4.3Het oordeel van de rechtbank
Het bewijs ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank acht het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van het navolgende.
[slachtoffer 1] (hierna te noemen: [slachtoffer 1]) heeft aangifte gedaan van een overval op 7 december 2012 op zijn juwelierszaak [winkel] aan [adres 1] te Utrecht. Op 5, 6 en 7 december 2012 kwamen steeds een meisje en een jongen afwisselend samen en alleen om trouwringen te bekijken. Op 7 december 2012 tussen 16.55 en 17.00 uur kwam de jongen die eerder met een meisje voor trouwringen was komen kijken, alleen zijn zaak binnen. De jongen wilde een aanbetaling voor trouwringen doen, maar het lukte niet om te pinnen. Hij heeft meerdere bedragen geprobeerd te pinnen. Vervolgens wilde de jongen de zaak verlaten. De jongen liep richting de voordeur, draaide de sleutel in de voordeur om en opende de voordeur. [slachtoffer 1] keek richting de jongen en zag een persoon op de jongen springen. De jongen viel. De persoon, verdachte 1, kwam in de richting van [slachtoffer 1] rennen. Verdachte 1 duwde [slachtoffer 1], waardoor [slachtoffer 1] ten val kwam achter de toonbank. Op dat moment hoorde [slachtoffer 1] een stem die zei “allemaal liggen, blijven liggen”. Deze stem kwam vanuit de richting van de voordeur, maar [slachtoffer 1] kon niet zien waar de stem vandaan kwam. Hierop zag en voelde [slachtoffer 1] dat verdachte 1 hem op zijn hoofd sloeg. [slachtoffer 1] voelde hevige pijn. [slachtoffer 1] zag en voelde dat verdachte 1 met één van zijn handen met hevige kracht op zijn nek drukte, waardoor zijn hoofd naar beneden ging. Hierdoor kwam [slachtoffer 1] met zijn buik op de grond te liggen. Verdachte 1 duwde met zijn knie op de rechterknie van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] voelde pijn. De persoon die riep “allemaal liggen” was niet verdachte 1, die op [slachtoffer 1] zat. Die persoon riep dat met een Surinaams accent. Kort daarop hoorde [slachtoffer 1] klappen. Daarna zei een persoon “gooi het in de tas” of “doe maar in de tas”. Die stem had een Surinaams accent. Daarna hoorde [slachtoffer 1] niets meer. Toen hij omhoog keek, zag hij dat de jongen, de klant, met zijn armen en handen ineengekropen op de grond lag. Daarna stond de jongen op en keek geschrokken. Hierna heeft [slachtoffer 1] de alarmknop ingedrukt en geprobeerd 112 te bellen.
Verdachte 1 was een man, 1,70 – 1,80 meter lang en een mager postuur. De woorden die [slachtoffer 1] heeft gehoord, werden gesproken met een Surinaams / Antilliaans accent. [slachtoffer 1] heeft maar één verdachte gezien en weet niet wie de woorden heeft uitgesproken.
[slachtoffer 1] denkt dat er wel een tweede verdachte was, omdat hij de stem hoorde terwijl verdachte 1 hem duwde en de stem niet van verdachte 1 vandaan kwam. De waarde van de weggenomen goederen schat [slachtoffer 1] op 50.000 tot 60.000 euro.
[slachtoffer 1] omschrijft de weggenomen goederen als 30 gouden armbanden en 15 gouden zegelringen en 75 diamantenringen en 50 ringen voorzien van zirkonia-steen en 50 zilveren ringen en 100 stuks gouden oorringen en 60 stuks zilveren oorringen en 30 gouden hangers
en 30 gouden bedels en 5 stuks gouden kettingen en 1 gouden tientje en 2 zilveren ringen en 2 zilveren oorbellen en 1 zilveren armband en 5 plateaus waarop sieraden lagen.
In de winkel werd op de grond een nog opgevouwen canvas Jumbo-tas aangetroffen.
Getuige [getuige 1] (hierna te noemen: [getuige 1]) heeft verklaard dat zij op vrijdag 7 december 2012 omstreeks 17.29 uur op de stoep van de Amsterdamsestraatweg te Utrecht liep. Op dat moment werd zij ingehaald door twee rennende mannen. [getuige 1] zag dat beide mannen zwarte kleding droegen. Verder zag ze dat één van de mannen een plastic tas bij zich had. [getuige 1] zag dat beide mannen een slank postuur hadden en dacht dat ze tussen de 20 en 26 jaar oud waren. Eén van de mannen was best wel lang, tussen de 1.85 en 1.90 groot. De andere was iets kleiner, ongeveer 1.80 groot. Een paar seconden later werd [getuige 1] door nog twee rennende personen ingehaald. Deze personen waren ook allebei in het zwart gekleed. [getuige 1] zag dat één van de twee personen een blank meisje was met heel blond gebleekt haar. [getuige 1] zag dat het blonde haar van onder een zwart mutsje tot op de schouders van het meisje kwam.
