ECLI:NL:RBMNE:2013:5373

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2013
Publicatiedatum
30 oktober 2013
Zaaknummer
16/656203-12 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verdachte met voorbedachte rade, waarbij slachtoffer is geslagen, overgoten met benzine en in brand gestoken

Op 30 oktober 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag op zijn vrouw. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 28 augustus 2012 in Utrecht zijn vrouw met een houten stok heeft geslagen, haar heeft overgoten met motorbenzine en haar vervolgens in brand heeft gestoken, wat leidde tot haar overlijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was voor de door de verdachte voorgestelde alternatieve scenario's, waarin het slachtoffer zichzelf schade zou hebben toegebracht. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte als inconsistent en ongeloofwaardig beoordeeld, vooral gezien de forensische bewijzen die de betrokkenheid van de verdachte bevestigden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar, waarbij de ernst van de daad en de impact op de nabestaanden zwaar hebben meegewogen in de strafmaat. De rechtbank heeft geen tbs opgelegd, omdat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte rade, maar heeft wel vastgesteld dat de verdachte strafbaar was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/656203-12 (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 30 oktober 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum],
gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Amsterdam.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 9 oktober 2013. Ter terechtzitting van 16 oktober 2013 is het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de advocaat, mr. T. van der Goot, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting nader omschreven en als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 28 augustus 2012 te Utrecht[slachtoffer] met voorbedachte raad, dan wel opzettelijk van het leven heeft beroofd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht gezien alle bevindingen in het dossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad zijn vrouw, [slachtoffer], van het leven heeft beroofd. De officier van justitie voert daarbij aan dat verdachte zijn vrouw heeft geslagen met een houten stok, waardoor zij een forse hoofdwond heeft bekomen en vervolgens opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg haar heeft overgegoten met motorbenzine, waarna hij die motorbenzine tot ontbranding heeft gebracht. De officier van justitie voert aan dat verdachte daarbij willens en wetens het doden van zijn vrouw voor ogen heeft gehad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, overeenkomstig de aan de rechtbank overgelegde pleitnotitie, het verweer gevoerd dat de verdachte wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken. De verdediging heeft erop gewezen dat de verdachte het ten laste gelegde ontkent, er geen getuigen zijn en er geen dadersporen zijn aangetroffen op de plaats delict. Verdachte schetst een scenario waarbij niet hij, maar het slachtoffer zichzelf heeft mishandeld en van het leven moet hebben beroofd. Dit scenario kan niet zonder twijfel worden uitgesloten. In de visie van de verdediging is dit scenario met name op basis van het forensisch onderzoek aannemelijk.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank baseert haar oordeel op de hierna volgende bewijsmiddelen. [1]
4.3.1
Ontdekking brand en melding
