ECLI:NL:RBMNE:2013:5606

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
16.700427-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging in Lelystad

Op 3 oktober 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en bedreiging. De zaak vond zijn oorsprong in een steekincident dat plaatsvond op 4 februari 2013 in Lelystad. De verdachte heeft de aangever, [slachtoffer], met een mes gestoken, waarbij hij hem in de buik en rug verwondde. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet, omdat de verdachte meerdere keren met een mes in de richting van het bovenlichaam van de aangever stak. De rechtbank verwierp het verweer van noodweer, omdat de verdachte moedwillig de confrontatie met het slachtoffer was aangegaan. De rechtbank achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen, evenals de bedreiging die de verdachte had geuit naar de aangever. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan een deel voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding van € 2.075,- aan de benadeelde partij betalen. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte en de impact van het delict op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 16.700427-13 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 oktober 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname)
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres 1],
gedetineerd in de penitentiaire inrichting Almere

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen en gesloten op 13 juni 2013 in Lelystad. Verdachte en zijn advocaat mr. R.P.A. Kint zijn verschenen. Op 27 juni 2013 is het onderzoek heropend voor het horen van getuigen. Het onderzoek ter terechtzitting is hervat op 19 september 2013, op welke datum de inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr.W. Ludwig en mr. I.M.F. Graumans en van de standpunten door de raadsman R.P.A. Kint van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 4 februari 2013 in de gemeente Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen althans éénmaal, heeft gestoken en/of gesneden in en/of stekende bewegingen heeft gemaakt naar de buik(streek) en/of de rug en/of de zij, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 4 februari 2013 in de gemeente Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans éénmaal, heeft gestoken en/of gesneden in en/of stekende bewegingen heeft gemaakt naar de buik(streek) en/of de rug en/of de zij, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
hij op of omstreeks 4 februari 2013 in de gemeente Lelystad [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft de verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: “Je hebt mazzel dat het maar zo’n klein mesje was”en/of “Ik vergeet dit niet. Ik pak je”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Inleiding
Op 4 februari 2013 omstreeks 00.45 uur worden verschillende surveillance-eenheden van de politie Lelystad door de centrale meldkamer gestuurd naar het adres [adres 2] in Lelystad, alwaar een steekincident zou hebben plaatsgevonden. Genoemd perceel is onderdeel van [instelling], waar jongeren worden gehuisvest die zich vrijwillig melden dan wel daar in het kader van een maatregel van de rechtbank, officier van justitie of de reclassering worden geplaatst.
Ter plaatse aangekomen treffen de verbalisanten een aantal personen en een negroïde persoon op een scooter aan. Aan de personen wordt gevorderd te blijven staan, echter de negroïde persoon op de scooter rijdt weg met een blanke vrouw achterop.
Vervolgens wordt een negroïde persoon aangewezen die zou zijn (neer)gestoken. Dit betreft de latere aangever [slachtoffer] en hij wordt overgebracht naar het ziekenhuis. Op 5 februari 2013 wordt door hem aangifte gedaan.
De plaats delict wordt onderzocht, er worden getuigen gehoord en uiteindelijk wordt verdachte aangehouden en gehoord.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen te verklaren. Hij heeft daartoe aangevoerd dat gelet op onder meer de aangifte, de geneeskundige verklaring, de foto’s van het letsel, de getuigenverklaringen en het technische sporenbeeld bewezen kan worden dat verdachte aangever meerdere keren met een mes heeft gestoken in zijn bovenlichaam. Daarmee heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aangever dodelijk zou treffen.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de onder 2 ten laste gelegde bedreiging bewezen te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag wegens het ontbreken van opzet bij verdachte. Hij heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van oppervlakkige verwondingen, die niet in het bovenlichaam zaten en dat door verdachte ook niet gericht op het bovenlichaam is gestoken. Verdere informatie ontbreekt en evenmin is duidelijk met welke kracht is gestoken. Gelet op die omstandigheden was er geen aanmerkelijke kans op de dood.
Met betrekking tot het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft verzocht verdachte tevens vrij te spreken van het onder 2 ten laste gelegde. De verdachte heeft ontkend de in de tenlastelegging genoemde bewoordingen te hebben geuit en bovendien had aangever moeten begrijpen dat het ging om een uiting van woede en onmacht.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte op 4 februari 2013 heeft gepoogd [slachtoffer] om het leven te brengen. Zij overweegt daartoe het navolgende.