Getuige [getuige 2] (hierna te noemen: [getuige 2]) heeft verklaard dat hij op 7 december 2012 bij zijn woning aan de Amsterdamsestraatweg in Utrecht kwam. Hij zag vier personen staan op het trottoir ter hoogte van nummer [nummer]. Deze vier personen waren allen in het zwart gekleed. Sommigen droegen een muts en anderen hadden een capuchon op.
Hierna is [getuige 2] zijn woning binnen gegaan. Toen [getuige 2] naar buiten keek, zag hij dat drie van de vier personen nog op het trottoir stonden. De negroïde persoon, persoon 1, was er niet meer bij. Persoon 3 ging vervolgens tegen een muurtje staan dat nagenoeg direct grenst aan de voordeur van de juwelierszaak. Hij keek om zich heen. Persoon 2 stond nog op het trottoir en persoon 4 zag [getuige 2] niet meer.
Vervolgens zag [getuige 2] een persoon voorbij rennen vanuit de richting van de juwelierszaak. De persoon hield iets in beide handen vast. Gelijk achter deze persoon, kwam een ander persoon rennen die ook iets in de handen hield. Daarna is [getuige 2] helemaal uit het raam gaan kijken om de andere personen te zoeken. Hij zag toen drie of vier personen rennen in de richting van de Hubert Duijfhuisstraat.
Getuige [getuige 3] heeft op 7 december 2012 tussen 17.30 en 18.00 vanuit zijn woning vier jongens gezien op de Amsterdamsestraatweg. Eén van de jongens zocht steeds oogcontact met hem. Dit was een hele donkere jongen, van een Antilliaan tot een Ghanees. Hij had een wollen muts op en was tussen de 1.70 en 1.80 meter lang.
[medeverdachte 1] (hierna te noemen: [medeverdachte 1]) heeft het volgende verklaard.
(De cursieve gedeelten met inspringing zijn bewijsmiddelen die met de weergegeven verklaring overeenstemmen)
Hij is op 7 december 2012 vier keer bij de juwelier is geweest. Die vier keer heeft hij gekeken waar camera’s hingen en waar dure spullen stonden. Hij moest naar binnen gaan en zich als klant voordoen. Hij heeft daarna de deur geopend voor de overvallers.
[verdachte] kwam met het idee. [medeverdachte 2] kwam vervolgens met dat idee naar [medeverdachte 1] toe. [verdachte] heeft [medeverdachte 1] gevraagd of hij de deur open wilde maken. [medeverdachte 1] zou daarvoor € 10.000,-- krijgen. In totaal waren er zeven mensen bij betrokken, te weten [medeverdachte 1] zelf, [medeverdachte 2], [verdachte], [medeverdachte 3], twee donkere jongens en een Nederlandse jongen. [verdachte] en de grote neger hadden de regie. Op donderdag 6 december 2012 hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] overnacht in Utrecht bij [medeverdachte 3] in Lunetten. Ze hebben alles op 7 december 2012 doorgesproken op verschillende plekken, waaronder in de woning tegenover [supermarkt] bij de molen. Dat was de woning van de lange, gespierde, donkere jongen. [medeverdachte 1] heeft jumbo tas gekocht die is aangetroffen in de juwelier.
Van rekeningnummer [rekeningnummer], op naam van [medeverdachte 2], is op 6 december 2012 € 15,-- en € 3,36 gepind bij [supermarkt]. Op 7 december 2012 is er van hetzelfde rekeningnummer € 46,30 gepind bij [supermarkt].
[medeverdachte 2] heeft op 7 december 2012 samen met [medeverdachte 3] bivakmutsen en zwarte kleding gekocht.
Van rekeningnummer [rekeningnummer], op naam van [medeverdachte 2], is op 7 december 2012 € 15,-- gepind bij [naam 1] Utrecht.
In de woning aan [adres 2] te Utrecht zijn door de politie twee bivakmutsen aangetroffen.
De vluchtauto stond om de hoek bij een bouwkeet.
De afspraak was dat een neger en nog een jongen naar binnen zouden gaan bij de juwelier. De Nederlandse jongen heeft [medeverdachte 1] op de grond geduwd en geroepen “dit is een overval”. [verdachte] zou zelfgemaakte krammetjes strooien om de politie op te houden. [verdachte] liet de avond na e overval een eastpack tas zien en daar zaten de krammetjes nog in, dus hij had niet gestrooid.
In de tuin van de woning aan [adres 2] te Utrecht, de woning van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5], is een rugzak met daarin 50 zelf gemaakte kraaienpoten aangetroffen.
Dit heeft [verdachte] uiteindelijk niet gedaan.
[medeverdachte 1] heeft uiteindelijk van [verdachte] 500 euro gekregen.
Op rekeningnummer [rekeningnummer], op naam van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] is op 10 december 2012 met pasnummer 006 € 500,-- gestort met behulp van een stortingsapparaat.
[verdachte] is met de twee negers eerst naar België gegaan en daarna naar Afrika vertrokken.
In de paspoorten van [verdachte], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] staan twee stempels afkomstig uit Tanger (Marokko). De datum binnenkomst in Marokko is 9 december 2012 en de datum verlaten Marokko is 13 december 2012.
