ECLI:NL:RBMNE:2013:5393

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2013
Publicatiedatum
31 oktober 2013
Zaaknummer
857179
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en schadevergoeding bij baggerwerkzaamheden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, vorderden eisers, een veeteeltbedrijf, schadevergoeding van gedaagde, een besloten vennootschap, wegens schade die is ontstaan tijdens baggerwerkzaamheden. De werkzaamheden, uitgevoerd in opdracht van het Hoogheemraadschap, leidden tot schade aan de percelen van eisers. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde onrechtmatig had gehandeld door niet voldoende rekening te houden met de plaatselijke omstandigheden, zoals het geringe draagvermogen van de grond. Gedaagde had moeten anticiperen op mogelijke schade en haar werkwijze daarop moeten aanpassen. De kantonrechter concludeerde dat gedaagde aansprakelijk was voor de schade, die door eisers was begroot op € 20.993,50, maar uiteindelijk werd vastgesteld op € 20.751,50. Daarnaast werd gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten en wettelijke rente. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij werkzaamheden die impact hebben op de omgeving, vooral in gebieden met kwetsbare grond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
zittinghoudende te Utrecht
zaaknummer: 857179 UC EXPL 13-3042 MEH 4215
Vonnis van 2 oktober 2013
in de zaak tussen

1.[eiser sub 1],

wonend te [woonplaats],

2.[eiseres sub 2],

wonend te [woonplaats],
verder te noemen: [eisers c.s.],
eisers,
gemachtigde: mr. E.J. van Drongelen,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde]BV,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verder te noemen: [gedaagde],
gedaagde,
procederend bij haar directeur [directeur].

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 mei 2013;
  • de brief van [gedaagde] van 15 juli 2013 met producties ten behoeve van de comparitie;
  • het proces-verbaal van comparitie van 25 juli 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
[eisers c.s.] runt een veeteeltbedrijf waar op ambachtelijke wijze kazen worden gemaakt. Hij bezit verschillende percelen grond. Deze zijn op onderstaande kadastrale kaart (als productie 2 door [gedaagde] in het geding gebracht) weergegeven met de nummers [nummers]. Het perceel met nummer [nummer] behoort aan een derde toe en is in gebruik bij [eisers c.s.]
2.2.
In haar brief van 16 februari 2012 aan [eiser sub 1] schrijft [gedaagde] dat zij in opdracht van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerweerd diverse watergangen in de Zuidplaspolder zal baggeren, waaronder de watergang die op de bovengenoemde kaart is aangegeven met nummer [nummer]. In deze brief schrijft [gedaagde] onder meer:
“Een gedeelte van deze baggerspecie is verspreidbaar over het aangrenzend perceel. Waar dat mogelijk is wilden wij deze op het perceel verspreiden (een en ander gezien de ontvangstplicht).”
2.3.
In de niet-ondertekende overeenkomst tussen [gedaagde] en [eisers c.s.] (gedateerd 26 juni 2012) is onder meer vermeld:
“Een gedeelte van de baggerspecie is verspreidbaar over het aangrenzend perceel. Waar dat mogelijk is wilden wij deze op het perceel verspreiden (een en ander gezien de ontvangstplicht). (…)
Randvoorwaarden:
 Werkzaamheden worden uitgevoerd in de periode van augustus 2012 t/m januari 2013;
 Baggerspecie wordt door een graafmachine gebaggerd en op het perceel verwerkt e.e.a. in overleg met perceeleigenaar (…);
 (…)
 Perceeleigenaar verleend [gedaagde] land en water toegang op zijn perceel;
 (…)”
2.4.
Op 24 september 2012 zijn de baggerwerkzaamheden gestart. Tijdens deze werkzaamheden is schade ontstaan aan de percelen van [eisers c.s.] Naar aanleiding hiervan heeft [A] van LTO onderzoek verricht. In zijn rapport van 8 oktober 2012 somt hij de schade op:
1. Spoorvorming;
het betreft spoorvorming over een lengte van ± 220 m op perceel [nummer] als gevolg van het berijden zonder gebruik te maken van draglineschotten en door het berijden door een trekker die de draglineschotten aanvoerde.
