ECLI:NL:RBMNE:2013:5786

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2013
Publicatiedatum
21 november 2013
Zaaknummer
16.700436-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met vuurwapen in Muiden met fatale afloop voor slachtoffer

Op 21 november 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag op 3 februari 2013 in Muiden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf. De zaak kwam voort uit een schietincident waarbij de verdachte een vuurwapen afpakte van een medeverdachte, waarna het wapen per ongeluk afging en het slachtoffer, een 24-jarige vrouw, werd geraakt en later overleed. De rechtbank concludeerde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij iemand dodelijk zou treffen, gezien de aanwezigheid van meerdere personen in de directe omgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van voorbedachten rade, maar dat de doodslag wel wettig en overtuigend kon worden bewezen. De verdachte werd vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar de meer subsidiair ten laste gelegde doodslag werd bewezen verklaard. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het gebeurde en de impact op de nabestaanden, wat leidde tot de opgelegde straf van acht jaar gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.700436-13 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 november 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1989] te[geboorteplaats],
wonende te[woonplaats], [adres],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Almere.

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 23 mei 2013. Het onderzoek ter terechtzitting is (telkens) hervat op 19 juli 2013, op 13 september 2013 en op
7 november 2013. Op laatstgenoemde datum heeft de inhoudelijke behandeling van de strafzaak plaatsgevonden. De verdachte is daarbij verschenen, bijgestaan door
mr. C.J.B. Rijser, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr.
V.T.R.W. van Thiel en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 03 februari 2013 te Muiden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen één of meer kogel(s) afgevuurd op en/of in de richting van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] door één of meerdere van die kogel(s) in de rug, althans in het lichaam, werd getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair
hij op of omstreeks 03 februari 2013 te Muiden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk met een vuurwapen één of meer kogel(s) afgevuurd op en/of in de richting van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] door één of meerdere van die kogels(s) in de rug, althans in het lichaam, werd getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten
het tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening wegnemen van (ongeveer) 10.000,- euro, althans een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of[X], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s),
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 03 februari 2013 te Muiden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk met een vuurwapen één of meer kogel(s) afgevuurd op en/of in de richting van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] door één of meer van die kogel(s) in de rug, althans het lichaam, werd getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een kennelijke schrijffout. De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Inleiding
Op zondag 3 februari 2013 omstreeks 8.00 uur ’s ochtends komt er bij de meldkamer van de Politie Midden-Nederland te Naarden een telefonische melding binnen dat een getuige een vrouw heeft aangetroffen op de [adres] te Muiden. De vrouw zou mogelijk zijn overleden. Ter plaatse treft de politie Gooi en Vechtstreek de vrouw aan, liggend op haar rug op een fietspad nabij een parkeerhaven. Ze heeft bloed op haar kleding en haar gezicht en mist een rechterschoen. Het ter plaatse gekomen ambulancepersoneel constateert dat de vrouw reeds is overleden.
Door de verbalisanten worden op het wegdek van de parkeerhaven onder meer twee kogelhulzen en een patroon aangetroffen. Het vermoeden bestaat dat de vrouw door vuurwapengeweld om het leven is gekomen.
Er wordt direct een Team Grootschalig Onderzoek, onder de naam TGO 14Flores, opgericht.
Aan de hand van dactyloscopisch onderzoek wordt vastgesteld dat de vrouw de 24-jarige [slachtoffer], moeder van twee kinderen van 3 en 7 jaar, is. Uit de gerechtelijke sectie op het lichaam blijkt dat verbloeding tengevolge van twee schotletsels aan de rug, het overlijden van [slachtoffer] zondermeer kan verklaren. Zij moet op 3 februari 2013 tussen 4.00 en 6.00 uur zijn overleden.
Op de plaats delict wordt forensisch onderzoek verricht, waarbij in het gebied rondom de parkeerhaven onder meer twee rochels spuug en drie sigarettenpeuken worden veiliggesteld. Deze sporen worden op 4 februari 2013 overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) voor een DNA-spoedonderzoek. Het DNA-profiel verkregen van een van de speekselsporen levert een match op met het profiel van de verdachte [verdachte], opgenomen in de DNA-databank voor strafzaken. Ook van de bemonstering van een van de peuken wordt een DNA-profiel verkregen dat overeenkomt met het DNA-profiel van [verdachte]. Op 8 februari 2013 wordt deze verdachte aangehouden.