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij zich op 28 augustus 2012 omstreeks 19.00 uur in haar woning aan [adres 1] te Utrecht bevond. Zij hoorde plotseling veel geschreeuw dat afkomstig was van meerdere mensen. Het harde geschreeuw kwam uit de richting van haar onderburen in de woning [adres 2] Het schreeuwen wekte bij de getuige de indruk dat er een ruzie gaande was. Gelijktijdig met het harde schreeuwen hoorde de getuige harde klappen en bonken. [2] De getuige is toen naar beneden gegaan. Terwijl zij naar beneden liep zag zij dat de benedenbuurman van [adres 2], zijnde verdachte, net de gemeenschappelijke voordeur van de flat uit liep. De getuige zag dat de buurman een kindje op zijn arm droeg dat jonger was dan 1 jaar. De getuige schat de tijd die gelegen heeft tussen het schreeuwen en dat zij naar beneden ging op ongeveer 1 minuut. De getuige heeft vervolgens bij de deur van [adres 2] aangeklopt. Zij hoorde dat het brandalarm in die woning afging. Zij zag dat er onder de voordeur rook naar buiten kwam. De getuige begreep toen dat er brand was. De rookontwikkeling was ongeveer 2-5 minuten nadat de getuige het schreeuwen en bonken hoorde. De getuige heeft toen het alarmnummer 112 gebeld. [3]
Getuige[getuige 2], de zus van verdachte, heeft verklaard dat zij op 28 augustus 2012 omstreeks 18.00 uur de kinderen terug heeft gebracht naar haar schoonzus [slachtoffer], zijnde het slachtoffer, op de [adres 2] De getuige trof [slachtoffer] thuis aan. [slachtoffer] was in haar normale doen en laten. De getuige is ongeveer 10 minuten in de woning van [slachtoffer] geweest. Tijdens deze tien minuten kwam haar broer [verdachte], zijnde verdachte, ook de woning binnen. De getuige is na 10 minuten naar de woning van haar vader op de [adres 3] gelopen met [B] en [C], de kinderen van [verdachte] en [slachtoffer]. De getuige liet [verdachte] en [slachtoffer] en hun jongste zoon [D] in hun woning achter. Na een tijdje kwam [verdachte] in paniek en over zijn toeren de woning van zijn vader op de [adres 3] binnen. Hij had zijn jongste kind [D] op zijn armen. De getuige hoorde [verdachte] roepen: “Er is brand er is brand thuis!”. [4] De getuige hoorde [verdachte] tegen haar zeggen: “[slachtoffer] is binnen”. [5]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich op 28 augustus 2012 samen met het slachtoffer en zijn jongste zoon in zijn woning aan de [adres 2] bevond. Het slachtoffer bevond zich in de slaapkamer. Toen verdachte de gordijnen van de slaapkamer zag branden heeft hij de woning verlaten met zijn jongste zoon op de arm. Verdachte heeft verklaard dat hij de bovenbuurvrouw (de rechtbank begrijpt dat daarmee de getuige [getuige 1] wordt bedoeld) heeft gezien toen hij met zijn zoon op de arm de gemeenschappelijke voordeur uit liep. [6]
4.3.2
Aantreffen van het levenloze lichaam van [slachtoffer]
Getuige [getuige 3], ploegleidster bij de brandweer, heeft verklaard dat de brandweer op 28 augustus 2012 te 18.58 uur een melding kreeg van een woningbrand aan [adres 2] te Utrecht. Zij zag dat de rook kwam uit de woning op de 2e etage van [adres 2]te Utrecht. [7] Binnengekomen liep de getuige door de woonkamer naar de achterzijde, waar de ouderlijke slaapkamer zich bevond. De getuige kon zien dat er op ongeveer 1 meter vanaf de slaapkamerdeur van de ouderlijke slaapkamer een vrouw op de grond zat. Zij wist onmiddellijk dat die vrouw niet meer leefde. De getuige zag dat die vrouw op de grond zat tussen het bed en de muur. Zij zat met de rug tegen de muur. De getuige zag dat er rechts van haar in de deuropening een stapeltje kleding lag. De getuige zag dat het stapeltje kleding smeulde. Ook was daar een plas bloed op de grond. De getuige zag dat er links naast de vrouw, tegen die vrouw aan ook een stapeltje kleding lag en dat die kleding brandde. De getuige zag dat de vrouw, het slachtoffer, een wond/snede had op de bovenzijde van haar hoofd. Op het bed in die ouderlijke slaapkamer zag de getuige een stuk hout liggen. Het was een rond stuk hout van ongeveer 1 meter lang. Het leek op een trapleuning. [8]
