Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het verdere verloop van de procedure
- de aanvullende producties 13 tot en met 18 van NSR,
- de voortgezette mondelinge behandeling van 8 november 2013,
2.De verdere beoordeling
TS-E-3.3.4 toelaatbaar zijn. Deze eisen luiden als volgt:
de gebruiker worden voorkomen.
(…)
TS-E-3.3.4: Er kan op gebruikersvriendelijke wijze tussen gespreksgroepen worden geschakeld.
Inschrijver geeft aan hoeveel handelingen er nodig zijn (maximaal 3) en beschrijft de
handelingen die er nodig zijn om van gespreksgroep te wisselen.
eisen zogenaamde knock-out eisen betreffen en dat indien hieraan niet wordt voldaan
de inschrijving door NSR ter zijde moet worden gelegd. Dat dit het geval is volgt uit het bepaalde in 4.2 van de Offerteaanvraag en het bepaalde in punt 4, onder stap 5 van
bijlage 12 van de Offerteaanvraag.
De voorzieningenrechter kan Abiom daarom niet volgen in haar in het kader van de voortgezette mondelinge behandeling voor het eerst ingenomen stelling dat deze eisen
niet als minimumeisen zijn te kwalificeren. Minimumeisen zijn immers eisen van kwalitatieve aard waaraan een aanbieder dient te voldoen om voor deelneming aan de aanbesteding van een bepaalde opdracht in aanmerking te kunnen komen en de hiervoor weergegeven eisen vallen daaronder.
overwogen – als minimumeisen moeten worden aangemerkt – ontoelaatbaar zijn,
omdat deze eisen volgens haar in strijd zijn met het transparantiebeginsel. Zij voert
daartoe aan dat deze eisen een subjectief element behelzen, namelijk “de mate van gebruikersvriendelijkheid” en dat dit subjectieve element in de aanbestedingsdocumenten niet, althans onvoldoende, is geobjectiveerd, wat volgens haar gelet op het transparantiebeginsel wel is vereist.
2.5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat – zoals in 2.1.1 van het tussenvonnis al
is overwogen – het transparantiebeginsel ertoe strekt te waarborgen dat elk risico van favoritisme en willekeur door de aanbestedende dienst wordt uitgebannen.
2.7. In dit verband is allereerst aan de orde de beantwoording van de vraag op welke manier deze eis moet worden uitgelegd.
2.9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver op grond van de tekst van de minimumeis had moeten begrijpen dat deze minimumeis tweeledig is, in die zin dat:
1) op gebruiksvriendelijke wijze tussen de gespreksgroepen moet kunnen worden
geschakeld, en,
2) bij het schakelen tussen de gespreksgroepen maximaal drie handelingen mogen worden
verricht.
Het is in ieder geval niet zo dat uit deze tekst van deze bepaling kan worden opgemaakt dat op gebruiksvriendelijke wijze tussen de gespreksgroepen kan worden geschakeld wanneer
er drie of minder handelingen bij het schakelen tussen de gespreksgroepen nodig zijn.
De vermelding in de minimumeis dat op gebruiksvriendelijke wijze tussen de gespreks-groepen moet kunnen worden geschakeld zou dan immers onnodig zijn.
Er zijn de voorzieningenrechter verder ook geen aanknopingspunten gebleken voor een andere uitleg dan die hiervoor is vermeld.
Er kan aan de hand van objectieve maatstaven, namelijk het tellen van het aantal handelingen dat nodig is voor het schakelen tussen de gespreksgroepen, worden bepaald
of aan deze (sub)voorwaarde wordt voldaan of niet.
Van Dale wordt gegeven, welke definitie als volgt luidt: “tegemoetkomend aan de behoeften en het gemak van de gebruiker”. Een behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver had volgens haar daarom moeten begrijpen dat met “gebruiksvriendelijk” wordt bedoeld “makkelijk”; er moet makkelijk van gespreksgroep kunnen worden gewisseld.
Ook dit is echter – wat hiervan ook zij – nog steeds subjectief.
Er zijn door haar geen objectieve handvatten gegeven op grond waarvan kan worden beoordeeld of er wel of niet sprake is van gebruikers-vriendelijkheid bij het schakelen tussen de gespreksgroepen. Denkbaar is bijvoorbeeld dat het element “tijdsduur tussen het schakelen” zo’n objectief handvat zou kunnen zijn geweest.