In de mobiele telefoon van [medeverdachte 6] zijn sms-berichten aangetroffen, te weten op 9 december 2012 “welkom in België” en daarna” welkom in Marokko” en op 13 december 2012 “welkom in België”.
[medeverdachte 1] denkt (een foto van) [medeverdachte 7] te herkennen als één van de overvallers. Hij is degene die [medeverdachte 2] [naam 1] noemt. Dat is degene die als eerste naar binnen is gegaan bij de juwelier en die over de toonbank sprong.
In de blackberry van [medeverdachte 2] staat het telefoonnummer [nummer] opgeslagen onder de naam “[naam 1]”. Uit onderzoek blijkt dat [medeverdachte 7] dit telefoonnummer eerder heeft opgegeven als zijn telefoonnummer bij de politie.
[medeverdachte 1] herkent (een foto van) [medeverdachte 6] als de persoon die bij de bespreking op de dag zelf was.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat de vriendin van neger 1 een Aziatisch meisje was dat zich afzijdig hield van het gesprek. Zij zou op de uitkijk staan. Als er iets opvallends was, zou zij bellen.
[medeverdachte 1] heeft voorts verklaard dat [medeverdachte 3] het vervoer zou doen. Hij zat in de vluchtauto.
[medeverdachte 3] heeft het volgende verklaard. Zijn telefoonnummer is [nummer]. [verdachte] is een goede vriend van hem en logeert af en toe bij hem. Als [medeverdachte 2] over [medeverdachte 3] spreekt, is dat[medeverdachte 3]. [verdachte] kwam met het initiatief voor de overval. [medeverdachte 2], twee donkere jongens en een blanke jongen deden mee met het plegen van de overval. Eén van de negroïde jongens die bij [medeverdachte 3] in de auto zijn gestapt, is [medeverdachte 8]. [medeverdachte 8] heeft deelgenomen aan de overval. De andere negroïde jongen is de lange jongen uit de hoge flat. [verdachte] zou kraaienpoten strooien en [medeverdachte 3] was de chauffeur. De overvallers zouden bij [medeverdachte 3] in de auto stappen om weg te komen. [medeverdachte 3] kon daar geld mee verdienen.
Voor de overval is [medeverdachte 3] bij [medeverdachte 8] thuis geweest met [verdachte] en de anderen. Daar hebben ze gepraat over de overval. De lange negroïde jongen uit Overvecht was ook bij de voorbespreking bij [medeverdachte 8]. Ook de vrouw van [medeverdachte 8] was erbij. De nacht voor de overval hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bij [medeverdachte 3] overnacht. [medeverdachte 3] heeft met [medeverdachte 2] bivakmutsen gekocht voor de overval bij [naam 1] op de Amsterdamsestraatweg. [medeverdachte 3] moest na de overval naar een woning in Overvecht rijden. Dat was de woning van de negroïde jongen die langer is dan [medeverdachte 8]. Die woning was bij [straatnaam].
Aan de [adres 3] in Utrecht bevindt zich een flat van tien verdiepingen hoog met daarvoor een bloemenstal. [medeverdachte 6] woont op de [adres 3] 154.
In die woning heeft [medeverdachte 3] het goud in boodschappentassen gezien. [verdachte] kwam ook naar die woning. [medeverdachte 3] is daarna met [medeverdachte 2] naar zijn woning gereden. [verdachte], de negroïde jongens en de blanke jongen zijn in Overvecht gebleven. Uiteindelijk hebben [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op het geld gewacht in de woning van [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] heeft 700 euro gekregen voor het chauffeuren. [verdachte] vertelde later dat ze het goud in België hebben verkocht. [medeverdachte 3] stond met de vluchtauto in de Hubertus Duijfhuisstraat geparkeerd. De overval is gepleegd door [medeverdachte 2], de blanke jongen en de twee negroïde jongens. Deze vier personen zijn daarna bij [medeverdachte 3] in de auto gestapt.
[medeverdachte 3] verklaart dat (de foto van) [medeverdachte 7] een beetje lijkt op de blanke jongen die ook in de auto van de overval stapte).
[medeverdachte 2] heeft het volgende verklaard.
[medeverdachte 2] is gebeld door [verdachte] met de mededeling dat hij een klusje had. [medeverdachte 1] heeft toen gezegd dat ze dat gingen doen. [verdachte] heeft hen toen verteld over de overval op de juwelier. [verdachte] wilde een persoon hebben die de deur opendeed. [medeverdachte 1] heeft aangeboden dat te doen. De nacht voor de overval hebben zij, [medeverdachte 1] en [verdachte] bij [medeverdachte 3] in Lunetten geslapen. Op vrijdag 7 december was [medeverdachte 1] in Oudenoord bij[medeverdachte 8], een grote Antilliaanse jongen met een gouden tand, bij [supermarkt]. Hij woont daar met zijn Chinese vriendin. [medeverdachte 3], [medeverdachte 1], [verdachte], [medeverdachte 6]. [medeverdachte 8] en zijn vriendin waren er. Omdat er maar één overvalmuts was, is [medeverdachte 2] met [medeverdachte 3] nog mutsen gaan halen. [medeverdachte 2] moest drie overvalmutsen met gaten voor de ogen en handschoenen gaan kopen voor de overval aan het eind van de Amsterdamsestraatweg in [naam 1]. Ze heeft die betaald met haar bankpas. Het kostte 15 euro.
[medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] zouden de overval plegen. [verdachte] heeft alles opgezet, hij zou kraaiepoten strooien en zout en hij had mensen bij het politiebureau staan om de banden van de politieauto’s lek te steken.
Ze hadden het verhaal dat ze naar een trouwring gingen kijken. [medeverdachte 2] is met [medeverdachte 1] naar de juwelier geweest en toen hebben ze gezegd dat ze erover na moesten denken.
Eerst hebben ze bij [medeverdachte 8] in huis gezeten en over de overval gepraat. Ze zijn een paar keer gaan posten. Er waren acht mensen betrokken, te weten [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [verdachte], [medeverdachte 3], [medeverdachte 8], de Chinese vriendin van [medeverdachte 8], [medeverdachte 6] en een Nederlandse jongen, een vriend van [medeverdachte 6].
Tegen de tijd van de overval heeft [medeverdachte 3] iedereen afgezet met een auto van een vriend van hem. In de auto zaten [medeverdachte 1], [medeverdachte 6], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3]. [medeverdachte 2] heeft zelf aan de overkant bij het Julianapark gestaan op de uitkijk. De Chinese vriendin van [medeverdachte 8] stond op de uitkijk tegenover de juwelier in een bushokje. [medeverdachte 3] stond de tweede straat rechts geparkeerd met de auto en [verdachte] heeft rondgereden op zijn brommer. [medeverdachte 6], [medeverdachte 8] en de Nederlandse vriend van [medeverdachte 6] zouden de overval plegen.
[verdachte] en [medeverdachte 8] hebben de helft naar België gebracht. [medeverdachte 2] heeft ook tickets naar Afrika gezien om het goud daar verder te verhandelen.
De Nederlandse jongen was een vriend van [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6]. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben uiteindelijk € 50,-- gekregen.
Op rekeningnummer [rekeningnummer], op naam van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] is op 13 december 2012 met pasnummer 006 € 50,-- gestort met behulp van een stortingsapparaat.
[medeverdachte 2] is ook in Overvecht geweest met [medeverdachte 3], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8], na de overval. Dit was aan het eind van Overvecht in een hele hoge flat bij een bloemenkiosk. Dit was de woning van [medeverdachte 6].
[medeverdachte 2] heeft na haar verhoor op 28 januari 2013 de flat aangewezen waarin de woning van [medeverdachte 6] zich bevindt. Dit is de flat op de [adres 3]. Uit vergelijking met het GBA-register komt één naam naar voren die overeenkomsten vertoont met de naam [medeverdachte 6]. Dit is[medeverdachte 6].
Daar hebben ze de bakken uit de plastic tas gehaald en de ringen, kinderringen, witgoud, goud, armbanden en oorbellen bekeken. [verdachte] kwam later, [medeverdachte 2] heeft hem gebeld. Degene die als [naam 1] in de telefoon van [medeverdachte 2] is opgeslagen, is de Hollandse jongen die bij de overval betrokken was.
[medeverdachte 2] herkent (een foto van) [medeverdachte 7] als zijnde de [naam 1]. Zij herkent (een foto van) [medeverdachte 5] ook als betrokkene bij de overval. De foto van [medeverdachte 6] vindt zij sprekend lijken op [medeverdachte 6].
De mastlocatie Amsterdamsestraatweg 441A wordt op 7 december 2012 aangestraald door de telefoonnummers van:
- [medeverdachte 1] (11.18 uur, 11.49 uur, 11.56 en 17.18 uur)
- [medeverdachte 2] (12.16 uur tot 12.33 uur en 14.19 tot 17.22 uur)
- [verdachte] (17.44 en 17.45 uur)
- [medeverdachte 3] (14.35 tot 14.51 uur)
- [medeverdachte 4] (17.33 uur).
De mastlocatie Vlampijpstraat,(telefoons op de locaties[straatnaam] en/of [adres 3] stralen deze waarschijnlijk aan), wordt door [medeverdachte 7] aangestraald op 7 december 2012 om 14.58 uur. Tussen 14.58 en 18.17 uur is er geen telefonisch contact.
De mastlocatie aan de Kaap Hoorndreef of de Nigerdreef of de Perudreef (deze mastlocatie is gelegen nabij de [adres 3])of de [adres 4] wordt op 7 december 2012 aangestraald door de telefoonnummers van:
- [medeverdachte 2] (17.44 uur tot 19.10 uur)
- [verdachte] (17.33 uur, 18.13 uur en 18.48 uur)
- [medeverdachte 5] (18.14 uur tot en met 19.25 uur)
- [medeverdachte 7] (18.17 uur, 19.24 uur)
- [medeverdachte 6] (20.40 uur).
Het telefoonnummer van [medeverdachte 1] heeft op 7 december 2012 om 11.18 uur, 11.49 uur en 11.56 uur telefonisch contact met het telefoonnummer van [medeverdachte 7].