Aangever [slachtoffer] heeft op 5 februari 2013 verklaard dat hij verdachte gebeld had vanwege een inbraak. Aangever wilde met hem praten.
(V) En toen?(A)”Hij kwam in mijn kamer en begon te schreeuwen dat hij niks gedaan had en dat hij me toch kon. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij een klap op mijn lip gaf. Ik heb hem vervolgens ook geslagen. [getuige 1] ([getuige 1]) probeerde ons uit elkaar te halen. Mijn lip bloedde en [verdachte] had ook bloed. We waren al worstelend naar de deur gegaan. We lieten elkaar daar los. Ik zag dat [verdachte] wegging.
[verdachte] kwam terug. Ik hoorde dat [verdachte] hard schreeuwend en pratend naar boven kwam. Ik hoorde hem zeggen: kijk mijn gezicht wat je me hebt aangedaan….
(V) Op welke toon zei hij dat? (A) Boos, agressief. Hij kwam binnen en rende gelijk op me af. Ik had uit voorzorg een asbak gepakt. Ik heb die nog gegooid. Deze kwam op de muur en brak. Ik zag dat hij een mes had in zijn linkerhand vandaar dat ik de asbak gooide. Ik voelde dat hij me gestoken had in mijn buik.
(V) En hoe is het met de steken verder gegaan? (A) Toen hij me stak in mijn linkerzijde in mijn buik heb ik mezelf uit verdediging omgedraaid met mijn rug half naar hem toe. Ik draaide van mijn linkerkant naar mijn rechterkant. Ik voelde vervolgens dat ik weer gestoken werd. Ik werd drie keer gestoken in mijn rug. [2]
Getuige [getuige 1] verklaarde te hebben gezien dat verdachte aangever stak in zijn bovenlichaam. Hij zag vervolgens dat er allemaal bloed op het bovenlichaam van [slachtoffer] en op de grond zat. [3]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 juni 2013 verklaard dat hij aangever heeft geprikt met een mes. Verdachte dacht dat hij dat drie keer had gedaan. Toen verdachte bijna bij de deur was, heeft hij aangever gestoken en het mes op de grond gegooid. [4]
Letsel
Uit de geneeskundige verklaring van 15 februari 2013 blijkt dat aangever linksvoor ter hoogte van de ribbenboog, 5 cm uit de middenlijn, een circa 1 cm lange wond, scherp begrensd, passend bij een steekwond heeft. Op de rug rechts ter hoogte van de ribbenboog heeft aangever een tweetal wondjes van circa 1cm lengte. Rechts op de rug 8cm buiten de punt van het schouderblad en 3 cm eronder een scherp begrensde wond van circa 1,5 cm lengte, passend bij een steekwond. [5]
Deze verwondingen zijn op de zich in het dossier bevindende foto’s ook te zien. [6] Aangever heeft op 5 april 2013 verklaard dat de wonden nog moesten genezen en dat de dokter gezegd had dat hij het nog minimaal één jaar zou voelen. [7]
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aangifte van [slachtoffer] en de bijbehorende foto’s van het letsel, de geneeskundige verklaring, de verklaring van getuige [getuige 1] en de verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer] met een mes in de buik(streek), rug en zij heeft gestoken.
Opzet
De rechtbank is voorts van oordeel dat geen sprake is geweest van volle opzet bij verdachte.
Ten aanzien van voorwaardelijk opzet overweegt de rechtbank dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in casu de dood van [slachtoffer] – aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedragingen van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
Aanwezigheid van de aanmerkelijke kansBij de beantwoording van de vraag of een aanmerkelijke kans op een dodelijke afloop heeft bestaan wordt vooropgesteld dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte meermalen op het slachtoffer heeft ingestoken met zijn mes. Het slachtoffer is daardoor op vier plaatsen geraakt, in de buik(streek) en in de zij/rug. Dat zijn kwetsbare delen van het lichaam, waar een messteek gemakkelijk vitale organen of lichaamsfuncties kan raken. Door verwondingen op meerdere plaatsen werd de kans op groot bloedverlies met iedere messteek bovendien groter.
