ECLI:NL:RBMNE:2013:5871

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2013
Publicatiedatum
25 november 2013
Zaaknummer
C-16-347571 - FT RK 13-1654
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

Op 26 november 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord, ingediend door een verzoeker die in financiële problemen verkeerde. De verzoeker had op 1 juli 2013 een verzoekschrift ingediend voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling en het vaststellen van een dwangakkoord, maar beide schuldeisers, ABN Amro Bank NV en International Card Services, hebben geweigerd in te stemmen met het aangeboden akkoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker slechts twee schuldeisers heeft en dat er geen andere schuldeisers zijn die door de weigering van de verweersters worden geschaad. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een zodanig zwaarwegend belang heeft dat dit moet prevaleren boven de belangen van de verweersters. De rechtbank heeft ook overwogen dat het bod van de verzoeker niet het uiterste is wat van hem kan worden gevergd en dat de belangen van de verweersters bij het weigeren van het akkoord in redelijkheid zijn gewogen. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de verweersters gedwongen moeten worden om in te stemmen met het akkoord. Het verzoek tot vaststelling van het dwangakkoord is dan ook afgewezen, en de verzoeker heeft aangegeven het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling te handhaven, waarover bij afzonderlijk vonnis zal worden beslist.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
Locatie Lelystad
zaaknummer: C/16/347571 / FT RK 13/1654
Uitspraak op grond van artikel 287a Fw (dwangakkoord) van 26 november 2013
in de zaak van
[verzoeker]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats]
verzoeker
advocaat: mr. M.P.J. Appelman
tegen
ABN Amro Bank NV
gevestigd te Amsterdam
vertegenwoordigd door Lindorff Credit Management BV
gevestigd te Amersfoort
verweerster 1
en
International Card Services
gevestigd te Diemen
verweerster 2
hierna samen: verweersters.