Het telefoonnummer van [medeverdachte 2] heeft op 7 december 2012 om 17.44 uur, 17.45 uur en 18.13 uur uitgebeld naar het telefoonnumer van [verdachte]. Het telefoonnummer van [medeverdachte 2] heeft op 7 december 2012 contact gehad met de telefoonnummers van [verdachte], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 5].
Het telefoonnummer van [medeverdachte 3] heeft op 7 december 2012 contact gehad met het telefoonnummer van [medeverdachte 5].
Het telefoonnummer van [medeverdachte 5] heeft op 7 december 2012 tussen 16.06 uur en 18.14 uur geen telefonische contacten gehad. Op 7 december 2012 heeft het telefoonnummer van [medeverdachte 5] contact gehad met het telefoonnummer van [medeverdachte 4] en met het telefoonnummer van [medeverdachte 7].
Het telefoonnummer van [medeverdachte 7] heeft op 7 december 2012 contact gehad met de telefoonnummers van [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5].
Het telefoonnummer van [medeverdachte 6] heeft op 7 december 2012 tussen 16.40 uur en 20.40 uur geen telefonische contacten.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten en of er sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering. Daarbij is van belang de intensiteit van de samenwerking, een taakverdeling, de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling en het belang van die rol, het zich al dan niet distantiëren en aanwezigheid op belangrijke momenten.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen valt af te leiden dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6], [verdachte], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] de overval samen hebben gepland in de woning van [medeverdachte 5]. Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] de overval daadwerkelijk hebben uitgevoerd. [medeverdachte 1] bevond zich op dat moment ook in de juwelier en deed zich voor als klant. Hij heeft de deur geopend voor de vier overvallers.
De rechtbank laat in het midden wie van de vier daadwerkelijk naar binnen zijn gegaan in de juwelier, maar stelt vast dat alle vier een gelijkwaardig aandeel hebben gehad in de overval. Voor de bewijsvraag is het niet noodzakelijk vast te stellen wie naar binnen is geweest en wie niet. In ieder geval blijkt uit de bewijsmiddelen dat er sprake is geweest van een duidelijke taakverdeling en dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] naast [medeverdachte 1] aanwezig zijn geweest in of bij de juwelier ten tijde van de overval.
[verdachte] heeft de betrokken personen bij elkaar gebracht en heeft geholpen met de planning van de overval. Daarnaast is [verdachte] direct na de overval op de hoogte gesteld, is hij naar België (en/of Marokko) gereisd om de buit te verkopen en heeft hij meegedeeld in de opbrengst. Hij is degene die ondergeschikten als [medeverdachte 1] hun
–kleine- aandeel heeft gegeven. In het geval van [verdachte] overweegt de rechtbank dat hij zo nauw betrokken is geweest bij het voorbereiden en het organiseren van de overval, dat hij als medepleger kan worden aangemerkt, ook al was hij niet aanwezig bij de uitvoering van het delict.
De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat er sprake is van medeplegen en dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2 primair
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat er geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs voor het onder feit 2 primair ten laste gelegde en zal hem daarvan vrijspreken.
Het bewijs ten aanzien van feit 2 subsidiair
De rechtbank acht het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van het navolgende.
[A] (hierna te noemen: [A]) heeft namens Plus Supermarkt, Plantage 15 te Utrecht, aangifte gedaan. [A] was tijdens de overval niet aanwezig. Wel aanwezig waren [B], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [C] en[D]. [A] is op 9 januari 2013 omstreeks 20.15 uur gebeld door [B] dat er een auto de winkel in was gereden. Er waren geen gewonden en er is geen geld meegenomen. Er is een rode auto de winkel ingereden. Toen [A] bij de winkel aankwam, draaide de motor van deze auto nog.
De procedure is dat 2 mensen in de zaak staan met uitzicht naar buiten als de geldautomaat geleegd wordt. Die 2 jongens zijn duidelijk te zien vanuit buiten: het was donker buiten en het licht was aan in de supermarkt.
[slachtoffer 2] (hierna te noemen:[slachtoffer 2]) heeft aangifte gedaan van poging doodslag/moord. [slachtoffer 2] was op 9 januari 2013 aan het werk in de Plus Supermarkt. De supermarkt is geopend tot 20.00 uur. Daarna gaan zij (de rechtbank begrijpt: de medewerkers) opruimen en de kassa’s legen. De vakkenvullers doen de veiligheidstaak als de pin-automaat wordt geleegd. Dat wil zeggen dat zij naar buiten kijken of er verdachte situaties ontstaan. [slachtoffer 2] deed op 9 januari 2013 de veiligheidstaak samen met [slachtoffer 3]. Zij moesten op de uitkijk staan. [slachtoffer 2] stond voor de voor hem linker schuifdeur. [slachtoffer 3] stond naast hem. [slachtoffer 3] vertelde dat hij een rode Opel Corsa zag. [slachtoffer 2] zag de Opel staan zonder lichten aan. De Opel stond vanuit [slachtoffer 2] gezien links op de parkeerplaats. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] stonden in het licht van de tl lampen van de supermarkt. Toen [B] met de pinautomaat bezig was, zag [slachtoffer 2] dat de Opel bewoog. Het zag eruit alsof iemand in die auto aan het springen was. Heel kort daarna hoorde [slachtoffer 2] piepende banden. [slachtoffer 2] weet vervolgens niets meer van het binnen rijden of op hem afrijden. De auto is binnengereden op nog geen meter afstand van waar hij stond. Hij zag de Opel pas toen hij de winkel invluchtte en [slachtoffer 3] daar zag staan.
