Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[gedaagde 1],
[gedaagde 2],
[gedaagde 3],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 6 maart 2013
- de bij brief van 3 juni 2013 toegezonden producties 52-59 van de man
- de akte vermeerdering van eis van de vrouw van 17 juni 2013, met productie 19
- de bij brief van 10 juni 2013 toegezonden productie 20 van de vrouw
- het proces-verbaal van comparitie van 17 juni 2013
- de brief van mr. Kashyap van 23 juli 2013 naar aanleiding van het proces-verbaal.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
de verweren en vorderingen van de neef, de broer en [X] Monumenten in reconventie, voor zover afwijkend van die van de man
beschikkingsonbevoegdheid van de manten aanzien van de verkoop en levering van de aandelen in [X] Monumenten en het pand [woonplaats] aan de neef.
verjaringsverweervan de man c.s. is gericht op de vordering van de vrouw tot verdeling faalt dit verweer, nu een vordering tot verdeling niet aan verjaring is onderworpen. Voor zover het is gericht op de op voet van artikel 3:190 lid 1 BW gebaseerde vordering van de vrouw tot nietigverklaringen faalt het evenzeer, nu ook een dergelijke vordering niet blootstaat aan verjaring. Voor zover het verweer is gericht op de door de vrouw gevorderde vernietigingen, komt de rechtbank hieraan (vooralsnog) niet toe. Wat betreft de aandelen [X] Monumenten en het pand [woonplaats] niet omdat de rechtbank de betreffende overdrachten nietig oordeelt (hierna, 4.11). Wat betreft de Spaanse appartementen A, B en C vooralsnog niet omdat de vrouw nog niet heeft gereageerd op het verweer van de man dat deze niet behoorden of behoren tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, en de rechtbank er vooralsnog vanuit gaat dat de vordering van de vrouw op dit onderdeel slechts is gebaseerd op de – aldus door de man betwiste – grondslag dat deze daartoe wél behoorden.
bekrachtigingsverweerlegt de man c.s. de stelling ten grondslag dat de vrouw ter zake van door hem verrichte transacties gelden heeft ontvangen en behouden. Hij spitst dit verweer echter niet toe op transacties waarvan de vrouw in dit geding nietigverklaring of vernietiging vordert, terwijl met betrekking tot die transacties ook niet van dergelijke ontvangsten door de vrouw is gebleken. Dit verweer faalt dus.
goede trouwvan de man c.s. betreft klaarblijkelijk de transacties met de aandelen [X] Monumenten en het pand [woonplaats]. Dit verweer faalt. Wegens het ontbreken van toestemming van de vrouw was de man niet bevoegd te beschikken over de aandelen en het pand te [woonplaats]. Wegens zijn beschikkingsonbevoegdheid is de eigendom niet overgegaan (artikelen 3:190 lid 1 j° 3:84 lid 1 BW). Goede trouw van de neef, zou daarvan sprake zijn, met betrekking tot de beschikkings(on)bevoegdheid van de man, beschermt hem niet: artikel 10:131, 10:138 j° 3:88 BW.
zaakwaarneming, dat kennelijk (slechts) ziet op de aandelen [X] Monumenten en het pand [woonplaats], faalt ook. De rechtbank gaat er vanuit, bij ontbreken van indicaties van het tegendeel, dat de man bedoelt te stellen dat hij mede namens de vrouw heeft verkocht. Voor zover de man c.s. zich beroept op de eigen onwetendheid van de man met betrekking tot zijn beschikkingsonbevoegdheid (artikel 3:190 lid 1 BW), geldt dat hij dit beroep onvoldoende heeft onderbouwd in het licht van de door de vrouw in het geding gebrachte processtukken met betrekking tot een tussen de man, de vrouw en de broer al in december 2004 gevoerde procedure waarin de man en de broer wél – maar tevergeefs – medewerking van de vrouw hadden gevraagd aan vervreemding van het pand [woonplaats] aan de broer. Hierbuiten heeft de man geen reden, laat staan een goede reden genoemd om over deze door hem beoogde transacties geen voorafgaand overleg te voeren met de vrouw. Reeds hierom kan niet worden gezegd dat de man zich met deze transacties op redelijke grond heeft ingelaten met wat hij kwalificeert als behartiging van de belangen van de vrouw, betreffende deze vermogensbestanddelen.