Dit blijkt ook uit het feit dat in [slachtoffer] in het ziekenhuis op de intensive care verbleef. [8] Dit handelen van verdachte bezien in samenhang met het feit van algemene bekendheid dat er een aanmerkelijke kans op overlijden is bij het raken van vitale organen in de buik levert een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel op.
Wetenschap van de aanmerkelijke kansBij de vraag of de verdachte wetenschap had van die aanmerkelijke kans moet als uitgangspunt gelden dat de hiervoor geschetste kans op een dodelijke afloop welhaast als van feit van algemene bekendheid kan worden gezien. Door niet één keer maar meerdere malen met een mes in het bovenlichaam te steken, heeft verdachte geweten dat er een kans was dat hij aangever dusdanig had verwond dat aangever mogelijk zou komen te overlijden. Wanneer deze bewustheid wordt bezien in samenhang met het geschetste feit van algemene bekendheid, is de rechtbank van oordeel dat op grond hiervan de wetenschap van de aanmerkelijke kans bij de verdachte moet worden aangenomen.
Bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans
De rechtbank is van oordeel dat verdachte deze aanmerkelijke kans gelet op het meerdere malen insteken op het bovenlichaam van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard. Temeer nu verdachte ter terechtzitting van 13 juni 2013 heeft verklaard dat hij [slachtoffer] gewoon wilde prikken. Verdachte verklaarde niet precies te weten waar hij [slachtoffer] geraakt had. [9] Deze verklaring draagt bij aan het oordeel van de rechtbank dat verdachte lukraak meerdere malen ingestoken heeft op [slachtoffer].
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte opzettelijk heeft gepoogd
[slachtoffer] van het leven te beroven.
Het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat de onder 2 ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Zij overweegt daartoe het navolgende.
Aangever [slachtoffer] heeft op 5 april 2013 verklaard dat verdachte buiten op straat tegen hem riep dat hij hem nog wel tegen zou komen en dat verdachte dan een groter mes zou hebben. [10]
Getuige [getuige 2] verklaarde dat hij verdachte tegen aangever hoorde schreeuwen:
“Je hebt mazzel dat het maar een klein mesje is anders had ik je doodgestoken, de volgende keer maak ik je af”. [11] Getuige [getuige 1] verklaarde dat hij hoorde dat verdachte riep:
“Ik vergeet dit niet, ik pak je, je hebt mazzel dat het maar een klein mesje was, kankerleijer”. [12]
Verdachte heeft ter terechtzitting op 13 juni 2013 verklaard dat het misschien zou kunnen dat hij de in de tenlastelegging genoemde woorden geuit heeft, maar dat hij dit niet zo bedoeld heeft.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het door de raadsman gevoerde verweer dat voor een bewezenverklaring is vereist dat de bedreiging van dien aard was en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij – gezien de context van het steken met een mes - voor zijn leven moesten vrezen. De rechtbank merkt hierbij op dat niet vereist is dat de bedreiging in het concrete geval een dusdanige indruk heeft gemaakt dat er daadwerkelijk vrees is opgetreden. De bedreiging moet van dien aard zijn en onder dusdanige omstandigheden zijn geuit dat deze in het algemeen een redelijke vrees kan opwekken. Gelet hierop en op de hiervoor geschetste context waarin verdachte de in de tenlastelegging genoemde woorden heeft geuit, is de rechtbank van oordeel dat op grond van de aangifte en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer] bedreigd heeft.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1. primair
hij op 4 februari 2013 in de gemeente Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een mes heeft gestoken in de buik(streek) en/of de rug en de zij, van die [slachtoffer], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
2.
hij op 4 februari 2013 in de gemeente Lelystad [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft de verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: “Je hebt mazzel dat het maar zo’n klein mesje was”en “Ik vergeet dit niet. Ik pak je”.
Van het onder 1 primair en 2 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Onder 1 primair:
Poging tot doodslag.
