ECLI:NL:RBMNE:2013:5789

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2013
Publicatiedatum
21 november 2013
Zaaknummer
16.701009-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in doodslagzaak door gebrek aan bewijs en opzet

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 3 februari 2013 in Muiden betrokken was bij de dood van een vrouw, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 21 november 2013 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van doodslag, maar de rechtbank sprak hem vrij vanwege gebrek aan bewijs en opzet. Het onderzoek ter terechtzitting begon op 19 juli 2013 en werd hervat op 13 september en 7 november 2013. De verdachte was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en de officier van justitie vorderde vrijspraak van de ten laste gelegde feiten.

De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van voorbedachte raad, wat essentieel is voor een veroordeling voor moord. De verklaringen van medeverdachten en getuigen gaven geen steun voor het idee dat er een plan was om de vrouw te doden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet betrokken was bij de uitvoeringshandelingen van de doodslag en dat er geen bewijs was dat hij op de hoogte was van een plan om de vrouw iets aan te doen.

De rechtbank oordeelde ook dat de verdachte niet als medeplichtige kon worden aangemerkt, omdat de handelingen die hem ten laste waren gelegd niet wettig en overtuigend konden worden bewezen. De vordering van de benadeelde partij, de kinderen van het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van alle ten laste gelegde feiten werd vrijgesproken. De rechtbank besloot dat de benadeelde partijen hun vordering alleen bij de burgerlijke rechter konden indienen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.701009-13 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 november 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 19 juli 2013. Het onderzoek ter terechtzitting is hervat op 13 september 2013 en vervolgens op 7 november 2013. Op laatstgenoemde datum heeft de inhoudelijke behandeling van de strafzaak plaatsgevonden. De verdachte is daarbij verschenen, bijgestaan door mr. M.A.C. van Vuuren, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. V.T.R.W. van Thiel en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 03 februari 2013 te Muiden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen één of meer kogel(s) afgevuurd op en/of in de richting van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] door één of meerdere van die kogel(s) in de rug, althans het lichaam, werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair
hij op of omstreeks 03 februari 2013 te Muiden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk met een vuurwapen
één of meer kogel(s) afgevuurd op en/of in de richting van die [slachtoffer],
waardoor die [slachtoffer] door één of meerdere van die kogel(s) in de rug, althans het lichaam, werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten
het tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening wegnemen van (ongeveer) 10.000,- euro, althans een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [X], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s),
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling kan leiden,
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 03 februari 2013 te Muiden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] opzettelijk met een vuurwapen één of meer kogel(s) afgevuurd op en/of in de richting van
die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] door één of meerdere van die kogel(s) in de rug, althans het lichaam, werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten
het tezamen en in vereniging, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening wegnemen van (ongeveer) 10.000,- euro, althans een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [X], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem/hen,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 3 februari 2013 te Muiden en/of te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk middelen en/of gelegenheid heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- voornoemde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en [slachtoffer] met/in een auto te brengen/vergezellen naar een afgelegen plaats, te weten de [adres] te Muiden, althans naar de plaats delict, en/of
- na te laten om [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] te verhinderen die [slachtoffer] te mishandelen, en/of
- na te laten om [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] te verhinderen met een vuurwapen te schieten op die [slachtoffer], en/of
- na te laten om [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] te verhinderen om die [slachtoffer] te beroven (van een geldbedrag), en/of
- na te laten om medische hulp in te roepen voor die [slachtoffer], en/of
- die [slachtoffer] in hulpeloze toestand achter te laten door samen met die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] weg te rijden/gaan van de plaats delict;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 03 februari 2013 te Muiden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk met een vuurwapen één of meer kogel(s) afgevuurd op en/of in de richting van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] door één of meerdere van die
kogel(s) in de rug, althans het lichaam, werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling kan leiden,
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 03 februari 2013 te Muiden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] opzettelijk met een vuurwapen één of meer kogel(s) afgevuurd op en/of in de richting van
die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] door één of meerdere van die kogel(s) in de rug, althans het lichaam, werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 3 februari 2013 te Muiden en/of te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk middelen en/of gelegenheid heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- voornoemde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en [slachtoffer] met/in een auto te brengen/vergezellen naar een afgelegen plaats, te weten de [adres] te Muiden, althans naar de plaats delict, en/of
- na te laten om [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] te verhinderen die [slachtoffer] te mishandelen, en/of
- na te laten om [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] te verhinderen met een vuurwapen te schieten op die [slachtoffer], en/of
- na te laten om medische hulp in te roepen voor die [slachtoffer], en/of
- die [slachtoffer] in hulpeloze toestand achter te laten door samen met die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] weg te rijden/gaan van de plaats delict;
Meest subsidiair
hij op of omstreeks 03 februari 2013 te Muiden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van (ongeveer 10.000 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [X], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd
van geweld en / of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en / of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of (één van) zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of geschopt, en/of
- een vuurwapen op die [slachtoffer] heeft/hebben gericht en/of (vervolgens) het vuurwapen heeft/hebben doorgeladen, en/of
- heeft/hebben geschoten op die [slachtoffer], en/of
- die [slachtoffer], terwijl zij gewond was, over de grond heeft/hebben gesleept,

tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;

althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling kan leiden,
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 03 februari 2013 te Muiden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 10.000,- euro, althans een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [X], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hen, welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en / of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]
- die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of geschopt, en/of
- een vuurwapen op die [slachtoffer] heeft/hebben gericht en/of (vervolgens) het vuurwapen heeft/hebben doorgeladen, en/of
- heeft/hebben geschoten op die [slachtoffer], en/of
- die [slachtoffer], terwijl zij ernstig gewond was, over de grond heeft/hebben gesleept,

tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,

tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 3 februari 2013 te Muiden en/of te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk middelen en/of gelegenheid heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- voornoemde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en [slachtoffer] met/in een auto te brengen/vergezellen naar een afgelegen plaats, te weten de [adres] te Muiden, althans naar de plaats delict, en/of
- na te laten om [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] te verhinderen die [slachtoffer] te mishandelen, en/of
- na te laten om [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] te verhinderen met een vuurwapen te schieten op die [slachtoffer], en/of
- na te laten om [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] te verhinderen die [slachtoffer] van een geldbedrag te beroven, en/of
- met die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] weg te rijden/gaan van de plaats delict, terwijl die [slachtoffer] aldaar ernstig verwond en/of in hulpeloze toestand achterbleef.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Inleiding
Op zondag 3 februari 2013 omstreeks 8.00 uur ’s ochtends komt er bij de meldkamer van de Politie Midden-Nederland te Naarden een telefonische melding binnen dat een getuige een vrouw heeft aangetroffen op de [adres] te Muiden. De vrouw zou mogelijk zijn overleden. Ter plaatse treft de politie Gooi en Vechtstreek de vrouw aan, liggend op haar rug op een fietspad nabij een parkeerhaven. Ze heeft bloed op haar kleding en haar gezicht en mist een rechterschoen. Het ter plaatse gekomen ambulancepersoneel constateert dat de vrouw reeds is overleden.
Door de verbalisanten worden op het wegdek van de parkeerhaven onder meer twee kogelhulzen en een patroon aangetroffen. Het vermoeden bestaat dat de vrouw door vuurwapengeweld om het leven is gekomen.
Er wordt direct een Team Grootschalig Onderzoek, onder de naam TGO 14Flores, opgericht.
Aan de hand van dactyloscopisch onderzoek wordt vastgesteld dat de vrouw de 24-jarige [slachtoffer], moeder van twee kinderen van 3 en 7 jaar, is. Uit de gerechtelijke sectie op het lichaam blijkt dat verbloeding tengevolge van twee schotletsels aan de rug, het overlijden van [slachtoffer] zondermeer kan verklaren. Zij moet op 3 februari 2013 tussen 4.00 en 6.00 uur zijn overleden.
Op de plaats delict wordt forensisch onderzoek verricht, waarbij in het gebied rondom de parkeerhaven onder meer twee rochels spuug en drie sigarettenpeuken worden veiliggesteld. Deze sporen worden op 4 februari 2013 overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) voor een DNA-spoedonderzoek. Het DNA-profiel verkregen van een van de speekselsporen levert een match op met het profiel van de verdachte [medeverdachte 1], opgenomen in de DNA-databank voor strafzaken. Ook van de bemonstering van een van de peuken wordt een DNA-profiel verkregen dat overeenkomt met het DNA-profiel van [medeverdachte 1]. Op 8 februari 2013 wordt deze verdachte aangehouden.
Uit verdergaand onderzoek komt naar voren dat mogelijk twee andere mannen bij de dood van [slachtoffer] betrokken zijn geweest. Onder meer naar aanleiding van het onderzoek naar de historische mastgegevens rondom de plaats delict komen de verdachten [medeverdachte 2] en [verdachte] in beeld.
Deze verdachten worden respectievelijk op 22 april 2013 en 23 april 2013 aangehouden.