Uit verdergaand onderzoek komt naar voren dat mogelijk twee andere mannen bij de dood van [slachtoffer] betrokken zijn geweest. Onder meer naar aanleiding van het onderzoek naar de historische mastgegevens rondom de plaats delict komen de verdachten [medeverdachte 1] en[medeverdachte 2] in beeld.
Deze verdachten worden respectievelijk op 22 april 2013 en 23 april 2013 aangehouden.
De DNA-profielen op een van de op de plaats delict aangetroffen speekselsporen en peuken, blijken overeen te komen met het DNA-profiel van [medeverdachte 1]. Ook het DNA-profiel van [medeverdachte 2] komt overeen met die van een van de veiliggestelde peuken.
Alle drie verdachten erkennen uiteindelijk, in de nacht dat [slachtoffer] om het leven is gekomen, op de plaats delict aanwezig te zijn geweest.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde, aangezien uit de bewijsmiddelen onvoldoende voortvloeit dat verdachte een vooropgezet plan heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hij heeft gewezen op de bevindingen van het forensisch onderzoek, de bevindingen op de plaats delict, het onderzoek naar de aangetroffen hulzen en patronen en het afluisteren/onderzoek telecommunicatie.
Op grond van die bewijsmiddelen heeft de officier van justitie vastgesteld dat verdachte en de medeverdachten met [slachtoffer] naar de [adres] in Muiden zijn gereden, dat ze daar alle vier zijn uitgestapt, dat één of meer van de mannen [slachtoffer] heeft geslagen en geschopt, haar heeft neergeschoten en dat de mannen haar hebben beroofd en haar nog levend hebben achtergelaten.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij per ongeluk heeft geschoten, wordt tegengesproken door meerdere bewijsmiddelen. Daartoe heeft de officier van justitie gewezen op het feit dat het onwaarschijnlijk is dat bij het per ongeluk afgaan van een wapen een persoon die zich op enige afstand heeft bevonden twee keer in de rug wordt geraakt. Voorts heeft de officier van justitie gewezen op de forensische bevindingen en de gedetailleerde verklaring van [getuige 1]. De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit die bewijsmiddelen de volledige opzet op de levensberoving is af te leiden.
De officier van justitie heeft verder aangevoerd dat het opzet op de diefstal eveneens wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hij heeft daartoe gewezen op het feit dat de verdachte en de medeverdachten uit waren op het geld van [slachtoffer], dat verdachte wist waar zij het geld had opgeborgen, dat het geld ook daadwerkelijk van haar is afgenomen en dat de open geritste broek erop wijst dat het geld uit haar broek is gehaald.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. De raadsman heeft aangevoerd dat hij de wijze van opsporing bijzonder vervelend heeft gevonden en dat zowel de verdachte als de getuigen middels ontoelaatbare druk zijn gehoord. Hij heeft aangevoerd dat de getuige [getuige 1] op aanwijsbare punten sturend is ondervraagd en dat zij haar verklaring heeft afgelegd, nadat zij twee keer heeft gesproken met de verdachte en nadat zij informatie uit de media heeft gekregen en niet is na te gaan op welke wijze dit haar heeft beïnvloed.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de verdachte niet het plan had om [slachtoffer] te beroven en dat hij daar ook geen motief voor had. Er is geen sprake geweest van een situatie, waarin het slachtoffer bewust is neergeschoten om het geld te pakken.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Hij heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde medeplegen.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Primair is aan verdachte het medeplegen van de moord op [slachtoffer] ten laste gelegd, zodat in geval van een veroordeling bewezen moet kunnen worden verklaard dat sprake is geweest van voorbedachten rade.
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit
[slachtoffer] te doden en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte moet minst genomen de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap hebben gegeven.
Een dergelijk kalm beraad is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan.
Verdachte heeft verklaard dat hij het wapen die avond van medeverdachte[medeverdachte 2] heeft gekregen, omdat hij - kort gezegd - het geld dat hij nog moest krijgen van
[X] (“[X]”) bij hem op wilde gaan halen en hij daarvoor een wapen bij zich wilde hebben, omdat hij bang was voor [X]. Hij heeft verklaard dat hij het wapen in de auto op de grond heeft gelegd en dat dit wapen uiteindelijk, op de latere plaats delict, door medeverdachte [medeverdachte 1] uit de auto is gepakt en dat hij het van medeverdachte [medeverdachte 1] heeft afgepakt. Daarna is het wapen afgegaan. Uit het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat verdachte een vooropgezet plan had om
[slachtoffer] te doden en evenmin dat sprake is geweest van een moment van kalm beraad.