Op 28 augustus 2012 is ter plaatste door de gemeentelijke lijkschouwer te Utrecht, R.B.J. Smit, een lijkschouw verricht. [9] Daarbij bleek dat er bij het slachtoffer sprake was van de inwerking van (hoog) energetisch geweld tezamen met blootstelling aan hoge energetische warmte, welke niet verenigbaar is met het leven. [10] Het lijk werd geïdentificeerd door middel van foto’s, die aan de broer, [getuige 4] [11] en zwager, [getuige 5] [12] , van het slachtoffer zijn getoond. Zij herkenden het slachtoffer voor 100% als [slachtoffer]. [13]
4.3.3
Onderzoek naar letsel en de doodsoorzaak
Letsel
Op 30 augustus 2012 heeft dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog, een uit- en inwendige schouwing verricht op het lijk van het slachtoffer. De bevindingen van de schouwing zijn onder meer:
  • A3: een matige en plaatselijk ernstige verbranding van een groot deel van het lichaam, met name de linkerhelft;
  • A4: een ruwrandige huidscheur aan het voorhoofd links/midwaarts met weefselbruggen en onderhuidse bloeduitstorting tot aan de binnenzijde van de schedelhuid;
  • B1: bij spoed koolmonoxide bepaling werd een bloedgehalte van 1,7-1,8% vastgesteld;
  • B2: de stembanden, de luchtpijp en de linker- en rechter luchtpijptak toonden een geringe hoeveelheid roet;
  • B3: een bloeduitstorting aan de binnenzijde van de schedelhuid rechts in een groot gebied, welke was uitgezakt tot in de nek/halsspieren rechts hoog. Er was een uitgebreide bloeduitstorting in de rechterslaapspier. Er was links achterwaarts aan de binnenzijde van de schedelhuid een kleinere bloeduitstorting, met uitbreiding tot op het bindvlies (buitenzijde) van het schedeldak ter plekke. De linker slaapspier toonde een geringe bloeduitstorting;
  • B4: een kleine bloeduitstorting in de tong;
 D2: in het lichaamsmateriaal van het slachtoffer zijn vluchtige stoffen aangetoond, die wijzen op de aanwezigheid van benzine. [15]
De radioloog, L.A.C. Rietveld, heeft een fractuur rond de rechterelleboog van het slachtoffer geconstateerd. [16]
De letsels A4, B3 en B4 waren bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch botsend geweld, zoals door stoten (bijvoorbeeld vallen, slaan). [17]
De letsels A4 en B3 zouden een indirecte rol van betekenis kunnen hebben gespeeld bij het overlijden van het slachtoffer. Stoten op/tegen het hoofd kan leiden tot bewustzijnsverandering, hetgeen ertoe kan hebben geleid dat het slachtoffer niet meer in staat was om zich weg te maken van de brandomgeving.
De aanwezigheid van roet in de luchtpijp(takken) duidt erop dat het slachtoffer in leven was ten tijde van de brand. Gezien de geringe hoeveelheid roet in de luchtpijp(takken), het lage koolmonoxide gehalte in het bloed en afwezigheid van roet in de diepe luchtpijptakken is het zeer aannemelijk dat het slachtoffer kort na blootstelling aan de brand is overleden. [18]
Doodsoorzaak
Het intreden van de dood kan worden verklaard door hitte-inwerking door thermische geweldsinwerking en daardoor schade aan de luchtwegen met als gevolg orgaanschade en orgaanfunctiestoornissen tot gevolg. [19]
4.3.4
Vluchtige stoffen en brandversnellende middelen.
