ECLI:NL:RBMNE:2013:5883

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2013
Publicatiedatum
26 november 2013
Zaaknummer
C-16-321149 - HA ZA 12-512
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit van een sloep en de gevolgen voor de koopovereenkomst

In deze zaak heeft eiser, een koper van een sloep, een vordering ingesteld tegen de verkoper wegens non-conformiteit van de geleverde sloep. Eiser heeft in april 2009 een sloep gekocht van het merk Jan van Gent 6.60, die bij de aankoop geen motor had. Na het aanbrengen van een elektromotor en andere accessoires, ontdekte eiser in juli 2011 dat de sloep gebreken vertoonde, waaronder delaminatie van de romp door vochtopname. Eiser heeft de verkoper, een vennootschap onder firma, in gebreke gesteld en vorderde onder andere ontbinding van de koopovereenkomst en schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de sloep niet voldeed aan de overeenkomst, omdat deze niet de eigenschappen bezat die eiser op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De rechtbank oordeelde dat de verkoper tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, waardoor de koopovereenkomst kon worden ontbonden. Eiser heeft recht op terugbetaling van de koopprijs en vergoeding van de kosten voor de aangebrachte toevoegingen aan de sloep. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser toegewezen, met uitzondering van de vordering tot verklaring voor recht dat de verkoper toerekenbaar tekort is geschoten. De rechtbank heeft ook de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. In reconventie heeft de rechtbank de vordering van de verkoper tot nakoming van de ongedaanmakingsverbintenis toegewezen, met een dwangsom voor eiser indien hij niet aan de veroordeling voldoet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/321149 / HA ZA 12-512
Vonnis van 27 november 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. F.J. Hommersom te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde sub 1]V.O.F.,

gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde in conventie,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
advocaat: mr. J.P.H.C. Swarts te Soest.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden c.s.] genoemd worden. Gedaagde sub 2 zal afzonderlijk [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 juni 2012;
  • het proces-verbaal van comparitie van 22 oktober 2012.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft in april 2009 een sloep van het merk en type Jan van Gent 6.60 (hierna: de sloep) gekocht. Aan de sloep ontbrak destijds een motor.
2.2.
Bij aanvang van het vaarseizoen 2010 heeft [eiser] een elektromotor, inclusief accessoires, laten aanbrengen in de sloep door de firma [firma]. De kosten voor het aanbrengen bedroegen € 11.203,85, inclusief btw. Verder heeft [eiser] een achterkleed gekocht voor € 985,00 en heeft hij een schroefas laten inbouwen voor een bedrag van € 2.171,75. De totale kosten voor de toevoegingen bedragen € 14.360,60.
2.3.
Medio juli 2011 heeft [eiser] ontdekt dat de binnenkant van de romp en de kuipbanken en doften begonnen op te zwellen door vochtopname en deze onderdelen delaminatie vertoonden.
2.4.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn vennoten van de vennootschap onder firma [gedaagde sub 1] (hierna: de vennootschap onder firma).
2.5.
Bij brief van zijn raadsman van 23 november 2011 heeft [eiser] [gedaagden c.s.] in gebreke gesteld.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
gerechtelijke ontbinding van de tussen partijen gesloten overeenkomst;
een verklaring voor recht dat gedaagde(n) toerekenbaar tekort is (zijn) geschoten in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen;
hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van de door eiser betaalde koopprijs van € 17.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2012 tot de dag der algehele voldoening;
hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van het met de investeringen in het schip gemoeide bedrag van € 14.360,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2012 tot de dag der algehele voldoening;
hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de buitengerechtelijke incassokosten en expertisekosten, primair in de werkelijk gemaakte kosten, subsidiair in de forfaitaire kosten en meer subsidiair tot een in goede justitie te bepalen bedrag;
subsidiair:
gerechtelijke vernietiging van de tussen partijen gesloten overeenkomst op grond van dwaling;
hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van de door eiser betaalde koopprijs van € 17.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2012 tot de dag der algehele voldoening;
hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van het met de investeringen in het schip gemoeide bedrag van € 14.360,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2012 tot de dag der algehele voldoening;
hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de buitengerechtelijke incassokosten en expertisekosten, primair in de werkelijk gemaakte kosten, subsidiair in de forfaitaire kosten en meer subsidiair tot een in goede justitie te bepalen bedrag;
meer subsidiair:
de gedeeltelijke ontbinding van de tussen partijen gesloten overeenkomst, in dier voege dat de door [eiser] betaalde koopprijs wordt verminderd met een bedrag benodigd om het schip in de staat te brengen die eiser bij het aangaan van de koopovereenkomst had mogen verwachten, nader op te maken bij staat en vast te stellen volgens de wet. Dit alles te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 24 februari 2012 tot de dag der algehele voldoening, met hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van het hiermee gemoeide saldo;
hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de buitengerechtelijke incassokosten en expertisekosten, primair in de werkelijk gemaakte kosten, subsidiair in de forfaitaire kosten en meer subsidiair tot een in goede justitie te bepalen bedrag;
meest subsidiair:
1. wijziging van de koopovereenkomst, in dier voege dat de door [eiser] verschuldigde koopprijs wordt verminderd met een bedrag benodigd om het schip in de staat te brengen die [eiser] bij het aangaan van de koopovereenkomst had mogen verwachten, te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten, alles nader op te maken bij staat en vast te stellen volgens de wet, alles te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 24 februari 2012 tot de dag der algehele voldoening, met hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van het hiermee gemoeide saldo;
Zowel primair, subsidiair, meer subsidiair, als meest subsidiair, met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de kosten van dit geding, alsmede in de nakosten.
3.2.
[gedaagden c.s.] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] in zijn vorderingen, althans tot afwijzing daarvan.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde sub 2] vordert, onder de voorwaarde dat een van de vorderingen van [eiser] in conventie wordt toegewezen, om [eiser] te veroordelen om binnen vijf dagen nadat [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] en/of de vennootschap onder firma, heeft voldaan aan de veroordeling in conventie, om de sloep kosteloos aan [gedaagde sub 2] af te leveren, voorzien van – in geval tevens veroordeling volgt tot betaling van de door [eiser] toegebrachte zaken – de door [eiser] toegebrachte zaken en voorzieningen (zoals gespecificeerd en genoemd op de ondertekende offerte van [firma] van 16 april 2010, de factuur van [A] van 30 maart 2010 en het e-mailbericht van [firma] van 12 mei 2012 en zoals deze stukken zijn overgelegd als productie 4 bij dagvaarding). Dit alles met veroordeling van [eiser] tot betaling van een aan [gedaagde sub 2] te verbeuren dwangsom van € 750,00 voor iedere dag of dagdeel dat [eiser] met de hiervoor genoemde veroordeling in gebreke blijft, tot een maximum van € 33.000,00 is bereikt. Voorgaande onder veroordeling van [eiser] in de kosten van dit geding en nakosten.
3.5.
[eiser] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid, althans tot afwijzing daarvan. Hij vordert hoofdelijke veroordeling van [gedaagden c.s.] in de proceskosten in reconventie.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
[eiser] legt – kort gezegd – aan zijn primaire en meer subsidiaire vorderingen ten grondslag dat de sloep die hij heeft gekocht van de vennootschap onder firma gebreken vertoont, waardoor deze niet beantwoordt aan de overeenkomst. Aan zijn subsidiaire en meest subsidiaire grondslag legt [eiser] ten grondslag dat hij heeft gedwaald.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser], na betwisting door [gedaagden c.s.], onvoldoende nadere feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat hij niet een koopovereenkomst heeft gesloten met [gedaagde sub 2], zoals [gedaagden c.s.] stelt, maar met de vennootschap onder firma.
[eiser] stelt dat, uit het feit dat aan hem een factuur zou zijn verstrekt, blijkt dat door gedaagde, welke gedaagde wordt overigens niet duidelijk, in een zakelijke hoedanigheid een sloep is verkocht. Dat een factuur is verstrekt blijkt nergens uit. De factuur is door hem niet overgelegd en kan volgens [gedaagden c.s.] ook niet over worden gelegd omdat geen factuur aan [eiser] is overhandigd naar aanleiding van de koopovereenkomst. Verder heeft [eiser] ter comparitie wel gesteld dat de sloep op Marktplaats is aangeboden door [gedaagde sub 1], maar hieruit volgt niet zonder meer dat de vennootschap onder firma partij is bij de uiteindelijk gesloten koopovereenkomst. Het verweer van [gedaagden c.s.] op dit punt slaagt dan ook. Daarom zullen de vorderingen jegens de vennootschap onder firma en [gedaagde sub 3] worden afgewezen. In het navolgende zal daarom worden uitgegaan van een koopovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde sub 2] ten aanzien van de sloep.