De rechtbank acht derhalve niet bewezen dat bij verdachte sprake is geweest van voorbedachte raad, zodat hij van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd het medeplegen van gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer]. Ten aanzien van de ten laste gelegde doodslag overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het pathologierapport d.d. 19 april 2013 blijkt dat [slachtoffer] twee keer is geraakt door een kogel en dat de schotletsels en de schotbanen hebben geleid tot fors bloedverlies en dat verbloeding het overlijden zondermeer kan verklaren. Voorts blijkt daaruit dat sprake is van een tweetal inschoten aan de rug [2] .
Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij zich maar één knal kan herinneren, echter gelet op de hiervoor aangehaalde forensische bevindingen moet het wapen toen twee keer af zijn gegaan en kan het niet anders dan dat verdachte tot twee keer toe (mogelijk direct na elkaar) de trekker heeft overgehaald.
Verdachte heeft verklaard dat hij, nadat medeverdachte [medeverdachte 1] het wapen uit de auto had gepakt, het wapen uit de handen van medeverdachte [medeverdachte 1] heeft getrokken. Hij heeft verklaard dat hij toen de kogels eruit wilde halen, dat hij maximaal twee meter bij
[slachtoffer] vandaan stond en dat op dat moment het wapen af ging [3] .
De verklaring van verdachte op dit punt wordt ondersteund door het rapport betreffende het schotrestenonderzoek en de daarbij behorende vakbijlage schotrestenonderzoek.
Uit het rapport betreffende het schotrestenonderzoek d.d. 19 juli 2013 [4] blijkt dat de bevindingen (de omvang van de aanslag) waarschijnlijker zijn wanneer de schootafstand groter is dan 50 centimeter dan wanneer de schootafstand kleiner is dan 50 centimeter.
Uit de vakbijlage schotrestenonderzoek van het NFI blijkt dat schotresten die uit de loop van een vuurwapen komen een maximaal bereik hebben. Schotrestdeeltjes kunnen maar een maximale afstand overbruggen vanaf de loop van een wapen en alleen als een object (bijvoorbeeld kleding) binnen die afstand aanwezig is, zullen schotresten er überhaupt op aanwezig zijn. Een object dat buiten die afstand wordt geraakt, zal geen schotresten bevatten. Voor handvuurwapens, waar in casu sprake van is geweest, wordt deze maximale afstand door het NFI gesteld op 1,5 meter. Gelet op het feit dat er op de kleding van [slachtoffer] schotresten zijn aangetroffen, kan worden vastgesteld dat zij zich op maximaal 1,5 meter van verdachte bevond.
De rechtbank overweegt dat uit het voorgaande volgt dat [slachtoffer] vanaf een relatief korte afstand door twee kogels in haar rug is geraakt, ten gevolge waarvan zij uiteindelijk is overleden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door het verrichten van deze handelingen terwijl er in de directe omgeving meerdere personen aanwezig waren, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij één van deze personen dodelijk zou treffen.
Gelet op de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de aan verdachte ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank overweegt dat, teneinde tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag te kunnen komen, niet alleen moet kunnen worden bewezen dat sprake is geweest van doodslag en van diefstal, maar ook dat de doodslag is gepleegd met het in artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht vereiste oogmerk.
De rechtbank overweegt hierbij dat het oogmerk de zwaarste modaliteit waarin opzet (willens en wetens handelen) zich kan voordoen, betreft.
De rechtbank overweegt dat verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] het geldbedrag in de auto uit haar broek heeft gehaald en dat hij het geldbedrag in de auto van haar heeft gekregen om het te bewaren. Hij heeft voorts verklaard het geldbedrag in zijn zak te hebben gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat in het dossier geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de verklaring van verdachte weerlegt. De rechtbank overweegt daartoe dat noch op de broek van [slachtoffer] noch op de envelop DNA-materiaal is aangetroffen dat een match oplevert met het DNA-profiel van verdachte dan wel (één van) de medeverdachten.