De Productgroep Chemische Identificatie Onderzoek van het NFI heeft onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van vluchtige stoffen en brandversnellende middelen. In het longweefsel en hersenweefsel van het slachtoffer zijn diverse lichaamsvreemde vluchtige stoffen aangetoond. Het aantonen van de betreffende combinatie van lichaamsvreemde vluchtige stoffen wijst op de aanwezigheid van motorbenzine. [20]
Verbalisanten van de Forensische Opsporing Politie Utrecht hebben onderzoek verricht naar sporen in de woning van het slachtoffer aan de [adres 2] te Utrecht. De (ouder) slaapkamer werd onderzocht. [21] Het slachtoffer werd in deze kamer aangetroffen. Op de voorzijde van het lichaam, op de onderbuik nabij het kruis, werd een grote aanwijzing gevonden voor de aanwezigheid van licht ontvlambare stoffen. Een deel van de aanwezige kleding werd veiliggesteld en gekenmerkt met SIN AAFK6335NL. [22] Op deze kleding (kleding onderbuik/kruis) zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine. [23]
Aan de linkerzijde van het lichaam was de vloerbedekking nagenoeg geheel verkoold. Hier werd een grote aanwijzing gevonden voor de aanwezigheid van licht ontvlambare stoffen. Op deze plaats werd een brandmonster, kleding links naast het lichaam van het slachtoffer, veiliggesteld en gekenmerkt met SIN AAFK6338NL. Bij het beroeren van de verkoolde resten roken de verbalisanten een benzinegeur. [24] Op deze kleding zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine. [25]
Op de plaats waar ongeveer het linker bovenbeen van het slachtoffer op de vloer had gelegen werden de deels versmolten resten van een petfles aangetroffen. In de deels gesmolten fles was nog een deel vloeistof, vermoedelijk vermengd met bloed, aanwezig. Er werd een grote aanwijzing voor de aanwezigheid van licht ontvlambare stoffen gevonden. De fles met de inhoud werd veiliggesteld en gekenmerkt met SIN AAFK6347NL. [26] In deze bemonstering zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine. [27]
Verdachte droeg bij zijn aanhouding slippers. Deze slippers zijn veiliggesteld en werden herverpakt voor een onderzoek op ontvlambare en vluchtig brandbare middelen en gekenmerkt met SIN AAFK6351NL. [28] Op de slippers zijn aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van zeer geringe hoeveelheden vluchtige stoffen die afkomstig zijn van motorbenzine. [29]
Uit de resultaten van het brandtechnisch onderzoek blijkt het volgende. Onder het slachtoffer werd een deels gesmolten kunststof fles aangetroffen. Bij onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen werd in en rondom de fles motorbenzine aangetoond. De kunstsof fles werd in horizontale positie zonder dop en met de opening richting de inbouwkast onder het slachtoffer aangetroffen. [30] Het terugvinden van motorbenzine in de kleding links naast het slachtoffer (AAFK6338NL) is daarmee goed verklaarbaar. Het aantreffen van motorbenzine in het kledingstuk (AAFK6335NL) op onderbuik/kruis van slachtoffer past bij het met motorbenzine overgieten/besprenkelen van het slachtoffer. [31]
Vlak na ontsteking van de motorbenzine heeft de brand zeer fel gebrand. Dit heeft echter maar hooguit enkele minuten kunnen duren. Daarna is de brand in intensiteit verminderd en zijn enige materialen die door konden branden blijven branden totdat de brandweer arriveerde en de nog brandende en smeulende resten bluste. De brand moet kort, binnen ongeveer een minuut, voordat de verdachte de woning verliet zijn ontstaan. [32]
4.3.5
Biologische sporen en DNA-onderzoek
Houten stok
Op het bed in de (ouder)slaapkamer lag een stuk rondhout (mogelijk een trapleuning) met een diameter van ongeveer 4,5 cm en een lengte van ongeveer 80 cm. Dit stuk rondhout was deels licht door brand aangetast en beroet. Deze houten stok is veiliggesteld en gekenmerkt met SIN AAFK6337NL. [33] De bloedsporen die hierop zijn aangetroffen zijn bemonsterd en gekenmerkt als AAFK6337NL #01 tot en met #03. [34]
Broek en slippers verdachte
De broek en de slippers die door verdachte werden gedragen tijdens zijn aanhouding zijn veiliggesteld. De broek van verdachte is gekenmerkt met SIN AAFK6354NL. De slippers zijn gekenmerkt met SIN AAFK6351NL. [35] De bloedsporen die op de broek zijn aangetroffen zijn gekenmerkt als AAFK6354NL#01 tot en met #04. [36] De bloedsporen die op de slippers zijn aangetroffen zijn gekenmerkt als AAFK6351NL#01 tot en met #06. [37]
Bloedveeg rechterbovenarm verdachte
De aan de achterzijde op de rechterbovenarm van verdachte, net boven de elleboog aangetroffen bloedveeg is veiliggesteld en gekenmerkt met SIN AAFK6358NL. [38] Deze bemonstering is gekenmerkt als AAFK6358NL#01. [39]
Conclusie DNA-onderzoek
Naar aanleiding van het DNA-onderzoek kwam de deskundige van het NFI, drs. J. Klaver, tot de volgende conclusies.