Onder 2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

7.STRAFBAARHEID

Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman van verdachte is ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde een beroep op noodweer gedaan. Naar het oordeel van de raadsman dient de verdachte om die reden te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De raadsman heeft aangevoerd dat het draait om het tweede incident. Verdachte ging terug naar boven om met [slachtoffer] te praten en zijn spullen te pakken. Op het moment dat verdachte boven kwam, is hij geslagen met een asbak. Toen was er sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de lichamelijke integriteit van verdachte. Verdediging was passend en geboden. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte een beroep op noodweerexces toekomt. Verdachte heeft in paniek gehandeld.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat er geen sprake is geweest van een noodweer- dan wel noodweerexcessituatie. Er is sprake geweest van twee conflictmomenten. Het eerste conflict vond plaats op de kamer van [slachtoffer]. Daar vond een handgemeen plaats. Het tweede conflict vond plaats als verdachte terugkomt met een mes.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft ten aanzien van de hiervoor bewezen verklaarde poging tot doodslag overwogen dat verdachte meerdere malen met een mes in de buikstreek en rug van [slachtoffer] heeft gestoken. De verdediging heeft gesteld dat dit steken het gevolg was van het door [slachtoffer] met een asbak slaan op het hoofd van verdachte en verdachte zich daardoor moest verweren.
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweer voldaan dient te zijn aan de voorwaarden zoals deze in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht zijn vermeld:
“Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding”.De rechtbank zal allereerst onderzoeken of de feitelijke toedracht, zoals de verdachte ten aanzien van het noodweerverweer heeft gevoerd, uit de wettige bewijsmiddelen kan worden afgeleid. [13]
De rechtbank is van oordeel dat het gevoerde noodweer- dan wel noodweerexcesverweer ziet op het tweede incident tussen [slachtoffer] en verdachte. Uit de verklaringen van aangever en getuige [getuige 1], de camerabeelden en het sporenonderzoek kan vastgesteld worden dat verdachte na het eerste incident met een mes naar [slachtoffer] is gelopen. Aangever verklaarde immers dat verdachte met een mes weer naar boven kwam en hem in zijn buik en rug stak. [14] Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte [slachtoffer] met gebalde vuisten begon te slaan. Vervolgens zag de getuige dat verdachte iets glimmends in zijn hand vasthield. [15] Op de camerabeelden van [instelling] is te zien dat verdachte weer naar boven komt. Te zien is dat hij in zijn linkerhand een voorwerp vasthoudt. [16] De hypothese die naar aanleiding van het sporenonderzoek opgesteld is, ondersteunt ook de vaststelling dat verdachte na het eerste incident naar beneden is gelopen en een mes uit de lade in de keuken heeft gepakt en vervolgens weer naar boven is gelopen. [17]
Gelet op dit bewuste handelen van verdachte is hij moedwillig de confrontatie met [slachtoffer] aangegaan. Verdachte is naar boven gegaan gewapend met een mes terwijl er al eerder een handgemeen was tussen verdachte en [slachtoffer] Dat verdachte vervolgens met een asbak is geraakt (hetzij gegooid dan wel geslagen) betekent niet dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer kan doen.
Nu er geen sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding van verdachte komt verdachte geen beroep op noodweer dan wel noodweerexces toe. De rechtbank verwerpt beide verweren.
De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar met aftrek van het reeds ondergane voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf opgemerkt dat de strafeis van de officier van justitie erg fors is. Voorts heeft hij verzocht in geval van strafoplegging een deel voorwaardelijk op te leggen en rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag. Verdachte heeft blijk gegeven van een schrijnend gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit van zijn medemens. Het gebeuren heeft voor het slachtoffer lichamelijk nadelige gevolgen gehad. De omstandigheid dat slachtoffers als gevolg van dit soort misdrijven nog langdurig last kunnen hebben van nadelige psychische gevolgen, zoals gevoelens van angst en onveiligheid, weegt de rechtbank mee bij de bepaling van de strafmaat. Daarbij komt dat deze gebeurtenis voor het slachtoffer ook heel anders had kunnen aflopen.
De rechtbank overweegt dat de oriëntatiepunten van het gerechtshof Leeuwarden uitgaan van een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren voor doodslag. De rechtbank heeft genoemde oriëntatiepunten als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de op te leggen straf, waarbij de rechtbank overweegt dat in het onderhavige geval sprake was van een poging. Gelet daarop zou in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar passend en geboden zijn.
