ECLI:NL:RBMNE:2013:5483

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 augustus 2013
Publicatiedatum
5 november 2013
Zaaknummer
UTR 13/ 3471
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar door de Minister van Veiligheid en Justitie

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar door de Minister van Veiligheid en Justitie. Eiser had op 7 mei 2013 bezwaar gemaakt, maar de Minister heeft niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van zes weken beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn op 19 juni 2013 verstreken was en dat de Minister in gebreke was. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de Minister niet tijdig heeft beslist. De rechtbank legt een dwangsom op van € 940,- aan de Minister, omdat deze niet tijdig een besluit heeft genomen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de Minister binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Daarnaast is de Minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 118,-, en het griffierecht van € 160,-. De rechtbank heeft de Minister ook een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. De uitspraak is gedaan door mr. drs. H. den Haan op 8 augustus 2013 en is openbaar gemaakt. Eiser heeft recht op vergoeding van de gemaakte kosten en het griffierecht, omdat het beroep gegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/ 3471

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2013 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser(es),

(gemachtigde: mr. H.P. Olthof),
en
de Minister van Veiligheid en Justitie (Centrale Verwerking Openbaar Ministerie), verweerder.

Procesverloop

Op 9 juli 2013 heeft eiser(es) bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van 7 mei 2013.

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2.
Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
3.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is. Op grond van artikel 6:12, vierde lid, van de Awb is het beroep niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
4.
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroepschrift niet onredelijk laat ingediend in de zin van artikel 6:12, vierde lid, van de Awb, zodat op dit punt geen aanleiding bestaat het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
5.
Op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
6.
Verweerder heeft bij brief van 19 juli 2013 gereageerd op het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar. Verweerder heeft meegedeeld dat per 1 maart 2013 de behandeling van alle beroepen vanuit het College van procureurs-generaal is overgedragen aan verweerder. Deze overdracht heeft volgens verweerder tot extra werkzaamheden geleid. Verder is volgens verweerder de instroom van zaken in de afgelopen periode toegenomen. Deze factoren hebben er volgens verweerder ertoe geleid dat hij op dit moment met een achterstand kampt. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn redenering. Dit geding heeft immers slechts betrekking op de vraag of de beslistermijn door verweerder is overschreden. Dat dit het geval is, heeft verweerder niet betwist.
7.
Gelet op het voorgaande had verweerder uiterlijk op 19 juni 2013, op het bezwaar moeten beslissen. De rechtbank constateert dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank constateert voorts dat eiser(es) verweerder bij brief van 20 juni 2013 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
8.
Het beroep is kennelijk gegrond.
9.
In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing
.In het tweede lid is bepaald dat de dwangsom de eerste veertien dagen € 20,- per dag bedraagt, de daaropvolgende veertien dagen € 30,- per dag en de overige dagen € 40,- per dag. Op grond van het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
10.
In artikel 4:18, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vaststelt binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
11.
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet de hoogte van deze dwangsom heeft vastgesteld. Eiser(es) heeft de rechtbank verzocht de hoogte vast te stellen. De rechtbank zal dit met toepassing van artikel 8:55c van de Awb alsnog doen.
12.
Verweerder is bij brief van 20 juni 2013 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken verstreken. Nu niet is gebleken dat verweerder inmiddels een besluit op het bezwaar van 7 mei 2013 heeft genomen, is voor 34 dagen een dwangsom verbeurd. De hoogte van de dwangsom wordt daarom met toepassing van artikel 8:55c van de Awb bepaald op € 940,-.
13.
Eiser(es) heeft verzocht om verweerder te veroordelen tot het vergoeden van schade in vorm van wettelijke rente over de dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb.
14.
De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen om aan eiser wettelijke rente over de inmiddels verbeurde dwangsom, als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, te vergoeden. Verweerder is, nu eiser hem op 20 juni 2013 in gebreke heeft gesteld, op grond van het bepaalde in artikel 4:17, eerste en derde lid, van de Awb vanaf 4 juli 2013 een dwangsom verschuldigd voor ten hoogste 42 dagen. Dit betekent dat 16 augustus 2013 de laatste dag is waarover verweerder een dwangsom verschuldigd is. Gelet op het bepaalde in artikel 4:18 van de Awb dient verweerder de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd is bij beschikking vast te stellen. Gelet hierop dient verweerder uiterlijk op 30 augustus 2013 de dwangsom vast te stellen.
15.
Uit artikel 4:87, eerste lid, van de Awb volgt dat de betalingstermijn van deze dwangsom in beginsel zes weken na bekendmaking van de beschikking bedraagt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt en uit artikel 4:100 van de Awb volgt dat, indien het bestuursorgaan de beschikking tot betaling van een door hem verschuldigde geldsom niet tijdig geeft, het wettelijke rente verschuldigd is vanaf het tijdstip waarop het in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven. Gelet hierop dient verweerder uiterlijk zes weken na 30 augustus 2013, dus op 11 oktober 2013, de dwangsom aan eiser te voldoen. Nu deze termijn nog niet is verstreken is verweerder niet in verzuim en is verweerder eiser geen wettelijke rente verschuldigd.
16.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. Op grond van het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen. In dit geval zijn geen bijzondere omstandigheden voorgedragen, zodat de rechtbank op de voet van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb de termijn waarbinnen een besluit moet worden bekendgemaakt bepaalt op twee weken.
17.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
18.
Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser(es) in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 118,- (1 punt x wegingsfactor 0,25 x € 472,-) als kosten van verleende rechtsbijstand. De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van zeer licht gewicht is, nu dit geding slechts betrekking heeft op de vraag of de beslistermijn van artikel 7:10 van de Awb is overschreden en ter hoogte van welk bedrag dwangsommen als bedoeld in artikel 4:17 van die wet zijn verbeurd.
19.
Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder aan eiser(es) het betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,- dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van eiser van 7 mei 2013;
- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op het bezwaar een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal € 940,-;
- draagt verweerder op alsnog een besluit op het bezwaar bekend te maken binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser(es) een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het door eiser(es) betaalde griffierecht van € 160,- aan hem/haar vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 118,-, te betalen aan eiser(es).
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. H. den Haan, rechter, in aanwezigheid van T.N. van Duffelen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2013.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan verzet doen bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.