De DNA-profielen op een van de op de plaats delict aangetroffen speekselsporen en peuken, blijken overeen te komen met het DNA-profiel van [medeverdachte 2]. Ook het DNA-profiel van [verdachte] komt overeen met die van een van de veiliggestelde peuken.
Alle drie verdachten erkennen uiteindelijk, in de nacht dat [slachtoffer] om het leven is gekomen, op de plaats delict aanwezig te zijn geweest.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het meest subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hij heeft gewezen op de bevindingen van het forensisch onderzoek, de bevindingen op de plaats delict, het onderzoek naar de aangetroffen hulzen en patronen en het afluisteren/onderzoek telecommunicatie.
Op grond van die bewijsmiddelen heeft de officier van justitie vastgesteld dat verdachte en de medeverdachten met [slachtoffer] naar de [adres] in Muiden zijn gereden, dat ze daar alle vier zijn uitgestapt, dat één of meer van de mannen [slachtoffer] heeft geslagen en geschopt, haar heeft neergeschoten en dat de mannen haar hebben beroofd en haar nog levend hebben achtergelaten.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat, onder verwijzing naar de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1], de verklaring van [getuige] en de OVC-gesprekken, blijkt dat de drie mannen van tevoren hebben besproken wat ze van plan waren en dat ze het op het geld van [slachtoffer] hadden gemunt. Voorts zijn er bewijsmiddelen die wijzen op de wetenschap bij verdachte van de aanwezigheid van een vuurwapen in zijn auto. De opzet om [slachtoffer] van het geld te beroven blijkt volgens de officier van justitie tot slot uit het feit dat de mannen het geld in de auto onderling hebben verdeeld en dat ook verdachte zijn deel heeft gekregen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde.
Hij heeft in zijn algemeenheid aangevoerd dat de verklaringen van de medeverdachten niet belastend zijn voor verdachte en dat de de auditu verklaringen van de getuigen niet kunnen worden gebezigd voor het bewijs. Verder heeft hij aangevoerd dat de verklaring van
[getuige] geen bewijsmiddel is tegen verdachte met betrekking tot welke beschuldiging dan ook en dat deze verklaring bovendien behoedzaam moet worden benaderd en gelezen.
Ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen van moord heeft de raadsman aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake was van een vooropgezet plan en dat ook in de auto niet een plan is ontstaan. Evenmin is bewijs aanwezig voor het ontstaan van een plan buiten de auto, dan wel dat verdachte daarvan op de hoogte is geweest.
Concluderend heeft de raadsman aangevoerd dat er geen overtuigende bewijzen zijn dat in de auto, of nadien buiten, een plan is ontstaan waar verdachte vanaf geweten moet hebben, gericht op het doden en/of beroven van [slachtoffer], zodat de voorbedachte raad niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er geen bewijs is dat verdachte zelf zou hebben geschoten, noch dat hij bij het schieten een medepleeghandeling heeft verricht, noch dat hij op de hoogte was van een plan om [slachtoffer] iets aan te doen. Evenmin is er bewijs voor een relatie tussen het geweld en het wegnemen van het geld, aangezien een alternatief scenario niet kan worden uitgesloten.
Voor wat betreft de ten laste gelegde medeplichtigheid aan de gekwalificeerde doodslag heeft de raadsman aangevoerd dat geen van de ten laste gelegde handelingen medeplichtigheid kan bewijzen. Er is geen bewijs voor een mishandeling, zodat er voor verdachte niets te verhinderen was. Verdachte heeft de medeverdachten en [slachtoffer] naar de plaats delict gereden, maar hij had geen wetenschap/vermoeden van wat er ging gebeuren. Verdachte wist niet dat er zou worden geschoten, zodat hem niet kan worden verweten dat hij heeft nagelaten het schieten te verhinderen.
Verder kan niet worden vastgesteld dat [slachtoffer] nog leefde na te zijn neergevallen, en kan aldus niet worden bewezen dat verdachte haar medische of andere hulp heeft onthouden dan wel haar aan haar lot heeft overgelaten.
Ten slotte heeft de raadsman, ten aanzien van het meest subsidiair ten laste gelegde aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte zelf geld heeft weggenomen en ook niet dat hij in nauwe en bewuste samenwerking gericht op het wegnemen van geld, daaraan heeft deelgenomen.