Bemonstering
Celmateriaal kan afkomstig zijn van:
Matchkans
AAFK6337NL #01 tot en met #03
(bloedsporen op houten stok)
Slachtoffer
Kleiner dan één op één miljard
AAFK6354NL
#01 en #03
(bloedsporen op broek)
Slachtoffer
Kleiner dan één op één miljard
AAFK6354NL #02 en #04
(bloedsporen op broek)
DNA-
hoofdprofiel
Slachtoffer
Kleiner dan één op één miljard
AAFK6351NL
#02
(bloed op slipper)
Slachtoffer
Kleiner dan één op één miljard
AAFK6358NL #01
(bemonstering bloed)
Slachtoffer
Kleiner dan één op één miljard [40]
4.3.6
Bloedspoorpatroon
Bloedspoorpatroon plaats delict
Het NFI heeft onderzoek gedaan naar de aangetroffen bloedspoorpatronen op de plaats delict. De bloedsporen zijn beschreven en geïnterpreteerd om af te leiden op welke wijze de onderzochte bloedsporen kunnen zijn ontstaan. [41]
Op de linkerzijkant van het tweepersoonsbed vanaf het voetenbord waren tot op de plint van het bed bloedspatten waarneembaar. Het waargenomen patroon van deze bloedspatten is onder te verdelen in hoofdgroep 2 [42] , bloedspoorpatroon als gevolg van uitgeoefende kracht. Het patroon is ongeveer even waarschijnlijk wanneer het veroorzaakt werd door impact geassocieerd met schoppen, slaan, steken als wanneer het patroon veroorzaakt werd door weggeslingerde bloeddruppels. [43]
Op de vloer onder de brandresten bevonden zich bloedsporen en bloedspatten. Het waargenomen patroon van bloedspatten op de vloer tussen het tweepersoonsbed en het reisledikant is onder te verdelen in hoofdgroep 2, bloedspoorpatroon als gevolg van uitgeoefende kracht. Het patroon is waarschijnlijker wanneer het veroorzaakt werd door bloedspatten als gevolg van een impact dan wanneer dit veroorzaakt werd door geprojecteerde bloedspatten. [44]
Op de wastafelkast waren vanaf de bovenzijde, op de deurtjes tot op de plint van het kastje bloedspatten waarneembaar. Op het raam en op de radiator werden bloedsporen en bloedspatten waargenomen. Het waargenomen patroon van de bloedspatten op de wastafelkast en de waargenomen bloedspatten op het raam en de radiator zijn onder te verdelen in hoofdgroep 2, bloedspoorpatroon als gevolg van uitgeoefende kracht. Het patroon is even waarschijnlijk wanneer het veroorzaakt werd door bloedspatten als gevolg van een impact dan wanneer dit veroorzaakt werd door geprojecteerde bloedspatten. [45]
Bloedspoorpatroon slippers
De slippers van verdachte (AAFK6351NL) zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloedsporen. [46] Op de slippers zijn bloedspatjes aangetroffen. Bloedspatjes van deze grootte kunnen worden verkregen door verschillende mechanismen. Hierbij kan gedacht worden aan bloedspatten als gevolg van uitgeoefend geweld, geprojecteerde bloedspatten of secundaire bloedspatten. [47]
4.3.7
Oorzaak verwondingen
In het rapport van het forensisch geneeskundig onderzoek wordt geconcludeerd dat de scheurwond links op het voorhoofd van het slachtoffer met daaronder gelegen bloeduitstortingen in de weke delen en de breuk aan de rechterelleboog met een aantal botfragmenten kan worden toegeschreven aan de herhaalde inwerking van uitwendig botsend mechanisch geweld. Dit kan zijn opgeleverd door bij herhaling, maar ten minste twee maal, slaan en/of stoten met of tegen een hard voorwerp, en/of vallen tegen een hard uitsteeksel of oppervak.