Uit het pro justitia rapport d.d. 26 april 2013 blijkt dat verdachte vanwege forse affectieve verwaarlozing in zijn jeugd sterk op zichzelf gericht is geraakt in die zin dat hij vooral vanuit overlevingsdrang handelt. Verdachte valt snel terug op een primitief mechanisme van vluchten of vechten. Verdachte is lijdend aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er is sprake van acculturatieproblematiek met een onderliggende antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid. Drs. J.P.M. van der Leeuw concludeert dat deze ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ook aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde. Het advies luidt om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Voorts adviseert de psycholoog binnen het kader van een bijzondere voorwaarde verdachte te verplichten tot begeleiding bij “[instelling]”, gericht op woonbegeleiding, toeleiding naar school en werk/dagbesteding en hulp bij financiële problemen. Daarnaast dient verdachte een agressie-regulatietraining te volgen.
De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die de hare.
De rechtbank houdt voorts rekening met een reclasseringsadvies d.d. 6 juni 2013. Hierin komt naar voren dat het recidiverisico ingeschat wordt als hoog. Verdachte komt sinds 2011 meerdere malen in aanraking met politie en justitie. Er zijn aanwijzingen voor een negatief sociaal netwerk, er zijn schulden en verdachte heeft geen reguliere dagbesteding. Dit tezamen met het feit dat verdachte zich in zijn gedrag onvoldoende geremd wordt door schuld-, schaamte- en empathiegevoelens en de zwakke psychische uitrusting van verdachte maakt dat verdachte onvoldoende in staat is om situaties juist te interpreteren. De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden de meldplicht in Lelystad, een behandelverplichting bij De Waag en verblijf in “[instelling]”en het houden aan een dagprogramma.
De rechtbank zal gelet op het hiervoor overwogene een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar opleggen. Tevens zal de rechtbank een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om begeleiding in een gedwongen kader mogelijk te maken.

9.DE BENADEELDE PARTIJ

Op de terechtzitting van 13 juni 2013 heeft [slachtoffer] – daartoe vertegenwoordigd door [A] – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 2.075, -, bestaande uit immateriële schade van € 2.000,- en materiële schade van € 75,-.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering benadeelde partij toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op de door hem betoogde vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 2.075, -, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 2.075, - ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].

10.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11 BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot
1 jaar, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd van 2 jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte (zich) gedurende de proeftijd van 2 jaar:
* na afloop van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf dient te melden bij Reclassering Nederland, Toezichtunit Lelystad, adres Meent 4, en dat hij zich daarna gedurende door de reclassering bepaalde perioden moet blijven melden zo frequent als de reclassering dat gedurende deze perioden nodig acht;
* zal laten behandelen bij De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
* zal verblijven in [instelling], of een soortgelijke instelling, bij voorkeur op een andere locatie dan waar het slachtoffer [slachtoffer] alsdan eventueel verblijft, en dat hij zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], domicilie kiezende te Amsterdam, van een bedrag van € 2.075,- (zegge: tweeduizendvijfenzeventig euro), zijnde immateriële schade van € 2.000,- en materiële schade van € 75,-, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 4 februari 2013, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 2.075,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W. Couperus-van Kooten, voorzitter, mrs. H. Vegter en K.G. van de Streek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2013.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier 25DRL13015 met nummer 2013008882, doorgenummerd 1 tot en met 222.
2.Pagina 82.
3.Pagina 74.
4.Zie het proces-verbaal ter terechtzitting van 13 juni 2013.
5.Pagina 92.
6.Zie de foto’s die bij de aangifte zitten pagina 88 en 89.
7.Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer PL2547 2013008882-36, inhoudende een aanvullende verklaring van [slachtoffer], blad 2.
8.Zie voetnoot 6.
9.Zie het proces-verbaal ter terechtzitting van 13 juni 2013.
10.Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer PL2547 2013008882-13, inhoudende de verklaring van [slachtoffer], blad 3.
11.Pagina 137.
12.Pagina 75.
13.Zie HR 22 januari 2011, NJ 2011/103.
14.Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer PL2547 201308882-36, inhoudende de verklaring van [slachtoffer], blad 3.
15.Pagina 74.
16.Pagina 126.
17.Pagina 96.