Het oordeel van de rechtbank
Primair is aan verdachte het medeplegen van de moord op [slachtoffer] ten laste gelegd, zodat in geval van een veroordeling bewezen moet kunnen worden verklaard dat sprake is geweest van voorbedachten rade.
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit
[slachtoffer] te doden en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte moet minst genomen de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap hebben gegeven.
Een dergelijk kalm beraad is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij het wapen die avond van verdachte heeft gekregen, omdat hij - kort gezegd - het geld dat hij nog moest krijgen van [X] (“[X]”) bij hem op wilde gaan halen en hij daarvoor een wapen bij zich wilde hebben, omdat hij bang was voor [X]. Hij heeft verklaard dat hij het wapen in de auto op de grond heeft gelegd en dat dit wapen uiteindelijk, op de latere plaats delict, door medeverdachte [medeverdachte 2] uit de auto is gepakt en hij het van medeverdachte [medeverdachte 2] heeft afgepakt. Daarna is het wapen afgegaan. Uit het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat medeverdachte [medeverdachte 1] een vooropgezet plan had om
[slachtoffer] te doden en evenmin dat sprake is geweest van een moment van kalm beraad. De rechtbank acht derhalve niet bewezen dat sprake is geweest van voorbedachte raad, zodat verdachte van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd het medeplegen van de gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer]. Ten aanzien van de ten laste gelegde doodslag overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het pathologierapport d.d. 19 april 2013 blijkt dat [slachtoffer] twee keer is geraakt door een kogel en dat de schotletsels en de schotbanen hebben geleid tot fors bloedverlies en dat verbloeding het overlijden zondermeer kan verklaren. Voorts blijkt daaruit dat sprake is van een tweetal inschoten aan de rug [1] .
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij, nadat verdachte het wapen uit de auto had gepakt, het wapen uit de handen van verdachte heeft getrokken. Hij heeft verklaard dat hij toen de kogels eruit wilde halen, dat hij maximaal twee meter bij [slachtoffer] vandaan stond en dat op dat moment het wapen af ging. De verklaring van verdachte betreffende de afstand tussen hem en [slachtoffer] wordt ondersteund door het rapport betreffende het schotrestenonderzoek en de daarbij behorende vakbijlage schotrestenonderzoek.
De rechtbank overweegt dat uit het voorgaande volgt dat [slachtoffer] vanaf een relatief korte afstand door twee kogels in haar rug is geraakt, ten gevolge waarvan zij uiteindelijk is overleden.
De rechtbank is van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte 1], door het verrichten van deze handelingen terwijl er in de directe omgeving meerdere personen aanwezig waren, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij één van deze personen dodelijk zou treffen en zich aldus schuldig heeft gemaakt aan de doodslag op [slachtoffer].
De rechtbank overweegt dat, teneinde tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag te kunnen komen, niet alleen moet kunnen worden bewezen dat sprake is geweest van doodslag en van diefstal, maar ook dat de doodslag is gepleegd met het in artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht vereiste oogmerk. De rechtbank overweegt dat het oogmerk de zwaarste modaliteit waarin opzet (willens en wetens handelen) zich kan voordoen betreft.
De rechtbank overweegt dat medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [slachtoffer] het geldbedrag in de auto uit haar broek heeft gehaald en dat hij het geldbedrag in de auto van haar heeft gekregen om het te bewaren. Hij heeft verklaard het geldbedrag in zijn zak te hebben gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat in het dossier geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] op dit punt weerlegt. De rechtbank overweegt daartoe dat noch op de broek van [slachtoffer] noch op de envelop
DNA-materiaal is aangetroffen dat een match oplevert met het DNA-profiel van verdachte dan wel (één van) de medeverdachten.