De houten stok SIN AAFK6337NL komt, gezien de dimensies en de fysische eigenschappen ervan, in aanmerking als een voorwerp waardoor dergelijke geweldsinwerkingen kan zijn opgeleverd. [48]
De hoofdwond van het slachttoffer zou veroorzaakt kunnen zijn door (zeer hard) slaan met de houten stok. De fracturen rond de rechterelleboog kunnen zijn opgeleverd door zeer hard vallen met de elleboog op een harde ondergrond of object, of door (een) zeer hard(e) slag(en) met een hard voorwerp. Gezien de ernst van de uitbreiding van de botbreuken aan de rechterelleboog waren de bewegingsmogelijkheden, de functie en de belastbaarheid van de rechterelleboog daardoor waarschijnlijk ernstig beperkt. [49]
4.3.8
Bewijsoverweging
Op 28 augustus 2012 rond zeven uur ’s avonds kwam een brandmelding binnen bij 112. De melder van de brand, de bewoner van de [adres 1] hoorde voor de brand ruzie in de woning van haar onderburen. Zij liep meteen naar de woning van de onderburen en zag dat verdachte met zijn jongste kind op de arm de het flatgebouw verliet.
Na het betreden van de woning op de [adres 2] trof de brandweer in de slaapkamer van deze woning te midden van brandende en smeulende kledingstukken het levenloze lichaam van een deels verbrande vrouw aan, naar later bleek [slachtoffer], de 34 jarige vrouw van verdachte. Zij bleek niet alleen te zijn verbrand, maar had ook een zichtbare verwonding aan haar hoofd en een fractuur aan haar rechterelleboog. Uit sectie bleek dat de geconstateerde hoofdverwondingen en de breuk aan de rechterelleboog zijn ontstaan door bij herhaling slaan en/of stoten met of tegen een hard voorwerp en/of vallen tegen een hard uitsteeksel of oppervlak. In de slaapkamer werd een deels verbrande houten stok aangetroffen met daarop bloedsporen van het slachtoffer. Op de kleding, slippers en rechter bovenarm van verdachte werd bloed van het slachtoffer aangetroffen. Het slachtoffer bleek te zijn overgoten met motorbenzine. Op de slippers van verdachte zijn resten van vluchtige stoffen afkomstig van motorbenzine aangetroffen.
Alternatief scenario verdediging
De verdediging heeft een alternatief scenario ingebracht. Verdachte heeft verklaard dat hij op de bewuste dag op enig moment thuis kwam. Toen hij de woning binnen kwam zag hij dat de deur van de slaapkamer van zijn vrouw en hem was afgesloten. Omdat zijn vrouw vaker driftbuien had en zich wel vaker afzonderde, heeft verdachte gemeend zijn vrouw te moeten laten ‘uitrazen’ en ‘bijkomen’. Hij heeft de slaapkamerdeur niet geopend op dat moment. Hun beider zoon [D] kroop over de grond. [D] had bloed op zijn handen. Dit bloed voedde de gedachte dat zijn vrouw weer in een depressieve toestand verkeerde en een driftaanval had gehad. Verdachte heeft de deur van de slaapkamer niet geopend om zijn vrouw tot bedaren te laten komen. Verdachte stelt de handen van zijn zoontje te hebben gewassen en het bloed te hebben afgespoeld. Vervolgens is hij op het balkon aan de achterzijde van de woning een sigaret gaan roken. Op enig moment constateerde verdachte dat het gordijn in de slaapkamer vlam vatte. Verdachte heeft verklaard direct naar de slaapkamer te zijn gegaan en zijn vrouw hard te hebben geroepen. Hij kon haar niet zien. Hij zag slechts vuur en heel veel rook. Omdat verdachte niets kon waarnemen en hij bovendien bang was dat [D] de geopende deur zou binnengaan heeft hij [D] opgepakt en is vertrokken naar de nabijgelegen woning van zijn vader.
