was in persoon aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, terwijl verweerster vertegenwoordigd werd door twee medewerkers. De rechtbank heeft overwogen dat de mandatering aan WSJ op basis van een mandaatbesluit, dat in werking is getreden op 1 januari 2005, rechtmatig was. Dit mandaatbesluit staat in rechte vast en geeft verweerster de bevoegdheid om de uitvoering van de ondertoezichtstelling aan WSJ over te dragen.

De rechtbank concludeert dat eiseres geen rechtstreeks betrokken belang heeft bij de toedeling van de uitvoering van de ondertoezichtstelling aan WSJ. Dit betekent dat er geen bezwaar kan worden gemaakt tegen de beslissing om de uitvoering aan WSJ te mandateren, en dus ook niet tegen de weigering om deze mandatering ongedaan te maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter E.P. de Beij, met griffier T.M.M.P. Westbroek.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/354252 / JE RK 13-2760
mandatering uitvoering ondertoezichtstelling
Uitspraak van 3 december 2013 op het beroep
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen eiseres,
advocaat mr. R.F. Vogel,
tegen
STICHTING BUREAU JEUGDZORG UTRECHT,
gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen verweerster.

1.Inleiding

Verweerster heeft bij besluit van 27 augustus 2013 eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar tegen de beslissing van 14 mei 2013 van verweerster, strekkende tot afwijzing van het verzoek van eiseres tot intrekking van de mandatering aan de Willem Schrikker Jeugdbescherming (hierna: WSJ).
Eiseres heeft tegen het besluit van 27 augustus 2013 beroep ingesteld en tevens verzocht verweerster in de proceskosten van deze procedure te veroordelen.
Het beroep is op 22 oktober 2013 ter zitting behandeld, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mevrouw drs. [A] en mevrouw mr. [B]. Voorts was aanwezig de heer [C] van WSJ.

2.Overwegingen

Bij beschikking van deze rechtbank van 4 juni 2013 is de ondertoezichtstelling van de minderjarige
[minderjarige 1], geboren op [2011] te [woonplaats], verlengd tot 16 december 2013.
Bij beschikking van deze rechtbank van 4 juni 2013 is de ondertoezichtstelling van de minderjarige
[minderjarige 2], geboren op[2001] te [woonplaats], verlengd tot 16 juni 2014.
Bij beschikkingen van deze rechtbank van 4 juni 2013 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige
[minderjarige 3], geboren op[2009] te [woonplaats], verlengd tot 16 juni 2014.
Verweerster heeft de uitvoering van de ondertoezichtstelling gemandateerd aan WSJ. Eiseres is het hier (niet langer) mee eens en heeft verweerster verzocht om over te gaan tot intrekking van de mandatering aan WSJ. Bij beslissing van 14 mei 2013 heeft verweerster het verzoek van eiseres afgewezen. Eiseres heeft vervolgens bij brief van 24 juni 2013 bezwaar gemaakt tegen de beslissing. Op 27 augustus 2013 heeft verweerster eiseres
niet ontvankelijk verklaard in haar bezwaar.
De rechtbank overweegt als volgt.
In het mandaatbesluit (in werking getreden met ingang van 1 januari 2005) is geregeld dat de Stichting die een Bureau Jeugdzorg in stand houdt (als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de Jeugdzorg), aan de directeuren van de instelling met een landelijk bereik zoals WSJ, mandaat, volmacht en machtiging kan verlenen tot het nemen van besluiten en het verrichten van (rechts)handelingen die betrekking hebben op de uitvoering van (onder andere) een ondertoezichtstelling. Dit mandaatbesluit staat in rechte vast. Dit betekent dat verweerster er toe over kon gaan de ondertoezichtstelling uit te laten voeren door de WSJ. De beslissing de uitvoering van de ondertoezichtstelling in dit individuele geval aan WSJ over te dragen is gegrond op voornoemd mandaatbesluit. Nog daargelaten of de toedeling van uitvoering van de ondertoezichtstelling is aan te merken als een besluit als in de Algemene wet bestuursrecht, stelt de rechtbank vast dat eiseres bij de toedelingsbeslissing van deze zaak aan de WSJ geen rechtstreeks betrokken belang heeft. Dit is uiteraard anders bij een besluit dat de WSJ vervolgens zou nemen in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling, maar dat ligt in deze procedure niet voor. Nu geen bezwaar tegen deze toedeling van de uitvoering van de ondertoezichtstelling aan WSJ kan worden gemaakt, volgt hieruit dat ook tegen de weigering deze toedeling ongedaan te maken geen bezwaar kan worden gemaakt.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerster eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar. Nu tegen deze beslissing op bezwaar beroep openstaat bij de bestuursrechter zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

3.Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.P. de Beij, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. T.M.M.P. Westbroek als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2013.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.