De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat de broek van [slachtoffer] open stond toen zij werd aangetroffen geen bewijs op kan leveren voor de stelling dat verdachte dan wel één van de medeverdachten het geld uit haar broek heeft gehaald, nu enig ondersteunend bewijs daarvoor ontbreekt.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat diefstal van het geldbedrag van
[slachtoffer] niet kan worden bewezen. Reeds hierom dient vrijspraak te volgen van de subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag. De meer subsidiair ten laste gelegde doodslag kan, zoals hierboven reeds overwogen, wel wettig en overtuigend worden bewezen.
De rechtbank ziet zich vervolgens nog geplaatst voor de vraag of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat daarbij sprake is geweest van medeplegen. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
De rechtbank overweegt dat, teneinde tot een veroordeling van medeplegen te kunnen komen, sprake moet zijn geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] en/of medeverdachte [medeverdachte 2]. De medeplegers moeten willens en wetens, dus met opzet, samenwerken tot het verrichten van de delictueuze gedraging. Niet nodig is dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen verrichten, maar de samenwerking moet intensief zijn. Deze intensieve samenwerking kan blijken uit - uitdrukkelijke of stilzwijgende - afspraken, taakverdelingen, de aanwezigheid ten tijde van het delict en het zich niet distantiëren daarvan.
Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] het wapen uit de auto heeft gepakt, dat hij het in zijn handen had en dat hij ermee in het niets liep te wijzen en niet heeft gericht op (één van) de aanwezige personen. Hij heeft tevens verklaard dat een ander het heeft geprobeerd, te schieten, maar dat het wapen het bij hem niet deed.
De rechtbank overweegt dat door verdachte een consistente verklaring is afgelegd. Hij heeft - kort gezegd - telkens verklaard dat hij het wapen vast had toen het af ging en dat daarvoor iemand anders het wapen vast heeft gehad. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze verklaring voor het bewijs kan worden gebezigd. Daarbij komt dat de verklaring van verdachte op dit punt wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2].
De rechtbank is, op grond van het voorgaande, van oordeel dat is komen vast te staan dat medeverdachte [medeverdachte 1] het wapen uit de auto heeft gepakt en het in zijn handen heeft gehad, waarna het door verdachte is afgepakt en het uiteindelijk is afgegaan.
De rechtbank is echter van oordeel dat het voorgaande onvoldoende is om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen van de doodslag op
[slachtoffer], nu de daarvoor vereiste bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] ontbreekt.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij niet heeft gezien dat medeverdachte [medeverdachte 1] een wapen uit de auto heeft gepakt, maar wel dat hij op een gegeven moment een knal hoorde en daarna [slachtoffer] op de grond zag liggen. Door zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 1] wordt de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] op dit punt ondersteund. Zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 1] hebben verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 2] op de plaats delict aanvankelijk even uit de auto is geweest, maar dat hij op een gegeven moment in de auto is gaan zitten om een joint te draaien.
Derhalve kan niet worden bewezen dat medeverdachte [medeverdachte 2] op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de uitvoeringshandelingen. In een dergelijk geval zal het de actieve rol in de voorfase moeten zijn die de bewuste en nauwe samenwerking constitueert. Vast staat dat medeverdachte [medeverdachte 2] als chauffeur de auto naar de uiteindelijke plaats delict heeft gereden. Enig bewijs, dat hij dit heeft gedaan met het uiteindelijke doel om
[slachtoffer] van het leven te beroven, ontbreekt echter.
Weliswaar heeft verdachte gesteld dat medeverdachte [medeverdachte 2] het wapen heeft meegenomen, maar hiervoor ontbreekt overigens bewijs. Mocht echter al worden aangenomen dat verdachtes stelling juist is, dan geldt dat dit wapen is meegenomen ten behoeve van een mogelijke confrontatie met [X] en niet gericht is geweest op de dood van [slachtoffer].
De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat medeverdachte [medeverdachte 2] als medepleger bij de doodslag op [slachtoffer] betrokken is geweest.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 03 februari 2013 te Muiden, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een vuurwapen kogels afgevuurd in de richting van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] door die kogels in de rug werd getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Van het meer subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Meer subsidiair:
Doodslag.