ontbreken van benadelingen daarmee
ontbreken van belangvan de vrouw ter zake van de door haar aangevochten transacties. De man c.s. stelt in dit kader dat de door de man vervreemde vermogensbestanddelen destijds voor reële prijzen zijn verkocht, en nu minder zouden opleveren als ze opnieuw zouden moeten worden verkocht, ten minste wanneer de investeringen die de verkrijgers daarop intussen hebben verricht, daarbij zouden worden verdisconteerd. Hij stelt dat artikel 3:190 BW niet de door de vrouw beoogde consequentie van nietigheid of vernietigbaarheid van de rechtsvorderingen beoogt. De ontbonden gemeenschap moet worden verdeeld met hetgeen in de plaats is gekomen van de vermogensbestanddelen.
redelijkheid en billijkheidten betoge dat de door de man verrichte en door de vrouw aangevallen transacties in stand moeten worden gelaten, omdat de betreffende vermogensbestanddelen destijds voor reële prijzen zijn verkocht, en de man destijds geen beter alternatief had. De man voert dit verweer kennelijk aan voor de aandelen en voor het pand [woonplaats]. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uitgangspunt is de nietigheid van de overdracht van de aandelen [X] Monumenten en van het pand [woonplaats] aan de neef. Indien de man met zijn stellingen beoogt op grond van de redelijkheid en de billijkheid de nietigheid opzij te zetten, dan heeft hij onvoldoende gesteld om tot een zo verstrekkende conclusie te komen. Indien de man beoogt de waardepeildatum te stellen op de datum van verkoop aan de neef, overweegt de rechtbank als volgt. Uitgangspunt is dat de (beoogde) datum van verdeling als peildatum voor de waardering dient te gelden. Op grond van redelijkheid en billijkheid kan daarvan wel worden afgeweken (HR 22 maart 1996,
NJ1996/710, sindsdien vaste rechtspraak), maar de omstandigheden die de man c.s. daartoe aanvoert zijn onvoldoende om van het uitgangspunt af te wijken. Hetgeen de rechtbank hiervoor (r.0. 4.7) heeft geoordeeld met betrekking tot het zaakwaarnemingsverweer van de man c.s. staat in de weg aan het onderhavige verweer. Het is aan de man te wijten dat hij, wetende dat hij toestemming van de vrouw nodig had, geen toestemming heeft gevraagd.
- Rabobank [rekeningnummer] op naam van de vrouw;
- ABN AMRO [rekeningnummer] op naam van de man en de vrouw gezamenlijk;
- een bankrekening op naam van de VOF.
NJ2012/260). De akte heeft tussen de man en de vrouw slechts vrije bewijskracht. Ter zake van de door de man gestelde ontvangst van het verschil tussen het in de akte genoemde verschuldigde bedrag van € 70.134,00 en het volgens de akte betaalde bedrag van € 42.689,00, levert de akte verder geen aanwijzing op. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw, zal de rechtbank de man opdragen om te bewijzen dat de man en de vrouw op 24 augustus 2004 een schuld van € 70.134,00 aan [A] hadden.
- polisbladen Zorg en Zekerheid over de jaren 2004, 2007, 2008 en 2009, op naam van de man, voor zover van belang met betrekking tot de man en de vrouw;
- diverse premienota’s Zorg en Zekerheid, gericht aan de man, over verschillende maanden 2004, 2005, 2006, 2007 en 2008;
- diverse, maar geen opeenvolgende, bewijzen van betaling door RDH Passage aan Zorg en Zekerheid over genoemde periode 2004-2008.
- een brief van de man aan Zorg en Zekerheid van 5 januari 2005, waarin de man verzoekt om de vrouw en de kinderen van polis 00926589 (op naam van de man) af te halen;
- een polisblad Zorg en Zekerheid over het jaar 2005 op naam van de vrouw, met betrekking tot de vrouw en de kinderen (niet de man);
- opeenvolgende bewijzen van betaling ten laste van bankrekening[rekeningnummer] aan Zorg en Zekerheid over de periode mei 2009-april 2013.
5.De beslissing
woensdag 18 december 2013teneinde de man c.s. in de gelegenheid te stellen bij akte mede te delen op welke wijze hij bewijs wil leveren;
in de drie maanden nadienverhinderd zijn; hij dient bij die opgave ten minste vijftien dagdelen vrij te laten waarop het getuigenverhoor zou kunnen plaatsvinden;
;
op de hiervoor in 5.2 genoemde roldatumtevens een akte dient te nemen over hetgeen is vermeld in 4.57.
op de hiervoor in 5.2 genoemde roldatumeen akte dienen te nemen over hetgeen is vermeld in 4.1.
op de hiervoor in 5.2 genoemde roldatumeen akte dient te nemen over hetgeen is vermeld in 4.55.
op de rol van vier weken nadie waarop de hiervoor in 5.7 en 5.8 bedoelde akten zijn genomen, daarop bij akte mag reageren.
op de rol van vier weken nadie waarop de hiervoor in 5.9 bedoelde akte is genomen, daarop bij akte mag reageren.