4.3.
[gedaagde sub 2] heeft ter comparitie niet langer betwist dat de sloep die [eiser] in zijn dagvaarding noemt, de oorspronkelijke casco-sloep is die [gedaagde sub 2] aan [eiser] heeft verkocht, zodat daarmee vast is komen te staan dat de vorderingen van [eiser] betrekking hebben op de door [gedaagde sub 2] aan [eiser] verkochte sloep.
Non-conformiteit
4.4.
Deze zaak moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 7:17 BW. Dit artikel bepaalt onder meer dat een zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen. Bij de beantwoording van de vraag of de zaak voldoet aan het conformiteitsvereiste van artikel 7:17 lid 2 BW, dienen alle van belang zijnde omstandigheden in aanmerking te worden genomen en is, ook al komt de gestelde non-conformiteit eerst later aan het licht, beslissend de toestand waarin de zaak verkeerde op het tijdstip waarop het risico op de koper overging.
4.5.
De non-conformiteit bestaat er volgens [eiser] – onder meer – uit dat de binnenromp van de sloep niet van polyester is, maar dat deze volledig bestaat uit gelakt hout/mdf, welk materiaal niet geschikt is voor gebruik in een vochtige omgeving. Verder is de sloep volgens [eiser] een zogenoemde ‘dummy’ geweest waar de polyester binnenmal van een sloep van wordt getrokken om dit bepaalde type sloep te produceren. Een met deze ‘dummy’ vervaardigde polyester binnenmal wordt normaal gesproken verlijmd met een polyester buitenmal, zo heeft [eiser] van de fabrikant van deze sloepen begrepen. Naast het voorgaande zijn de binnenkant van de romp en de kuipbanken en doften begonnen met zwellen door vochtopname en vertonen deze onderdelen delaminatie.
4.6.
Met zijn verweer dat voor [eiser] duidelijk was dat niet met de sloep gevaren kon worden omdat een motor en bijbehorende voorzieningen ontbraken, verliest [gedaagde sub 2] uit het oog dat [eiser] het ontbreken daarvan niet aan de door hem gestelde non-conformiteit ten grondslag legt. Vaststaat immers dat de sloep ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst niet beschikte over een motor, aandrijving en elektrische voorzieningen, hetgeen [eiser] ook beoogde. Hij wilde een sloep kopen zonder motor omdat hij daarin een elektrische motor wilde plaatsen. Dit heeft hij na aankoop ook laten doen door de firma [firma]. Hoewel uit het voorgaande blijkt dat de sloep bij aankoop inderdaad niet kon varen omdat een motor ontbrak, zoals [gedaagde sub 2] ter betwisting van de gestelde non-conformiteit aanvoert, gaat het verweer voorbij aan de stellingen van [eiser] op dit punt.
4.7.
Bezien in het licht van de niet door [gedaagde sub 2] weersproken standpunten van [eiser] dat het gelakte hout/mdf reeds ten tijde van de levering van de sloep aanwezig was en dit materiaal niet geschikt is voor gebruik in een vochtige omgeving en de sloep een zogenoemde ‘dummy’ betreft en niet een op gebruikelijke wijze vervaardigde sloep, is voldoende komen vast te staan dat de sloep, reeds ten tijde van aflevering en daarmee op het moment van overgang van het risico, niet beantwoordde aan de overeenkomst. Dat eerst later aan het licht is gekomen dat sprake was van non-conformiteit maakt het voorgaande niet anders.
Schending onderzoeksplicht en klachtplicht
4.8.
Vervolgens rijst de vraag of [eiser] een op hem rustende onderzoeksplicht heeft geschonden, zoals [gedaagde sub 2] ter afwering van aansprakelijkheid stelt. Daarna dient beoordeeld te worden of [eiser] tijdig bij [gedaagde sub 2] heeft geprotesteerd over de door hem geconstateerde gebreken.
4.9.
