ECLI:NL:RBMNE:2013:5495

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
354511 / HARK 13-283
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarige

Op 18 oktober 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Lelystad, een beslissing genomen in een wrakingszaak. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. F.G. van Arem, die betrokken was bij de behandeling van een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van een minderjarige. De procedure verliep zonder de aanwezigheid van partijen, en de rechtbank baseerde haar oordeel op het proces-verbaal van de mondelinge behandeling en aantekeningen van de griffier.

De rechtbank overwoog dat het wrakingsverzoek was ingediend op basis van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de mogelijkheid biedt om een rechter te wraken indien er feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen.

Verzoeker stelde dat mr. Van Arem niet neutraal was, omdat deze rechter hem eerder had gesloten geplaatst op grond van de Wet Bijzondere Opneming in Psychiatrische Ziekenhuizen (wet BOPZ). De rechtbank oordeelde echter dat dit enkele feit niet voldoende was om aan te nemen dat er sprake was van vooringenomenheid. Er waren geen andere uitzonderlijke omstandigheden aangevoerd die de vrees van verzoeker voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd zouden maken.

Uiteindelijk wees de rechtbank het wrakingsverzoek af en droeg de griffier op om deze beslissing toe te zenden aan de betrokken partijen. De behandeling van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de minderjarige zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingslocatie Lelystad
Rekestnummer: 354511 / HARK 13-283
beslissing van 18 oktober 2013 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek in de zin van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 10 oktober 2013
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 16 oktober 2013.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is niemand verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. F.G. van Arem als rechter in de behandeling van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing met betrekking tot de minderjarige [minderjarige].

3.De beoordeling

3.1.
Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 Rv. Daarin is bepaald dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 EVRM, in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is.
Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten of omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de partij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Verzoeker heeft aangevoerd de rechter niet neutraal te vinden ten aanzien van de door hem te nemen beslissing, aangezien deze rechter verzoeker inzake de Wet Bijzonder Opneming in Psychiatrische Ziekenhuizen (wet BOPZ) gesloten heeft geplaatst.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat mr. Van Arem verzoeker in het kader van de wet BOPZ gesloten geplaatst heeft, onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van een persoonlijke vooringenomenheid van mr. Van Arem jegens verzoeker en ook onvoldoende is om de bij verzoeker bestaande vrees dat het mr. Van Arem aan onpartijdigheid ontbreekt objectief gerechtvaardigd te achten.
3.5.
Nu verzoeker voor het overige niets heeft aangevoerd waaruit volgt dat zich uitzonderlijke omstandigheden hebben voorgedaan die wel een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat mr. Van Arem jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is, zal de rechtbank het verzoek afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek tot wraking van mr. Van Arem af;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker en mr. Van Arem, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Familierecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de behandeling van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [minderjarige] (349768 / JL RK 13-614) dient te worden voorgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. O.E. Mulder, M.C.P. de Ridder en A. van Holten in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Weistra en in openbaar uitgesproken op 18 oktober 2013.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.