In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, vordert TAE Torantriebssysteme GmbH (hierna: TAE) betaling van Damm Deuren B.V. (hierna: Damm) voor geleverde producten. TAE heeft op 9 maart 2011 drie Torantriebssysteme geleverd aan Damm en een factuur van € 24.410,00 gestuurd. Damm heeft deze factuur betaald, maar er is onduidelijkheid over de overeenkomst tussen partijen. Damm stelt dat zij een overeenkomst heeft gesloten met Globatec, die op haar beurt een overeenkomst met TAE heeft gesloten. TAE heeft echter facturen naar Damm gestuurd, wat leidt tot een geschil over de betalingsverplichting.
Damm heeft in reconventie een vordering ingesteld tegen TAE, waarin zij stelt dat de geleverde producten gebrekkig zijn en dat zij schade heeft geleden. Damm beroept zich op artikel 6:186 BW, dat stelt dat een product gebrekkig is als het niet de veiligheid biedt die men ervan mag verwachten. De rechtbank oordeelt dat Damm onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar vordering, omdat de schade niet valt onder de limitatieve opsomming van artikel 6:190 BW. De rechtbank draagt TAE op om te bewijzen dat er een overeenkomst is gesloten met Damm over de levering van de producten.
De rechtbank houdt de beslissing in reconventie aan totdat in conventie is beslist. Dit vonnis is gewezen op 27 november 2013 door mr. A.P. de Jong-de Goede en is openbaar uitgesproken. De zaak wordt vervolgd op 8 januari 2014, waarbij TAE de gelegenheid krijgt om bewijs te leveren.