De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat de broek van [slachtoffer] open stond toen zij werd aangetroffen geen bewijs op kan leveren voor de stelling dat verdachte dan wel één van de medeverdachten het geld uit haar broek heeft gehaald, nu enig ondersteunend bewijs daarvoor ontbreekt.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat diefstal van een geldbedrag van [slachtoffer] niet kan worden bewezen. Reeds om die reden dient vrijspraak te volgen van de subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag.
Zoals hierboven reeds overwogen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat medeverdachte [medeverdachte 1] zich wel schuldig heeft gemaakt aan de doodslag op [slachtoffer]. De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich als medepleger aan dat feit schuldig heeft gemaakt. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
De rechtbank overweegt dat, teneinde tot een veroordeling van medeplegen te kunnen komen, sprake moet zijn geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1]. De medeplegers moeten willens en wetens, dus met opzet, samenwerken tot het verrichten van de delictueuze gedraging.
Niet nodig is dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen verrichten, maar de samenwerking moet intensief zijn. Deze intensieve samenwerking kan blijken uit - uitdrukkelijke of stilzwijgende - afspraken, taakverdelingen, de aanwezigheid ten tijde van het delict en het zich niet distantiëren daarvan.
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij in de auto zat en dat hij niet heeft gezien dat medeverdachte [medeverdachte 2] een wapen uit de auto heeft gepakt, wel dat hij op een gegeven moment een knal hoorde en daarna [slachtoffer] op de grond zag liggen.
Door zowel medeverdachte [medeverdachte 1] als medeverdachte [medeverdachte 2] wordt de verklaring van verdachte op dit punt ondersteund. Zowel medeverdachte [medeverdachte 1] als medeverdachte [medeverdachte 2] hebben verklaard dat verdachte op de plaats delict aanvankelijk even uit de auto is geweest, maar dat hij op een gegeven moment in de auto is gaan zitten om een joint te draaien.
Derhalve kan niet worden bewezen dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de uitvoeringshandelingen. In een dergelijk geval zal het de actieve rol in de voorfase moeten zijn die de bewuste en nauwe samenwerking constitueert. Vast staat dat verdachte als chauffeur de auto en medeverdachten naar de uiteindelijke plaats delict heeft gereden. Enig bewijs, dat hij dit heeft gedaan met het uiteindelijke doel om [slachtoffer] van het leven te beroven, ontbreekt echter.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte het wapen die avond mee heeft genomen, omdat hij - kort gezegd - het geld dat hij nog moest krijgen van [X] (“[X]”) bij hem op wilde gaan halen en hij daarvoor een wapen bij zich wilde hebben, omdat hij bang was voor [X]. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] op dit punt wordt echter niet ondersteund door enig ander zich in het dossier bevindend bewijsmiddel. Mocht echter al worden aangenomen dat verdachtes stelling juist is, dan geldt dat dit wapen is meegenomen ten behoeve van een mogelijke confrontatie met [X] en niet gericht is geweest op de dood op [slachtoffer].
De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte als medepleger bij de doodslag op [slachtoffer] betrokken is geweest.
De rechtbank ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of verdachte als medeplichtige aan de door medeverdachte [medeverdachte 1] gepleegde doodslag op [slachtoffer] kan worden aangemerkt. De rechtbank overweegt dat de handelingen die deze medeplichtigheid zouden moeten opleveren staan omschreven onder een vijftal gedachtestreepjes.
Volgens artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht is voor strafbare medeplichtigheid opzet vereist. Dit opzet moet tweeledig zijn. Enerzijds moet het gericht zijn op het misdrijf dat hij ondersteunt en anderzijds op die ondersteuning. Daarbij is voorwaardelijk opzet voldoende, maar dient het opzet wel gericht te zijn op alle bestanddelen van het misdrijf in kwestie, in casu de doodslag op [slachtoffer].
De rechtbank overweegt dat zowel verdachte als de medeverdachten hebben verklaard dat zij met [slachtoffer] in de auto hebben gezeten en naar de parkeerhaven aan de [adres] in Muiden zijn gereden. Voornoemde handeling staat omschreven achter het eerste gedachtestreepje.