Artikel 7:23 lid 1, eerste volzin, BW bepaalt dat [eiser] geen beroep op non-conformiteit meer toekomt indien hij [gedaagde sub 2] niet binnen bekwame tijd nadat hij een gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, op de hoogte heeft gebracht van dat gebrek. Deze klachtplicht dient mede ertoe [gedaagde sub 2] in zoverre te beschermen dat hij erop moet kunnen vertrouwen dat [eiser], die meent dat de geleverde zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt, dit met spoed aan [gedaagde sub 2] zou mededelen (HR 23 november 2007,
RvdW2007, 996). In dit verband kon van [eiser] worden verlangd dat hij de sloep op haar conformiteit onderzocht en, wanneer hij tekortkomingen constateerde, [gedaagde sub 2] daarvan binnen bekwame tijd op de hoogte stelde. De behoefte aan enig beraad of onderzoek kan daarbij een rol spelen (MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 162). Het door [eiser] verrichte onderzoek diende door hem te worden ingesteld en uitgevoerd met de voortvarendheid die gelet op de omstandigheden van het geval in redelijkheid van hem kon worden gevergd, in welk verband onder meer van belang kunnen zijn de aard en waarneembaarheid van het gebrek, de wijze waarop dit aan het licht treedt, en de deskundigheid van [eiser] (HR 29 juni 2007,
RvdW2007, 636). De in artikel 7:23 BW besloten liggende onderzoeksplicht en mededelingsplicht kunnen in beginsel niet betrokken worden op de periode voorafgaande aan het moment dat [gedaagde sub 2] de boot aan [eiser] leverde en daarmee zijn prestatie verrichtte. Dit kan anders liggen indien, zoals [gedaagde sub 2] op dit punt aanstipt, [gedaagde sub 2] voorafgaande aan het moment van levering van de sloep [eiser] gelegenheid heeft geboden tot inspectie van de sloep, in welk geval [eiser] in de regel ter zake van de door hem bij deze inspectie ontdekte gebreken terstond zou hebben moeten protesteren (HR 13 juli 2007,
NJ2007, 408). Dit is hier niet het geval. [eiser] heeft een korte inspectie gehouden en heeft (daardoor) geen gebreken ontdekt waarover hij had dienen te protesteren. Dit verweer van [gedaagde sub 2] slaagt daarom niet.
4.10.
Indien er veronderstellenderwijs van uit wordt gegaan dat de door [eiser] gestelde gebreken voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst, dan wel ten tijde van de aflevering van de sloep, aanwezig waren en [eiser] deze had kunnen ontdekken door inspectie van de sloep, kan het verweer van [gedaagde sub 2] ook niet slagen. [gedaagde sub 2] zal, ook in het geval [eiser] onvoorzichtig is geweest bij zijn inspectie, niet aan [eiser] kunnen tegenwerpen dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de eigenschappen van het gekochte omdat [gedaagde sub 2] in dat geval zelf ook bekend had kunnen zijn met de gestelde gebreken en hij, naar de in het verkeer geldende opvattingen, daarvan mededeling aan [eiser] had behoren te doen (vgl. Hoge Raad 14 november 2008,
NJ2008, 588). Gesteld noch gebleken is dat hij dit heeft gedaan.
4.11.
Het beroep van [gedaagde sub 2] op schending van een op [eiser] rustende onderzoeksplicht voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst faalt ook om het volgende. Indien de gebreken niet aanwezig waren ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst, zoals [gedaagde sub 2] ook stelt, zou inspectie door [eiser] niet tot ontdekking van gebreken hebben kunnen leiden. Dit brengt mee dat [eiser] voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst in dat geval geen op hem rustende onderzoeksplicht kan hebben geschonden.
4.12.
[gedaagde sub 2] heeft voor het overige geen verweer gevoerd tegen de stelling van [eiser] dat hij de gebreken eerst in juli 2011 heeft ontdekt, zodat hiervan zal worden uitgegaan. Vaststaat dat [eiser] een expertiseonderzoek heeft laten uitvoeren, waarna hem de volle omvang van de gebreken duidelijk is geworden uit het expertiserapport dat is uitgebracht op 13 oktober 2011. Hiermee heeft [eiser] het onderzoek ingesteld en uitgevoerd met de voortvarendheid die van hem mocht worden verwacht. Door vervolgens bij brief van zijn raadsman van 23 november 2011 te protesteren bij [gedaagde sub 2], heeft [eiser] voldaan aan de op hem rustende plicht om tijdig na ontdekking van de gebreken bij [gedaagde sub 2] te protesteren.
4.13.
