In deze zaak heeft de vrouw op 13 mei 2013 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, met het doel een omgangsregeling vast te stellen tussen haar en haar minderjarige kind. De vrouw heeft gesteld dat de man, de vader van het kind, haar meerdere malen heeft aangespoord om zich tot Bureau Jeugdzorg te wenden voor de omgang. De vrouw heeft daarbij verwezen naar een eerdere uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, waarin een vergelijkbare situatie was behandeld. De rechtbank heeft de zaak op 16 augustus 2013 met gesloten deuren behandeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het minderjarige kind, geboren in 2001, onder toezicht is gesteld en dat de man het gezag over het kind uitoefent. Bureau Jeugdzorg heeft in deze procedure aangegeven dat de vrouw de vordering tegen de man moet instellen, aangezien zij enkel Jeugdzorg in rechte heeft betrokken. De rechtbank heeft de argumenten van de vrouw en de stellingen van Jeugdzorg zorgvuldig gewogen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de zaak waar de vrouw naar verwees niet vergelijkbaar is met de onderhavige zaak. De rechtbank concludeert dat Jeugdzorg niet gehouden kan worden om een omgangsregeling na te komen, omdat de vrouw niet de man in de procedure heeft betrokken. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen. De beslissing is genomen door mr. R.F. van Aalst, rechter en kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Y. Oosting, griffier.