[B] (hierna te noemen: [B]) heeft aangifte gedaan van poging doodslag. Hij was op 9 januari 2013 omstreeks 20.00 werkzaam bij de Plus Supermarkt. [B] stond samen met [slachtoffer 2] bij de ingang om uit te kijken over het pleintje en trottoir voor de Plus. Op een bankje links zaten drie of vier meisjes. Op een gegeven moment zag [B] een rode Opel Corsa. [B] dacht dat het een vriend van hem was, maar dat bleek niet zo te zijn. Op een gegeven moment zag [B] de auto met hoge snelheid naar de afgesloten toegangsdeuren van de Plus rijden. Kort daarna zag [B] dat de auto door de afgesloten glazen deur heen reed en de Plus binnen reed. [B] werd toen weggetrokken door [slachtoffer 2] die hem in de richting van de toegangspoort trok. Op het moment dat de auto naar binnen reed, was[B] net klaar met het leeghalen van het mobiele pinapparaat. Hij was net bezig om met beide geldcassettes langs de kassa’s naar achteren te lopen. [B] zag dat hij de geldcassettes liet vallen op het moment dat hij bij kassa twee was. [B] hoorde[B] nog roepen “rennen!:”. Kassa 6 is het dichtste bij de ingang en kassa 2 ligt daar behoorlijk ver vanaf. [B] weet niet of er geld mee is genomen. Hij is met [slachtoffer 2] samen naar de kantine gerend en heeft 112 gebeld.
Op de camerabeelden is te zien dat een rode auto door de deur van de Plus supermarkt heen naar binnen rijdt. Een persoon met iets zwarts op het hoofd is te zien, laag bij het voorportier.
Iemand met een donkere jas met een witte rand aan de capuchon en licht gekleurde handschoenen beweegt zich bij de auto, deze komt in beeld vanaf de achterkant van de auto.
Er is zichtbaar dat twee supermarktmedewerkers op het moment dat de auto naar binnen rijdt door de ingang, zichtbaar worden, een voor en een achter het reclamebord, en dat dezen heftig weg bewegen als de auto binnenrijdt.
Op 9 januari 2013 te 20.08 uur komt verbalisant [verbalisant 1] ter plaatse bij de Plus. Hij ziet een rode personenauto in de gevel van de Plus staan. Hij hoort dat de motor nog stationair draait. De auto is voorzien van kenteken [kenteken] en staat als gestolen gesignaleerd.
Vier vrouwen verklaren dat ze hebben gezien dat de rode auto de Plus inreed en dat de bestuurder uit de auto sprong. Ze zagen dat er een tweede persoon naar de auto kwam rennen en dat beide personen wegrenden in de richting van de Ahornstraat.
Verdachte 1 was een man met een blauwe glimmende jas met capuchon en horizontaal genaaide strepen. Verdachte 2 was een man met een zwart masker, een donkere grijze jas en dreadlocks. Verbalisant [verbalisant 1] ziet een muts achter de rode auto op de grond liggen en stelt deze veilig.Het betrof een muts, gemaakt van een panty.
Getuige [getuige 4] zag een man vanuit de Plus rennen. Dit was een negroïde man van ongeveer 1.80 meter lang met een normaal postuur. De man had een donkergrijze jas en een donkergrijze broek aan. De man had zwarte dreadlocks, vermoedelijk lang. De persoon die eerder tegen de muur stond, een man met een donkerblauwe jas met muts of capuchon, begon ook te rennen. De mannen renden samen weg. De man bij het muurtje ging pas rennen toen de andere man de supermarkt uit kwam rennen. De mannen renden richting het plantsoen. Ze renden in de richting van het parkje.
Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat zij met drie vriendinnen op een bankje tegenover de Plus zat. Zij zag een rode auto die opviel omdat de motor liep en de verlichting aan was. Zij zag dat de auto met hoge snelheid richting de Plus reed. Zij zag en hoorde dat de auto de schuifdeuren van de Plus ramde. Zij zag twee mannen staan bij de Plus die weg renden in de richting van de Plantage, richting de flat naast de supermarkt.
Getuige [getuige 6] heeft verklaard dat de auto opviel omdat hij stotterde. Er zat een donker getinte man achter het stuur met een donkerkleurig bomberjack. Ze hoorde dat de auto hard optrok, de motor maakte veel toeren. Ze keek en zag dat de auto met hoge snelheid in de richting van de Plus reed. Ze zag en hoorde dat de auto tegen de deuren van de Plus aanreed en met de voorzijde naar binnen reed. Ze weet nog dat ze twee medewerkers van de Plus in de Plus zag staan. Ze zag dat deze medewerkers vlakbij de schuifdeuren stonden op het moment dat de auto de Plus binnen reed.