Waar [eiser] de koopovereenkomst bij brief van zijn raadsman van 23 november 2011 heeft ontbonden, heeft [gedaagde sub 2] (kennelijk) niet in deze ontbinding berust. Omdat hiervoor is komen vast te staan dat [gedaagde sub 2] tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst tussen partijen, deze tekortkoming ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt en [gedaagde sub 2] in verzuim verkeert met de deugdelijke nakoming van de overeenkomst – hij heeft immers na daartoe gedaan verzoek niet een aan de overeenkomst beantwoordende sloep aan [eiser] geleverd – zal de rechtbank de koopovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde sub 2] ontbinden op de voet van artikel 6:267 lid 2 BW.
Ongedaanmakingsverbintenissen
4.14.
Door ontbinding van de overeenkomst ontstaan op grond van artikel 6:271 BW ongedaanmakingsverbintenissen voor de reeds ontvangen prestaties. Dit betekent dat [eiser] de aan hem geleverde sloep aan [gedaagde sub 2] dient terug te geven en dat [gedaagde sub 2] de betaalde koopprijs aan [eiser] dient terug te betalen.
4.15.
Naar aanleiding van het verweer van [gedaagde sub 2] dat de koopprijs van de sloep geen € 17.000,00 bedroeg, zoals [eiser] bij dagvaarding stelt, maar € 16.500,00, heeft [eiser] ter comparitie te kennen gegeven dat hij niet meer weet of hij € 17.000,00 of € 16.500,00 heeft betaald. Dit brengt mee dat vast is komen te staan dat de overeengekomen koopprijs in ieder geval € 16.500,00 bedroeg. Omdat [eiser] voor een andersluidend oordeel onvoldoende feiten heeft aangevoerd, zal [gedaagde sub 2] worden veroordeeld tot terugbetaling van een koopprijs € 16.500,00.
4.16.
Ten aanzien van de door [eiser] gevorderde vergoedingen voor de door hem aangebrachte elektrische motor met toebehoren (€ 11.203,85), het achterkleed (€ 985,00) en de schroefas (€ 2.171,75), wordt het volgende overwogen. Omdat [eiser] kennelijk afstand doet van het hem op grond van artikel 3:123 BW toekomende recht om de toevoegingen die hij op de sloep heeft aangebracht, weg te nemen, is hij op grond van artikel 6:275 jo 3:120 BW bevoegd een vergoeding voor deze toevoegingen te vorderen. Dit brengt mee dat het verweer van [gedaagde sub 2] dat de door [eiser] aangebrachte toevoegingen zijn te verwijderen en dat [eiser] dit ook dient te doen, moet worden verworpen.
Waardevermindering van de toevoegingen
4.17.
De hoogte van de door [eiser] gestelde en met facturen onderbouwde kosten voor de toevoegingen zijn door [gedaagde sub 2] niet weersproken. Wel betoogt [gedaagde sub 2] dat billijkheidshalve een correctie dient plaats te vinden omdat [eiser] de toevoegingen twee vaarseizoenen heeft kunnen gebruiken en de waarde daardoor aanzienlijk is verminderd. Indien geen vermindering plaatsvindt, wordt [eiser] volgens [gedaagde sub 2] ongerechtvaardigd verrijkt.
4.18.
Waar [gedaagde sub 2] stelt dat billijkheidshalve een correctie dient plaats te vinden van de vergoeding voor de door [eiser] aangebrachte toevoegingen en op hem de stelplicht en de bewijslast rusten van zijn stelling dat van onbillijke bevoordeling van [eiser] bij volledige vergoeding (vgl. Parl. Gesch. Boek 3, p. 449 e.v.) sprake is, heeft hij onvoldoende gesteld om deze correctie toe te passen. Het door hem genoemde percentage is op geen enkele wijze onderbouwd en komt, gelet op het feit dat [gedaagde sub 2] na ingebrekestelling op 23 november 2011 heeft geweigerd de koopovereenkomst deugdelijk na te komen, bovenmatig voor. Dat [eiser] schadeloos is gesteld door de overige voordelen die hij heeft gehad van de sloep omdat hij hiermee enige tijd heeft kunnen varen ligt besloten in de stellingen van [gedaagde sub 2], maar deze schadeloosstelling kan niet op het door [gedaagde sub 2] genoemde percentage worden gesteld omdat het gebruik van de sloep door [eiser] is beperkt door de vastgestelde gebreken. Derhalve is er geen sprake van onbillijke bevoordeling van [eiser] indien aan hem volledige vergoeding van de gemaakte kosten wordt toegekend. Omdat de verweren van [gedaagde sub 2] op grond van het voorgaande falen, zal de vordering van [eiser] op dit punt worden toegewezen als gevorderd.