De rechtbank heeft ten behoeve van de waarheidsvinding uitgebreid forensisch onderzoek laten doen. Bij dit onderzoek heeft de vraag centraal gestaan in hoeverre het slachtoffer zichzelf de verwondingen kan hebben toegebracht en zichzelf kan hebben overgoten met motorbenzine en in brand kan hebben gestoken. De gedane onderzoeken sluiten het alternatieve scenario niet zonder meer uit.
Echter, de rechtbank is van oordeel dat de volgende punten nadrukkelijk afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de alternatieve lezing van verdachte.
Verdachte is in de periode augustus 2012 tot september 2013 zeven keer door de politie gehoord over deze zaak. Hij heeft steeds stellig ontkend iets met de dood van het slachtoffer te maken te hebben gehad. Verdachte heeft bij elk verhoor, ook tijdens het verhoor ter terechtzitting, wisselend en soms ook tegenstrijdig verklaard over de gebeurtenissen in de woning op de bewuste avond. Het heeft er alle schijn van dat verdachte zijn verklaring heeft bijgesteld naarmate de onderzoeksresultaten hem bekend werden. Voorts beriep verdachte zich, op het moment dat er gerichte vragen over de dood van het slachtoffer werden gesteld, meermalen op het feit dat hij psychisch ziek zou zijn. Voornoemde feiten komen de geloofwaardigheid van zijn verklaringen niet ten goede en noopt naar het oordeel van de rechtbank tot extra behoedzaamheid bij de beoordeling van de aannemelijkheid van zijn verklaringen. De rechtbank heeft daarbij gekeken of de stellingen van verdachte ten aanzien van verschillende onderdelen worden ondersteund door enig bewijs.
De verdachte heeft in eerste instantie verklaard dat het bloed op zijn bovenarm, kleding en slippers afkomstig was van zijn dochter [B]. [B] zou eerder een bloedneus hebben gehad. Toen verdachte werd geconfronteerd met de resultaten uit het DNA-onderzoek verklaarde hij dat zijn jongste zoon [D] bloed aan zijn handen had en dat hij zijn zoon had opgepakt en hem de handjes had gewassen. Uit het resultaat van het bloedspoorpatroon onderzoek is gebleken dat de bloedspatjes op de slippers van verdachte afkomstig zijn van het slachtoffer. Bloedspatten van deze grootte kunnen op verschillende manieren zijn ontstaan. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de op de slippers van verdachte aangetroffen bloedspatten geprojecteerde, dan wel secundaire bloedspatten zijn. Wanneer dat het geval zou zijn geweest, en deze bloedspatten door het zoontje van verdachte -die volgens verdachte onder het bloed zat- op verdachte zijn overgebracht, zouden immers op zijn minst ook op de vloer in de woonkamer van verdachte bloedspatten moeten zijn aangetroffen. Dit geldt temeer nu in het door verdachte naar voren gebrachte scenario, zijn zoontje [D] over de grond kroop terwijl hij bebloed was. Op de vloer in de woonkamer van verdachte zijn echter geen bloedresten aangetroffen. Dat leidt tot de conclusie dat de bloedspatten die op de slippers van verdachte zijn aangetroffen, moeten zijn ontstaan tijdens het uitoefenen van geweld.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de motorbenzine op zijn slippers terecht is gekomen toen hij weken voor de dood van het slachtoffer zijn auto heeft getankt. Uit het NFI rapport, beantwoording van aanvullende vragen d.d. 15 maart 2013, blijkt dat vluchtige stoffen vrij snel verdampen. De motorbenzine moet dan ook kort voor veiligstelling van de slippers hierop terecht zijn gekomen wat inhoudt dat verdachte kort daarvoor in aanraking moet zijn geweest met motorbenzine.