2. Beschadiging van de grasmat;
deze schade is het gevolg van het draaien op het perceel met een kraan zonder gebruik te maken van draglineschotten.
3. Schade als gevolg van het gebruik van een beschadigd draglinebeschot;
Tijdens werkzaamheden was een van de schotten beschadigd waardoor tijdens het verplaatsen beschadiging van de grasmat is opgetreden.
4. Schade aan het talud als gevolg van het oversteken van de sloot door een kraan;
deze schade tussen perceel [nummer] en [nummer] bestaat uit ernstige inklinking als gevolg van het oversteken van de sloot door een kraan.
5. Schade aan het talud bij het uitvoeren van baggerwerkzaamheden;
deze schade bestaat uit inklinking als gevolg van onjuist gebruik/belasting van de draglineschotten.
6. Schade aan de oprit door het weghalen van de brug over de watergang.
2.5.
In zijn rapport van 17 december 2012 schrijft [B] van Achmea Claims Organisatie in opdracht van Centraal Beheer Achmea (de verzekeraar van het Hoogheemraadschap):
“In principe was er op basis van de toelichting door [eiser sub 1] al sprake van onzorgvuldige uitvoering, omdat niet geluisterd is naar diens waarschuwingen. Maar voor zover het voor de aannemer een verrassing was dat de ondergrond inderdaad zo slap was, als waarvoor [eiser sub 1] al had gewaarschuwd, was het bewijs daarvan zichtbaar na het verwijderen van de eerste schotten. De (extra) onzorgvuldigheid zit erin dat het baggerwerk willens en wetens, ongewijzigd is voortgezet, waardoor over de volle lengte van de kade verzakkingen zijn ontstaan.”
Op basis van twee offertes begroot Achmea Claims Organisatie de herstelkosten op € 17.150,- (exclusief BTW), zijnde € 20.751,50 (inclusief BTW).
2.6.
Bij brief van 21 december 2012 stelt de raadsman van [eisers c.s.] [gedaagde] aansprakelijk voor de schade.

3.Het geschil

3.1.
[eisers c.s.] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 20.993,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2012, althans vanaf 21 december 2012, althans de dag van de dagvaarding, alsmede in de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente.
[eiser sub 1] baseert zijn vordering op onrechtmatige daad. Hij stelt dat [gedaagde] onzorgvuldig te werk is gegaan, hetgeen blijkt uit de rapporten van LTO en Achmea Claims Organisatie. Deze onrechtmatige daad heeft geleid tot schade.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt vast dat partijen niet erg duidelijk zijn in hun feitelijke stellingen. In de kern komen deze stellingen, zo begrijpt de kantonrechter, op het volgende neer.
Volgens [eisers c.s.] is voorafgaand aan de werkzaamheden met de heer [C] (de uitvoerder van [gedaagde]) besproken dat [gedaagde] alleen werkzaamheden op het land mocht uitvoeren als gebruik werd gemaakt van zes draglineschotten. Dit aantal was volgens hem noodzakelijk, omdat het draagvermogen van het land zeer gering is. Verder stelt [eiser sub 1] dat is afgesproken dat [gedaagde] een lichte kraan zou gebruiken.
Tijdens de comparitie heeft [eisers c.s.] toegelicht dat hij direct na aanvang van de werkzaamheden ontdekte dat schade in de vorm van verzakkingen was opgetreden op perceel [nummer]. Volgens hem gebruikte [gedaagde] vier draglineschotten en een zware 21-tonskraan. Daarnaast stond de kraan te dicht aan de waterkant, waardoor verzakkingen zijn opgetreden.