Verklaring voor recht
4.19.
Omdat de koopovereenkomst tussen partijen zal worden ontbonden en artikel 6:277 BW [eiser] reeds aanspraak geeft op schadevergoeding, ontbreekt belang bij de door hem gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde sub 2] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen. De gevorderde verklaring zal daarom niet worden gegeven.
Wettelijke rente
4.20.
De door [eiser] gevorderde wettelijke rente over de koopprijs en de vergoeding voor de toevoegingen zal, als niet weersproken, worden toegewezen als gevorderd.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.21.
[eiser] heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De rechtbank hanteert het uitgangspunt dat dergelijke kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen, indien zij betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. [eiser] heeft weliswaar gesteld dat de gevorderde kosten geen betrekking hebben op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten, maar uit de gegeven omschrijving van deze werkzaamheden dient het tegendeel te worden afgeleid. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten moet daarom worden afgewezen.
4.22.
De door [eiser] gevorderde expertisekosten ter hoogte van € 208,23 zullen, als niet weersproken, op grond van artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder b BW worden toegewezen omdat deze zijn te beschouwen als redelijke kosten ter vaststelling van schade.
4.23.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de subsidiaire, meer subsidiaire en meest subsidiaire vorderingen en de verweren daartegen geen beoordeling meer behoeven.
4.24.
Omdat de vorderingen van [eiser] jegens [gedaagde sub 3] en de vennootschap onder firma zullen worden afgewezen, zal [eiser] in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op € 772,00 (tweederde van 2,0 punten × tarief € 579,00).
4.25.
[gedaagde sub 2] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 90,64
- griffierecht 821,00
- salaris advocaat
1.158,00(2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 2.069,64
4.26.
De nakosten, waarvan [eiser] in conventie betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.
in reconventie
4.27.
Nu is voldaan aan de voorwaarde waaronder de reconventionele vordering is ingesteld (te weten toewijzing in conventie van een ongedaanmakingsverbintenis en schadevergoeding), komt de rechtbank toe aan beoordeling van de reconventionele vordering.
4.28.
[gedaagde sub 2] vordert in feite nakoming door [eiser] van de door ontbinding van de koopovereenkomst ontstane ongedaanmakingsverbintenis, zodat hij voldoende belang heeft bij een veroordeling van [eiser] daartoe.
4.29.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat waar [gedaagde sub 2] (impliciet) vordert dat [eiser] de kosten draagt voor levering van de sloep, het in de rede ligt dat [gedaagde sub 2], als de partij wier tekortkoming een grond voor ontbinding van de overeenkomst heeft opgeleverd, deze kosten zelf draagt. Daarbij heeft [gedaagde sub 2] geen grondslag voor dit impliciet gevorderde gesteld noch blijkt deze – ook met ambtshalve aanvulling van rechtsgronden – uit de feiten en omstandigheden die hij wel heeft gesteld. Ook daarom is voor toewijzing van eventuele kosten geen plaats.
4.30.
Omdat geen van de partijen in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij is te beschouwen, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot verklaring voor recht dat [gedaagde sub 2] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 31.068,33 (éénendertig duizendachtenzestig euro en drieëndertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 24 februari 2012 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.069,64,
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 2], onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de exploitkosten van betekening van het vonnis,
5.5.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 3] en de vennootschap onder firma tot op heden begroot op € 772,00,
5.6.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.8.
veroordeelt [eiser] om binnen vijf dagen nadat [gedaagde sub 2] volledig aan de veroordeling onder 5.2. in conventie heeft voldaan, de sloep en de daarop aangebrachte zaken – daaronder begrepen de elektrische motor, het achterkleed en de schroefas – ter beschikking te stellen van [gedaagde sub 2],
5.9.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde sub 2] een dwangsom te betalen van € 750,00 per dag indien hij niet aan de in 5.8. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 30.000,00 is bereikt,
5.10.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
compenseert de kosten van de procedure in reconventie, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M. Staal en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2013. [1]

Voetnoten

1.type: CTH/4065