Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van 22 november 2012
- de incidentele conclusies van UTC c.s.
- de incidentele conclusie van antwoord van EWD
- de pleidooien en het proces-verbaal van de pleidooien in de incidenten van 17 september 2013, en de daarin genoemde stukken.
2.De beoordeling in de incidenten
inleiding
- exceptie van internationale onbevoegdheid: de Moedermaatschappijen
- exceptie van (relatieve) onbevoegdheid wegens forumkeuze: Thyssenkrupp, Thyssenkrupp Liften en Mitsubishi;
- exceptie van onbevoegdheid wegens arbitrage: UTC c.s.;
- verzoek tot aanhouding in afwachting van arbitrage: UTC, Otis, Thyssenkrupp, Thyssenkrupp Liften, Kone Corporation, Kone, Mitsubishi;
- voorwaardelijke vordering tot oproeping in vrijwaring: UTC c.s.;
- verzoek verlof tussentijds appel: UTC, Otis, Thyssenkrupp, Thyssenkrupp Liften, Kone Corporation, Kone en Mitsubishi.
NJ2008,79 (Reichs Montage/Kiesel Baumaschinen Handels)).
NJ2013, 66 (Painer) r.o. 74 e.v. en HvJEG/EU 12 juli 2012, C-616/10,
NJ2013, 67 (Solvay), r.o. 19).
Jur.2009, p. I-663,
RvdW2009/546 (Allianz/West Tankers)) (hierna, 2.19 e.v.).
NJ1990, 425 (Kalfelis/Schröder)) (het “nauwe band”-criterium) (MvT, Parl.Gesch. NBW Herziening Burgerlijk Procesrecht, p. 108). Voor zover de wetgever mocht hebben bedoeld met het vereiste “dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen” een beperkter criterium aan te leggen dan het vereiste van artikel 6 aanhef en sub 1 EEX-Vo/EVEX II (goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige behandeling en berechting) geldt dat in het onderhavige geval ook aan dit criterium is voldaan, zeker indien daarbij wordt betrokken dat voor de bevoegdheid ten aanzien van UTC niet alleen aan de vorderingen van EWD jegens haar eigen (uiteindelijke) dochtermaatschappij Otis mag worden vastgeknoopt, maar ook aan die jegens alle overige gedaagden, ten aanzien van wie de rechtbank, zoals hierna zal blijken (hierna, 2.18 e.v.), zich bevoegd zal verklaren.
- UTC en Otis (incidentele conclusie, § 5): dat zij op basis van de dagvaarding niet kunnen vaststellen in hoeverre in de relevante overeenkomsten algemene voorwaarden van toepassing zijn verklaard (waarin arbitrale bedingen zijn opgenomen);
- Schindler Holding en Schindler Liften (incidentele conclusie, § 35): dat “aannemelijk” is dat in de relevante contractuele documentatie algemene voorwaarden (met daarin arbitrale bedingen) van toepassing zijn verklaard, dat denkbaar is dat bij kleinere opdrachten wel eens is verzuimd om dat vast te leggen, maar dat het bij grote opdrachten “vrijwel steeds” gebeurde;
- Thyssenkrupp en Thyssenkrupp Liften (incidentele conclusie, § 4.10, 4.12 en 4.13): dat het voor Thyssenkrupp Liften bestendige praktijk was om toepasselijkheid van algemene voorwaarden te bedingen, en dat in de “meeste” van die sets algemene voorwaarden arbitragebedingen zijn opgenomen, terwijl in specifiek uitonderhandelde contracten forumkeuzes ten gunste van andere rechters dan de rechtbank Midden-Nederland zijn gemaakt;
- Kone Corporation en Kone (incidentele conclusie, § 12 en 14): dat “aannemelijk” is dat in de relevante overeenkomsten arbitrage is overeengekomen, en dat in de door Kone gehanteerde algemene voorwaarden “in de regel” zo’n arbitragebeding voorkwam;
- Mitsubishi (incidentele conclusie, § 13 en 9): dat de algemene voorwaarden met daarin arbitrale bedingen op alle relevante overeenkomsten van toepassing zijn verklaard, maar tegelijkertijd dat op voorhand niet ondenkbaar is dat (in plaats daarvan) in sommige gevallen een forumkeuze is gemaakt voor een andere rechter dan de rechtbank Midden-Nederland.
alleovereenkomsten die in de door haar genoemde periode tussen de door haar genoemde zorginstellingen (en hun rechtsvoorgangers) zijn gesloten met de Liftfabrikanten (afgezien van schade die eventueel is geleden met betrekking tot leveringen door derden die op hun beurt (direct of indirect) deze leveringen van de Liftfabrikanten hadden betrokken – volgens EWD: tegen te hoge prijzen –, maar het beroep van UTC c.s. op arbitrage of forumkeuze voor een andere rechter dan de rechtbank Midden-Nederland is daarop kennelijk niet gericht, althans heeft zij niet toegelicht hoe haar arbitragebedingen of forumkeuzes in dergelijke transacties zouden (kunnen) doorwerken). In het door UTC c.s. gestelde vindt de rechtbank ook geen aanleiding, in het kader van het onderhavige incident, om voor EWD enige (verzaakte) verplichting tot verschaffing van nadere documentatie of anderszins informatie aan te nemen, of aan het ontbreken daarvan een bewijsvermoeden ten gunste van UTC c.s. te verbinden.
NJ1994, 488 in elk geval bij de eerste schriftelijke conclusie) of forumkeuze voor een andere rechter dan de rechtbank Midden-Nederland, kan in het midden blijven. In haar incidentele conclusies heeft UTC c.s. met betrekking tot geen enkele concrete overeenkomst tussen een Liftfabrikant en een zorginstelling in wier rechten EWD stelt te zijn getreden, de toepasselijkheid van een arbitraal beding of een forumkeuze voor een andere rechter dan de rechtbank Midden-Nederland onderbouwd, met stukken of anderszins. In haar incidentele conclusie van antwoord heeft EWD de toepasselijkheid van enig arbitraal beding of enige forumkeuze voor een andere rechter dan de rechtbank Midden-Nederland in de tussen de relevante partijen gesloten overeenkomsten betwist. Daarop heeft UTC c.s. bij pleidooi (op voorhand toegezonden) stukken in het geding gebracht, die volgens haar contracten representeren tussen Liftfabrikanten en enige zorginstellingen in wier rechten EWD stelt te zijn getreden, waarin arbitrale bedingen zijn opgenomen. Hierover heeft UTC c.s. (pleitaantekeningen mr. Kortmann, namens UTC c.s., § 15) evenwel gesteld dat deze contracten “uitsluitend [dienen] om te
illustrerendat de Fabrikanten [de Liftfabrikanten, toevoeging rechtbank] doorgaans – ook met de Materiële Eiseressen [de zorginstellingen in wier rechten EWD stelt te zijn getreden, toevoeging rechtbank] – branchevoorwaarden met een arbitragebeding bedongen” (cursivering in het origineel). De rechtbank moet hieruit afleiden dat UTC c.s. deze stukken aldus niet in het geding heeft gebracht ter staving van de door haar opgeworpen bevoegdheidsexceptie ten aanzien van (slechts) de claims van oorspronkelijk de zorginstellingen die in die contracten zijn genoemd.
3.De beslissing
2 april 2014,
8 januari 2014voor conclusie(s) van antwoord.