1.De procedure

1.1.
Op 1 juli 2013 is ter griffie van deze rechtbank ingekomen een verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a Fw.
1.2.
Verzoeker en verweersters zijn opgeroepen voor de zitting van 23 juli 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De heer [B] is namens verweerster 1 verschenen en mevrouw [A] is namens verweerster 2 verschenen. De zitting is aangehouden, omdat partijen verder wilden overleggen.
1.3.
Bij brief van 28 oktober 2013 heeft verzoeker laten weten zijn verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord te handhaven. Voorts heeft verzoeker enkele stukken aan zijn brief toegevoegd.
1.4.
Verzoeker en verweersters zijn nogmaals opgeroepen voor de zitting van 19 november 2013.
1.5.
Per brief van 15 november 2013 heeft verzoeker nog enkele stukken ingediend.
1.6.
Ter zitting van 19 november 2013 zijn verschenen: verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, de heer [B] en de heer [C] namens verweerster 1 en mevrouw [A] namens verweerster 2.
1.7.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1.
Verzoeker heeft op 25 februari 2013 een schuldregeling aangeboden aan verweersters. Verzoeker heeft geen andere schuldeisers. Deze regeling is een saneringsvoorstel met een uitdeling ineens aan verweersters van 4,36% van hun totale vordering.
2.2.
De onder 2.1. bedoelde schuldregeling is door verweersters niet aanvaard.
2.3.
Uit de bij de aangeboden schuldregeling gevoegde toelichting blijkt dat verzoeker op dit moment als uitzendkracht werkzaam is en een bruto uurloon heeft van € 12,12 en dat voor hem een uit te keren bedrag is berekend op basis van een werkweek van 40 uur, zodat onder de huidige omstandigheden na drie jaar een bedrag voor betaling aan verweersters beschikbaar is van € 7.086,66. Dit bedrag wil verzoeker nu eenmalig uitkeren tegen finale kwijting.
2.4.
Bij toepassing van de schuldsaneringsregeling zal verzoeker aan bewindvoerderssalaris (ten minste) verschuldigd zijn: 36 x € 42,00 = € 1.512,00.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 287a lid 5 Fw dient een bevel tot instemming met een aangeboden schuldregeling te worden toegewezen indien verweersters in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, waarbij de onevenredigheid van het belang dat verweersters bij de weigering hebben en de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad, in aanmerking worden genomen. Uitgangspunt daarbij is dat het elke schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat honderd procent van zijn of haar vordering wordt voldaan en dat een schuldeiser slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan worden gedwongen om in te stemmen met een door verzoeker aangeboden akkoord. Tegenover het belang van verweersters bij voldoening van hun vordering door verhaal op alle goederen van verzoeker, zal het belang van verzoeker, dat door de instemming van de in het geding betrokken verweersters met het voorstel de mogelijkheid bestaat dat een schuldsaneringsregeling wordt voorkomen met een saneringsakkoord waardoor hij in één keer van al zijn schulden wordt bevrijd, doorgaans niet zwaar genoeg wegen (vgl. HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7799).
3.2.
In dit geval is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat verweersters worden gedwongen met het akkoord in te stemmen. Verzoeker heeft slechts twee schuldeisers die beide weigeren in te stemmen met het aangeboden akkoord. Er is dus geen sprake van dat andere schuldeisers door die weigering worden geschaad. Verzoeker heeft ter zitting ook niet aannemelijk kunnen maken dat hij een zodanig zwaarwegend belang heeft dat dit moet prevaleren boven de belangen van verweersters. Het feit dat hij gebukt gaat onder de zware schuldenlast is hiertoe onvoldoende. Ook zijn stelling dat verweerster 1 en de vliegschool de toekomst perspectieven bewust rooskleuriger hebben voorgesteld mag verzoeker – wat er voor het overige ook van zij – niet baten. Verzoeker is immers zelf bewust deze lening aangegaan en als hij zich niet heeft gerealiseerd dat er altijd een risico is dat hij uiteindelijk niet als piloot aan het werk zou kunnen, dan dient dat voor zijn rekening te blijven. Als de dwangregeling zou worden toegewezen, dan zou verzoeker voor iets meer dan € 7.000,00 een opleiding hebben genoten waarvoor anderen, die in dezelfde situatie als verzoeker verkeren, het twintigvoudige of meer (hebben) moeten betalen. Dat werkt naar het oordeel van de rechtbank concurrentievervalsing in de hand waarvan een ongewenste precedentwerking uitgaat. De rechtbank kan – zeker gelet op de lange termijn effecten – het argument van verzoeker dat deze belangen niet horen mee te wegen in een individuele zaak niet volgen.
3.3.
De rechtbank is er bovendien niet van overtuigd dat het bod het uiterste is wat in deze omstandigheden van een jonge schuldenaar – die naar eigen zeggen veel meer in zijn mars heeft dan het werk dat hij thans verricht – kan worden gevergd. Dat het saneringsvoorstel is gebaseerd op een werkweek van 40 uur, maakt dit niet anders. Het argument van verzoeker dat hij met zijn huidige inkomen zijn schulden niet kan afbetalen, in deze tijd geen betere baan kan vinden en daarom op dit moment in een uitzichtloze situatie terecht is gekomen, legt onvoldoende gewicht in de schaal. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verzoeker nog steeds als piloot aan het werk wil en dat in het geheel niet is gebleken dat dit voor verzoeker onmogelijk is geworden. Daarbij komt dat verweerster 1 ter zitting heeft aangegeven bereid te zijn om verzoeker door middel van een door verweerster 1 te betalen opleiding bij te scholen om hem zodoende via bemiddeling door Pilots voor Pilots de grootst mogelijke kansen op de arbeidsmarkt te bieden en dat zij die kansen, gezien de kwaliteiten van verzoeker, ook ziet. Het garantiefonds neemt dan de achterstand van verzoeker in zijn betalingen voor hun rekening, waardoor de schuld wordt gereduceerd van € 167.000,00 tot € 155.000,00. Gedurende zes maanden zal over deze schuld geen rente berekend worden door verweerster 1. Dat verzoeker geen vertrouwen in dit bemiddelingstraject heeft, moet eveneens voor zijn rekening blijven.
3.4.
Overigens is de rechtbank van oordeel dat bij de afweging van de belangen van verzoeker versus de belangen van verweersters tevens een vergelijking dient te worden gemaakt met de situatie dat verzoeker tot de schuldsaneringsregeling zal worden toegelaten. Hij heeft echter een schuld van € 1.148,00 bij verweerster 2, ontstaan in januari 2013. Deze schuld is ontstaan doordat verzoeker zijn creditcard (onder andere) heeft gebruikt om zijn vliegbrevet geldend te houden door te vliegen, terwijl hij hier geen geld voor had. Dit is in beginsel een schuld die niet te goeder trouw is ontstaan en dat blokkeert waarschijnlijk de toepassing van de schuldsaneringsregeling. In ieder geval totdat de schuld ouder is dan vijf jaar. In dit geval kan het akkoord niet worden vergeleken met de situatie dat de schuldsaneringsregeling van toepassing is, maar met de situatie dat er geen schuldsaneringsregeling van toepassing is. In die laatste situatie kunnen verweersters hun vorderingen voorlopig blijven innen bij verzoeker, wat uiteindelijk tot een hogere uitkering leidt.
3.5.
De rechtbank komt tot het oordeel dat verweersters in redelijkheid tot weigering van instemming met het saneringsvoorstel hebben kunnen komen. Het verzoek zal dus worden afgewezen.
3.6.
Verzoeker heeft na afwijzing van het verzoek tot vaststellen van een dwangakkoord desgevraagd verklaard het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling te handhaven. Op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt bij afzonderlijk vonnis beslist.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P. Lunter en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2013.