Getuige [getuige 7] heeft verklaard dat de auto opviel, omdat hij stotterend over de parkeerplaats reed. Ze is er vrijwel zeker van dat er maar één persoon in de auto zat. Ze hoorde dat de auto veel toeren maakte en met piepende banden de toegangsdeuren van de Plus in reed. Ze zag dat die deuren er volledig uit lagen. Ze zag een man met versnelde pas naar de auto lopen. Deze man was 20 tot 25 jaar, 1.80 meter lang, donker getint en droeg donkerkleurige glimmende gewatteerde heupjas met capuchon. Ze zag deze man weer wegrennen met de bestuurder van de auto, de hoek om richting de mimosastraat. De bestuurder was een man van 20 tot 30 jaar oud, 1.80 meter lang en donker getint. De bestuurder was breder dan de andere man en droeg een grijs vest of een heupjas met capuchon.
Getuige [getuige 8] heeft verklaard dat ze een geparkeerde auto zag en hoorde dat de motor draaide. Ze hoorde de motor gieren, afslaan en weer starten. Ze zag dat de auto naar voren schoot, recht op de ingang van de Plus af. Ze zag dat voor de ingang van de winkel twee medewerkers van de Plus stonden. Ze zag de auto bij de Plus naar binnen rijden, maar kon niet zien of de medewerkers geraakt waren. Ze zag twee personen wegrennen. De ene man droeg een donkerblauwe gewatteerde glimmende jas, kort model, op de rug met opdruk. De andere man was donker gekleed. Ze droegen allebei een capuchon over hun hoofd.
Verbalisant [verbalisant 2] treft op de Plantage in Utrecht een snorfiets aan. Een getuige zegt tegen verbalisant [verbalisant 2] dat een man de scooter van zich af had gegooid en was weggerend in de richting van de Mimosastraat. Verbalisant [verbalisant 2] neemt de snorfiets in beslag. Er komen drie getuigen naar verbalisant [verbalisant 2] toe. Getuige [getuige 9] verklaart dat hij rond 20.00 uur piepende banden hoorde, een harde klap hoorde en naar buiten is gaan kijken vanaf zijn balkon. Hij zag toen twee mannen rennen vanuit de richting van de Plus Supermarkt. Eén van de mannen probeerde op de scooter weg te rijden, dit lukte kennelijk niet en de man gooide de scooter om. Beide mannen renden weg in de richting van de Mimosastraat. Ze waren beiden jong en donker gekleed. Getuige [getuige 10] verklaart dat hij had gezien dat de rode Opel Corsa op de parkeerplaats stond met een zwarte scooter ernaast. Een blanke man, 22/23 jaar oud, met een donkere jas, zwarte pet en een grijzige broek, zat op de scooter. Getuige [getuige 10] heeft niet gezien hoe de persoon eruit zag die in de rode Corsa zat, maar dit was zeker niet iemand met een blanke huidskleur. Hij weet bijna zeker dat de aangetroffen scooter dezelfde scooter betreft. Getuige [getuige 11] verklaart dat zij vlak voor het incident twee lange mannen had zien staan.
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] gaan zoeken met honden in de omgeving van de Plantage. Diensthond Aaron begint een spoor uit te lopen en loopt de bosschages in. In de bosschages treft verbalisant [verbalisant 3] vervolgens een groene jas aan. Vanaf de plek waar de jas is aangetroffen zijn [verbalisant 3] en [verbalisant 4] verder gaan zoeken. Diensthond Aaron begint wederom een spoor uit te lopen. [verbalisant 3] treft vervolgens een blauwkleurig kledingstuk aan. [verbalisant 4] treft met diensthond Caro een paar zwarte stoffen handschoenen en een stoffen muts in dezelfde bosschages aan als waar de groene jas is aangetroffen.Het betrof een bivakmuts.
Verbalisant [verbalisant 5] ziet dat de grond bij de bosschages waar de jas is aangetroffen helemaal nat is. Vervolgens wordt hij aangesproken door een mevrouw [E] die zegt dat ze een man uit de bosjes heeft zien komen waar de andere politieman nu met zijn hond staat. De man had een donkere huidskleur en lang zwart haar tot halverwege zijn rug. De man liep weg in de richting van de pizzeria of is de pizzeria in gegaan. Verbalisant [verbalisant 5] gaat naar de pizzeria. In de pizzeria treft hij [medeverdachte 9] aan, die voldoet aan het signalement. [medeverdachte 9] draagt onder meer een blauw-grijs vest. Op het moment dat verbalisant verdachte wil boeien, voelt hij dat verdachte [medeverdachte 9] helemaal klam is en kennelijk helemaal bezweet. De telefoon die bij [medeverdachte 9] op tafel ligt, wordt in beslag genomen.
De man in de pizzeria is volgens de eigenaar rond 20.30 uur binnengekomen. Een medewerker van de pizzeria vond het vreemd dat de man meteen het toilet in was gegaan en ongeveer vijf minuten in het toilet was gebleven. Nadat de man het toilet had verlaten, lag er een zwarte lederen broeksriem in het prullenbakje, die er daarvoor nog niet lag.