Verder geldt dat NSR ook aan de testers had kunnen vragen om – zoals Abiom aanvoert – ten aanzien van de gebruiksvriendelijkheid met het schakelen tussen de gespreksgroepen een score te geven op een bepaalde schaal, bijvoorbeeld een schaal van 1 tot 10, en dat vanaf een bepaalde score (bijvoorbeeld 6 in het geval een schaal van 1 tot 10) geconcludeerd zal worden dat sprake is van gebruikersvriendelijkheid. NSR heeft deze of daarmee vergelijkbare maatregel echter niet getroffen.
Sterker nog de scenariotesten waren er niet op gericht om na te gaan of de door de inschrijver aangeboden portofoon voldeed aan de eisen in het PvE, waaronder de hier aan
de orde zijnde minimumeis, maar hadden als doel om de diverse in de praktijk veel voorkomende scenario’s te testen. Of de aangeboden portofoon aan de eisen in het PvE voldeed, was dus in feite slechts een bijkomstigheid.
Deze formulieren bestaan uit drie kolommen. In de eerste kolom is de te testen actie omschreven, in de tweede kolom moet door de tester worden aangegeven of deze testactie is Gelukt (G) of Mislukt (M) en de derde kolom biedt ruimte voor opmerkingen, aandachtspunten en bevindingen (positieve en negatieve), waarbij is vermeld dat bij een mislukte actie de bevindingen zo uitgebreid mogelijk moet worden vermeld.
In deze formulieren wordt geen onderscheid gemaakt tussen de resultaten van het testen
vóór en nà de instructie ten aanzien van het gebruik van de te testen portofoon.
Een enkele tester heeft dit overigens wel uit zichzelf aangegeven, maar het merendeel niet.
betwist – de testgroep zodanig is samengesteld dat een subjectieve beoordeling zoveel mogelijk wordt ingeperkt. NSR heeft niet inzichtelijk gemaakt wat de achtergrond is van
de personen die aan de testgroepen hebben deelgenomen, zoals hun leeftijd, ervaring met het gebruik van portofoons, gevoel voor techniek. Evenmin heeft zij inzichtelijk gemaakt wat de precieze samenstelling is geweest van de testgroepen en op welke manier zij deze testgroepen heeft geselecteerd.
welop gebruiksvriendelijke wijze tussen de gespreksgroepen kan worden geschakeld, terwijl een andere testgroep tot de conclusie zou kunnen komen dat er
nietop gebruiksvriendelijke wijze tussen de gespreksgroepen kan worden geschakeld.
van het tussenvonnis). Ter aanvulling daarop wordt nog overwogen dat het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat
NSR zich op rechtsverwerking beroept. Op NSR rust de verantwoordelijkheid om een aanbestedingsprocedure in te richten die in ieder geval in overeenstemming is met de algemene beginselen van het aanbestedingsrecht (waaronder het transparantiebeginsel). Uit het voorgaande volgt dat zij dit niet heeft gedaan. Het gaat hier om een flagrante schending van het aanbestedingsrecht. Immers, NSR heeft een ontoelaatbare minimumeis gesteld. Hierdoor worden niet alleen de belangen van Abiom geschaad, maar ook belangen van derden. Niet is uitgesloten dat er derden zijn die, ten gevolge van de door NSR ontoelaatbare gestelde minimumeis, hebben afgezien van deelname aan de aanbestedingsprocedure.
Het belang van NSR dat daarin is gelegen dat zij geen vertraging oploopt bij het vervangen van de huidige portofoons die volgens haar dringend aan vervanging toe zijn, en het belang van Abiom bij het alsnog kunnen verwerven van de opdracht houden elkaar goeddeels in evenwicht. De vordering van Abiom zoals weergegeven in 3.1 onder d van het tussenvonnis zal daarom op de in de beslissing te noemen manier worden toegewezen. De in verband met deze vordering gevorderde dwangsom zal worden afgewezen. Een dwangsom dient als prikkel tot nakoming van het vonnis. NSR heeft te kennen gegeven het vonnis te zullen respecteren en er zijn geen aanwijzingen dat zij dit niet zal doen. Er is op dit moment daarom geen aanleiding voor het opleggen van dwangsom.
- de stelling van NSR dat uit de verklaring van [A] volgt dat de door Abiom
aangeboden portofoon niet voldoet aan de (sub)voorwaarde dat bij het schakelen tussen de
gespreksgroepen maximaal drie handelingen mogen worden verricht,
- de stelling van Abiom dat ook minimumeis TS-E-3.3.2 ontoelaatbaar is,
- de stelling van Abiom dat NSR niet aan haar motiveringsplicht heeft voldaan.
816,00
Reden hiervoor is dat het feit dat de voortgezette mondelinge behandeling nodig was – zoals uit het tussenvonnis blijkt – grotendeels is toe te rekenen aan de proceshouding van Abiom.
3.De beslissing
wettelijk kader,