De rechtbank is van oordeel dat de handelingen zoals omschreven achter het tweede en derde gedachtestreepje niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. De rechtbank overweegt daartoe dat uit geen van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer] in de auto, dan wel op de uiteindelijke plaats delict is mishandeld door medeverdachte [medeverdachte 1] en/of medeverdachte [medeverdachte 2]. Evenmin blijkt uit enig zich in het dossier bevindend bewijsmiddel dat verdachte het schieten door medeverdachte [medeverdachte 1] heeft kunnen verhinderen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft immers zelf verklaard dat het wapen plotseling afging. Daarbij komt dat verdachte op dat moment in de auto zat.
Ten aanzien van het vierde gedachtestreepje overweegt de rechtbank dat verdachte heeft verklaard dat hij een knal hoorde en dat hij, toen hij keek, zag dat [slachtoffer] op de grond lag. Kort daarna zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de auto gestapt en zijn zij weggereden.
Vast staat dat verdachte vanuit de auto niet heeft gebeld met het alarmnummer en dat hij derhalve geen medische hulp heeft ingeroepen.
Aldus kan naar het oordeel van de rechtbank de handeling zoals omschreven achter het vierde gedachtestreepje wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van het vijfde gedachtestreepje overweegt de rechtbank dat medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij een knal hoorde en dat toen hij zich omdraaide hij
[slachtoffer] nog heeft horen zeggen “Bel een ambulance” en dat zij vervolgens op de grond is gevallen. Vervolgens is hij vrijwel direct in de auto gestapt en zijn zij weggereden bij de plaats delict. De rechtbank overweegt dat verdachte op dit moment al in de auto zat en dit niet heeft kunnen horen, zodat de handeling zoals omschreven achter het vijfde gedachtestreepje naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de handelingen zoals omschreven achter het eerste en vierde gedachtestreepje geen medeplichtigheid aan de door medeverdachte [medeverdachte 1] gepleegde doodslag op [slachtoffer] op kunnen leveren. Naar het oordeel van de rechtbank kan immers niet worden bewezen dat deze handelingen het hiervoor omschreven opzet op het gronddelict opleveren. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het meer subsidiair tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
De rechtbank overweegt dat onder het meest subsidiair ten laste gelegde het medeplegen van dan wel de medeplichtigheid aan de diefstal met geweld op [slachtoffer] is ten laste gelegd.
Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen heeft medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat [slachtoffer] het geldbedrag in de auto uit haar broek heeft gehaald, dat hij het geldbedrag in de auto van haar heeft gekregen om het te bewaren en dat hij het geldbedrag in zijn zak heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat in het dossier geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] op dit punt weerlegt en verwijst daartoe naar hetgeen zij hierboven reeds heeft overwogen.
De rechtbank is aldus van oordeel dat de ten laste gelegde diefstal niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat reeds op die grond vrijspraak dient te volgen van het gehele meest subsidiair ten laste gelegde.

5.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting hebben [kind 1] en [kind 2] (zijnde de kinderen van
[slachtoffer]) – daartoe vertegenwoordigd door mr. A.D. Kupelian – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 4.000,00 per kind en derhalve een totaalbedrag van € 8.000,00, bestaande uit immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij dient in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu de verdachte van het hem primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Benadeelde partij
- bepaalt dat de benadeelde partijen [kind 1] en [kind 2] in hun vordering niet-ontvankelijk zijn en dat zij hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, mrs. A. van Holten en G. Blomsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-van Esch, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 november 2013.

Voetnoten

1.Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 19 april 2013, opgemaakt door P.M.I. van Driessche, arts en patholoog bij het NFI.