Tijdens de insluitingsfouillering om 21.15 uur zegt [medeverdachte 9] dat de zwarte ceintuur van hem is. Daarnaast valt het op dat [medeverdachte 9] zijn broek binnenstebuiten draagt. Uit de broekzak van [medeverdachte 9] valt een wit papiertje met daarop de getallen [nummer]. Zijn broek en schoenen zijn nat en zitten onder de modder.
Het telefoonnummer [nummer] is in gebruik bij [verdachte].
De mastlocaties aan de Daalsesingel 1 of Nijenoord 1, beiden locaties die vanuit de Plantage 15 worden aangestraald, worden op 9 januari 2013 aangestraald door het telefoonnummer van [medeverdachte 9] (19.10 uur tot 20.34 uur).
De aangetroffen kledingstukken zijn onderzocht op DNA-materiaal. Op de muts is DNA-materiaal aangetroffen dat van [medeverdachte 9] zou kunnen zijn. Het betreft een complex mengprofiel van ten minste drie personen. Op de bivakmuts is DNA-materiaal aangetroffen dat van [medeverdachte 9] zou kunnen zijn. Het betreft een complex mengprofiel van ten minste twee personen. Voorts is het niet uit te sluiten dat het DNA-materiaal op de kraag en het manchet van het vest van [medeverdachte 9] is.
[benadeelde] heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn rode Opel Corsa met kenteken [kenteken]. Hij is tussen 6 januari 2013 te 15.00 uur en 7 januari 2013 te 07.30 uur gestolen voor zijn woning op de [adres 4] te Utrecht.
[verdachte] (S) belt op 9 januari 2012 om 21.09 uur naar [medeverdachte 3] (H). Het volgende gesprek vindt plaats:
S: Hee [naam 2], was het goed?
H: Ehh nee.
S: Niet gelukt?
H: Nee.
S: Nee?
H: Nee.
S: Meen je dat nou?
H: Ja.
S: Maar dan staat mijn brommer daar die verdenken ze daarvan voor vervoer weet je?
H: Ja, ja, ja.
S: Begrijp je?
H: Daar zat ik ook al over na te denken maar ehhh.
S: Dus dan moet je [naam 3] ehh bellen, en die moet naar jou toe en dan moet je hierheen komen want dan kan ze die brommer pakken of aangifte doen van die brommer.
[verdachte] heeft verklaard dat de aangetroffen scooter van hem is en dat hij die heeft uitgeleend.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zijn scooter beschikbaar te stellen aan de overvallers, medeplichtig is geweest aan de poging tot overval op de Plus supermarkt. De scooter stond klaar als vluchtscooter en is uiteindelijk achtergelaten op de plaats delict. Uit het hiervoor weergegeven telefoongesprek en het briefje met het telefoonnummer dat bij [medeverdachte 9] is aangetroffen blijkt de verdere betrokkenheid van verdachte. Verdachte heeft ook niet willen verklaren aan wie en waarom hij de scooter heeft uitgeleend, hoewel deze situatie wel om een uitleg vraagt.
In het telefoongesprek tussen verdachte en [medeverdachte 3], een uur na de overval op de Plus, blijkt dat de verdachte bekend was met de overval voordat deze plaatsvond.
Verdachte verklaart weliswaar dat hij dan al met de poging overval/ramkraak op de Plus bekend is, omdat hij van –niet met name genoemde- buurtbewoners al had gehoord dat zijn scooter daarbij gezien was.
Naar het oordeel van de rechtbank levert dit geen “alternatief scenario” dat de bewijskracht van dit telefoongesprek teniet zou kunnen doen: verdachtes verhaal levert immers geen verklaring op voor het feit dat hij aan [medeverdachte 3] vraagt of “het” goed was, en dat het hem verbaast dat (het) niet gelukt is. De verdediging heeft niet betwist dat dit telefoongesprek gaat over de overval/ramkraak op de Plus. Dat blijkt ook uit de inhoud daarvan.
Die vraag van verdachte aan [medeverdachte 3] veronderstelt dat er iets uitgevoerd moest worden waarvan zij beiden weten dat het zou gaan gebeuren. Die aan het feit
voorafgaandewetenschap bij verdachte en [medeverdachte 3] weerlegt dat de verdachte van die overval/ramkraak pas op de hoogte is gekomen door buurtbewoners (nog afgezien van het feit dat de buurtbewoners niet te identificeren zijn en het vragen oproept dat die zijn scooter uit vele herkend zouden hebben en nog afgezien van het feit dat [medeverdachte 3] kennelijk ook weet waarover het gaat).
Verdachtes verklaring dat hij niets met de overval/ramkraak te maken heeft wordt dus terzijde gesteld.
Dat het niet zou gaan om een eenvoudige diefstal, maar een ramkraak blijkt uit het feit dat hij in het telefoongesprek aangeeft dat wat hij gehoord hem ingaf dat “het” wel gelukt was.
Dat is echter niet als zodanig ten laste gelegd.
Nadere overwegingen
De rechtbank overweegt dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte door het beschikbaar stellen van zijn scooter opzet heeft gehad op (de dreiging met) geweld tegen personen. Dit blijkt ook overigens niet uit het dossier. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel dan ook partieel vrijspreken.