7.STRAFBAARHEID

Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf verzocht rekening te houden met de omstandigheden waaronder een en ander heeft plaatsgevonden en met het feit dat geen sprake was van een vooropgezet plan. De raadsman heeft verzocht om een straf op te leggen, rekening houdend met het feit dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet en een straf op te leggen die de verdachte nog enig perspectief biedt.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank overweegt dat in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS geen oriëntatiepunten zijn opgenomen ter zake van doodslag.
Bij het bepalen van de duur van de straf voor dat feit heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten plegen te worden opgelegd.
De rechtbank overweegt dat uit jurisprudentie volgt dat in geval van doodslag als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar wordt gehanteerd, waarbij vervolgens wordt gekeken naar strafverminderende en strafverhogende factoren.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank in het onderhavige geval uitgegaan van een gevangenisstraf voor duur van 8 jaar.
Ten aanzien van de ernst van het feit overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft [slachtoffer] opzettelijk en op gewelddadige wijze van het leven beroofd door haar twee keer in de rug te schieten. Deze daad heeft verdachte verricht in een situatie waarin het slachtoffer zich veilig voelde en had moeten kunnen voelen. Verdachte en het slachtoffer waren immers vrienden en zouden slechts een avond plezier gaan maken.
Niet duidelijk is geworden wat de precieze beweegredenen van verdachte zijn geweest.
Wel staat vast dat verdachte het slachtoffer ernstig gewond langs de weg heeft achtergelaten, zonder hulp te verlenen of in te schakelen.
[slachtoffer] was een jonge vrouw van 24 jaar en moeder van twee jonge kinderen. Met zijn handelen heeft verdachte het slachtoffer het belangrijkste goed, namelijk het menselijk leven, ontnomen. Dit heeft geleid tot groot verlies en onherstelbaar leed bij de nabestaanden. Zij zijn onder meer een dochter en een moeder verloren. Bovendien draagt het misdrijf een voor de samenleving schokkend karakter.
Doodslag behoort tot de meest ernstige misdrijven in het Wetboek van Strafrecht en de aard van het misdrijf rechtvaardigt dan ook een gevangenisstraf van lange duur.
De rechtbank overweegt dat is getracht onderzoek te doen naar de persoon van de verdachte. Aangezien de verdachte daaraan zijn medewerking niet heeft willen verlenen, hebben noch de psycholoog, noch de psychiater, omtrent de persoon van de verdachte kunnen rapporteren en hebben zij evenmin een advies kunnen uitbrengen.
De rechtbank heeft, in het nadeel van de verdachte, rekening gehouden met een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdachte reeds meerdere keren is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder voor strafbare feiten betreffende de Wet wapens en munitie en voor geweldsdelicten. Kennelijk hebben eerder aan hem opgelegde straffen hem er niet van kunnen weerhouden wederom een strafbaar feit te plegen.
De rechtbank is echter van oordeel dat er geen sprake is van zodanige strafverminderende dan wel strafverhogende factoren, die aanleiding geven om af te wijken van het uitgangspunt van een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar.
Alles overwegend is de rechtbank dan ook van oordeel dat de hierna te melden straf passend en geboden is.

9.DE BENADEELDE PARTIJEN

Voor aanvang van de terechtzitting hebben [kind 1] en [kind 2] (zijnde de kinderen van
[slachtoffer]) – daartoe vertegenwoordigd door mr. A.D. Kupelian – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 4.000,00 per kind en derhalve een totaalbedrag van € 8.000,00, bestaande uit immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de vordering op geen enkele wijze is onderbouwd. De behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert naar het oordeel van de rechtbank dan ook een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de strafzaak om die reden niet aanhouden om de raadsman van de kinderen van
[slachtoffer] de gelegenheid te geven de vordering te onderbouwen. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering niet-ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

10.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 27 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen primair en subsidiair aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
- bepaalt dat de benadeelde partijen[kind 1] en[kind 2] in hun vordering niet-ontvankelijk zijn en dat zij hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, mrs. A. van Holten en G. Blomsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-van Esch, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 november 2013.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2013005021, doorgenummerd 1 tot en met 2287.
2.Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 19 april 2013, opgemaakt door P.M.I. van Driessche, arts en patholoog bij het NFI.
3.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting d.d. 7 november 2013
4.Schotrestenonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Muiden op 3 februari 2013, d.d.