Hij heeft [gedaagde] toen verboden gebruik te maken van perceel [nummer] om te voorkomen dat daar ook schade zou ontstaan, aldus [eisers c.s.] Vervolgens is besloten de dragline op perceel [nummer] te laten staan en de watergang grenzend aan perceel [nummer] met een schuifboot uit te baggeren en de bagger naar de kraan toe te schuiven. Met deze bagger zou perceel [nummer] opgehoogd kunnen worden, aldus nog steeds [eisers c.s.] De kantonrechter begrijpt dit standpunt aldus dat op deze manier de schade beperkt zou worden.
4.2.
Volgens [gedaagde] hebben de onderzoekers van LTO en Achmea Claims Organisatie haar niet gehoord. [gedaagde] betwist verder dat kort na aanvang van de werkzaamheden schade aan perceel [nummer] is ontstaan. De spoorvorming kan niet als schade worden aangemerkt, omdat volgens [gedaagde] rijden over het onderhavige grasland altijd tot spoorvorming leidt. Zij betwist verder dat zij een zware kraan heeft gebruikt. Volgens [gedaagde] is het niet relevant dat zij in eerste instantie vier draglineschotten gebruikte in plaats van zes, omdat de kraan op niet meer dan vier schotten stond.
Volgens [gedaagde] is [eisers c.s.] teruggekomen op de afspraak dat de dragline ook op perceel [nummer] mocht komen. [gedaagde] stelt zich – met verwijzing naar de schriftelijke verklaring van [D] – op het standpunt dat zij [eisers c.s.] heeft gewezen op het risico op verzakking als de kraan langdurig op perceel [nummer] zou blijven staan. Dit risico heeft [eisers c.s.] aanvaard, aldus [gedaagde], zodat sprake is van eigen schuld. Tot slot betwist [gedaagde] de hoogte van de gestelde schade.
Tijdens de zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat zij zich niet meer op het standpunt stelt dat de vergoeding die [eisers c.s.] van het Hoogheemraadschap heeft ontvangen voor de bagger, geacht moet worden eventuele schade te dekken. Dit verweer zal dan ook niet verder worden besproken.
4.3.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Beide partijen hebben toegelicht dat het grondgebied in de Krimpenerwaard drassig is en over weinig draagvermogen beschikt. Van een onderneming als [gedaagde] mag daarom verwacht worden dat zij hiermee rekening houdt. Dit betekent dat [gedaagde] zich al bij aanvang van de werkzaamheden ervan had behoren te vergewissen of deze werkzaamheden tot schade zouden leiden.
Uit het rapport van Achmea Claims Organisatie volgt dat zij dat niet heeft gedaan, omdat al van verzakkingen bleek toen [gedaagde] de kraan voor de eerste keer verplaatste. Uit foto’s bij dit rapport blijkt dat de draglineschotten wegzakken in de ondergrond, hetgeen [gedaagde] had moeten opmerken. In elk geval had [gedaagde] haar werkwijze op dat moment moeten aanpassen (zie r.o. 2.5). Dat heeft zij evenmin gedaan. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] de werkzaamheden pas stillegde toen [eisers c.s.] haar op de schade wees.
Ook het rapport van LTO – een organisatie die geacht moet worden de nodige deskundigheid op dit gebied in huis te hebben – werpt het beeld op dat [gedaagde] onvoorzichtig heeft gewerkt (zie r.o. 2.4). Ter illustratie wijst de kantonrechter erop dat in dat rapport wordt geschreven dat schade aan het talud is ontstaan als gevolg van onjuist gebruik/belasting van de draglineschotten. Verder wordt in het rapport van LTO geschreven dat schade aan de grasmat is ontstaan als gevolg van het draaien op het perceel met een kraan zonder gebruik te maken van draglineschotten. Ook blijkt uit het rapport van LTO dat [gedaagde] een beschadigd schot heeft gebruikt dat de ondergrond heeft beschadigd toen het schot werd verplaatst.
4.4.
Het verweer van [gedaagde] dat de onderzoekers van LTO en Achmea Claims Organisatie haar niet hebben gehoord, begrijpt de kantonrechter aldus dat deze rapporten niet de waarde hebben die [eisers c.s.] daaraan toekent. Uit het rapport van LTO blijkt evenwel dat [directeur] aanwezig was tijdens de inspectie, zodat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet is in te zien in welk opzicht niet met de zienswijze van [gedaagde] rekening is gehouden.
Niet is gebleken dat Achmea Claims Organisatie tijdens het onderzoek met [gedaagde] heeft gesproken. Haar rapport is gebaseerd op informatie van [eisers c.s.], het Hoogheemraadschap en eigen waarnemingen. Dit leidt er echter niet toe dat aan dit rapport geen waarde kan worden toegekend, zoals [gedaagde] meent. Dit geldt temeer omdat de beschrijving van de schadeoorzaken in dit rapport overeenkomt met die in het rapport van LTO.
Het had dan ook op de weg van [gedaagde] gelegen haar verweer nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door het in het geding brengen van een rapport van een eigen deskundige. Dit heeft zij nagelaten.
4.5.
Ook overigens is de kantonrechter van oordeel dat het verweer van [gedaagde] er niet toe leidt dat de stellingen van [eisers c.s.] in voldoende mate worden ontkracht. In dit licht wijst hij erop dat het verweer dat gebruikmaking van vier draglineschotten voldoende is, niet kan worden gevolgd. Immers, in dat geval kan de kraan niet verplaatst worden zonder dat deze direct in aanraking komt met de ondergrond waardoor schade ontstaat, zoals tijdens de zitting door [eisers c.s.] is toegelicht en niet door [gedaagde] is weersproken.
Ook het verweer dat zij geen 21-tons kraan heeft gebruikt, kan [gedaagde] niet baten. Immers, het is niet van belang hoe zwaar de kraan was. Waar het om gaat is dat [gedaagde] haar werkwijze had behoren aan te passen aan de plaatselijke omstandigheden. Uit de hierboven genoemde rapporten blijkt dat zij dat niet heeft gedaan.
4.6.
Tijdens de zitting heeft [gedaagde] nog toegelicht dat het land herstellend vermogen heeft. Dit standpunt kan niet worden gevolgd. Uit de door [eisers c.s.] in het geding gebrachte foto’s blijkt dat de verzakkingen op perceel [nummer] zodanig zijn dat het grondoppervlak tot aan het wateroppervlak is verzakt. Gelet op deze ernstige mate van verzakking had [gedaagde] nader moeten toelichten dat dergelijke verzakkingen vanuit zichzelf herstellen. Dit heeft zij niet gedaan. Daar komt bij dat [gedaagde] naar eigen zeggen heeft voorgesteld de schade te zullen herstellen. Het komt de kantonrechter onaannemelijk voor dat [gedaagde] een dergelijk voorstel doet als het herstellend vermogen van de grond zodanig is dat er geen sprake is van blijvende schade.
4.7.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat in voldoende mate is komen vast te staan dat [gedaagde] onrechtmatig ten opzichte van [eisers c.s.] heeft gehandeld.
4.8.
[gedaagde] stelt dat sprake is van eigen schuld bij [eisers c.s.], omdat hij erop stond dat de kraan op perceel [nummer] bleef staan. De kantonrechter is van oordeel dat dit verweer niet slaagt en overweegt daartoe als volgt.
[eisers c.s.] heeft tijdens de zitting toegelicht dat de door [gedaagde] gevolgde werkwijze zonder meer tot schade aan perceel [nummer] zou hebben geleid, net zoals dat het geval was bij perceel [nummer]. Deze stelling is niet door [gedaagde] weersproken, zodat alleen al hierom van de juistheid ervan wordt uitgegaan. Gelet op hetgeen hierboven onder r.o. 4.3 is overwogen, is het ook waarschijnlijk dat perceel [nummer] – vanwege de afmetingen ook over een groter gebied – zou zijn beschadigd als [gedaagde] de baggerwerkzaamheden op dezelfde manier zou hebben uitgevoerd als ter hoogte van perceel [nummer].
[eisers c.s.] heeft verder toegelicht dat hij het grasland nodig heeft voor zijn bedrijfsvoering. Hierop grazen namelijk koeien die melk geven die noodzakelijk is voor het maken van kaas. De kantonrechter begrijpt deze toelichting aldus dat [eisers c.s.] het zich niet kon veroorloven dat perceel [nummer] ook beschadigd zou worden. Onder deze omstandigheden was het naar het oordeel van de kantonrechter vanuit het oogpunt van schadebeperking gerechtvaardigd dat [eisers c.s.] niet toestond dat de kraan ook op perceel [nummer] zou worden gebruikt. De vraag of [gedaagde] [eisers c.s.] heeft gewaarschuwd voor verdere schade aan dit perceel, hoeft dan ook niet te worden beantwoord.
4.9.
[eisers c.s.] stelt dat de schade die [gedaagde] heeft veroorzaakt € 20.993,50 bedraagt. Ter onderbouwing hiervan verwijst zij naar offertes van [bedrijf]. ten bedrage van € 19.965,- (inclusief BTW) en van MVZ Grondverzet van € 22.937,97 (inclusief BTW). Het betreft kosten van herstel. In zijn e-mail van 20 november 2012 aan [B] van Achmea Claims Organisatie begroot [eisers c.s.] het opbrengstverlies op € 850,- (exclusief BTW).
4.10.
De kantonrechter stelt voorop dat [eisers c.s.] niet duidelijk heeft gemaakt dat de schade € 20.993,50 bedraagt. Noch de schadeberekening van Achmea Claims Organisatie, noch de hierboven genoemde facturen noemen dit bedrag. Met [gedaagde] is de kantonrechter verder van oordeel dat [eisers c.s.] het gestelde opbrengstverlies (kennelijk van perceel [nummer]) niet heeft onderbouwd. Gelet hierop – en mede gelet op de zeer gespecificeerde onderbouwing door Achmea Claims Organisatie – neemt de kantonrechter als uitgangspunt dat de schade € 20.751,50 (inclusief BTW) bedraagt.
4.11.
[gedaagde] betwist de hoogte van de gestelde schade. Ter onderbouwing hiervan stelt zij zich in de kern op het standpunt dat een onderdeel van de door Achmea Claims Organisatie begrote schade van € 13.496,98 ziet op een ongebruikelijke manier van schadeherstel. Omdat de grond zichzelf herstelt, is het niet nodig het perceel op te hogen, aldus [gedaagde].
Gelet op hetgeen hierboven is geoordeeld over het gestelde zelfherstellend vermogen van de grond – en mede gelet op het feit dat zowel Achmea Claims Organisatie als [bedrijf]. en MVZ Grondverzet van mening zijn dat de grond moet worden opgehoogd – is de kantonrechter van oordeel dat het verweer van [gedaagde] moet worden verworpen. Dit leidt ertoe dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 20.751,50.
4.12.
[gedaagden c.s.] heeft op zichzelf geen verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW), zodat deze op de hierna te vermelden wijze zal worden toegewezen.
4.13.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers c.s.] worden begroot op:
- dagvaarding €  92,82
- vast recht 448,00
- salaris gemachtigde
800,00(2 punten × tarief € 400,00)
Totaal €  1.340,82
De wettelijke rente over deze kosten wordt toegewezen op de hierna vermelde wijze.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] aan [eisers c.s.] te betalen een bedrag van € 20.751,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover vanaf 25 september 2012 tot de voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eisers c.s.], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.340,82 (waarin begrepen € 800,00 aan salaris gemachtigde), te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2013.