Getuige[getuige 2] heeft verklaard dat zij op 28 augustus 2012 omstreeks 18.00 uur bij het slachtoffer thuis was. Het slachtoffer was in haar normale doen en laten. Toen de getuige nog in de woning van het slachtoffer was, kwam verdachte thuis. Uit deze verklaring blijkt dat er geen ongebruikelijke of alarmerende situatie was bij thuiskomst van verdachte. Ook uit de eerste verklaringen van verdachte bij de politie blijkt niet dat er bij zijn thuiskomst sprake was van een ongebruikelijke situatie of van een kind met bebloede handen. Verdachte heeft immers verklaard dat zijn vrouw bezig was iets schoon te maken in de slaapkamer en dat hij contact met haar heeft gehad.
Er bevindt zich in het dossier geen ondersteunend bewijs voor de verklaring van verdachte dat zijn vrouw last zou hebben van driftbuien, agressie aanvallen of dat zij bezeten zou zijn door geesten. Ware dat zo geweest, vlak voorafgaand aan haar dood, dan zou getuige[getuige 2], die haar om 18.00 uur nog heeft gezien, dat moeten hebben waargenomen.
Naar aanleiding van bovenstaande punten komt de rechtbank tot de volgende slotsom. In aanmerking genomen de bovengenoemde wisselingen in verdachtes verklaringen, de tegenstrijdigheden op belangrijke onderdelen in verdachtes verklaringen, de wijze waarop hij eerdere verklaringen bijstelde en op het moment waarop hij dat deed, het resultaat uit forensisch onderzoek en de getuigenverklaringen, is de rechtbank van oordeel dat dit alternatieve scenario geenszins aannemelijk is geworden.
Nu verdachte in de directe nabijheid van het slachtoffer was ten tijde van het uitoefenen van het geweld op haar, de getuige alarmerend geschreeuw van meerdere personen en gebonk vanuit de woning van verdachte heeft gehoord, er bloedspatten van het slachtoffer op de slippers van verdachte zijn aangetroffen, er vluchtige stoffen afkomstig van motorbenzine op deze slippers zijn aangetroffen, verdachte kort na de brand zijn woning heeft verlaten en de door verdachte gestelde alternatieve toedracht op geen enkele wijze aannemelijk is geworden, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de geweldshandelingen heeft gepleegd die tot de dood van het slachtoffer hebben geleid. Verdachte heeft het slachtoffer meermalen geslagen met een stok op het hoofd. Verdachte heeft het slachtoffer vervolgens overgoten met motorbenzine, waarna hij haar in brand heeft gestoken. Gezien deze door verdachte verrichte handelingen kan het niet anders worden uitgelegd dan dat verdachte het slachtoffer willens en wetens van het leven heeft willen beroven.
Moord of doodslag?
Voorbedachte raad
Bij de vraag of er sprake is van voorbedachte raad heeft de rechtbank gebruik gemaakt van het criterium als in het arrest van de Hoge Raad (HR 28 februari 2012, LJN BR2342, NJ 2012, 518) geformuleerd.
Hoewel niet geheel valt uit te sluiten dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is er geen wettig bewijs aanwezig dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Het enkele gegeven dat er enige tijd heeft bestaan tussen het moment dat verdachte het slachtoffer met een stok meerdere malen heeft geslagen en het moment dat hij de motorbenzine heeft gepakt, haar daarmee heeft besprenkeld en in brand heeft gestoken maakt dat oordeel niet anders. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van de impliciet primair ten laste gelegde moord.
Conclusie
Resumerend acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte de impliciet primair ten laste gelegde moord heeft gepleegd, maar acht het wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 28 augustus 2012 te Utrecht opzettelijk[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk
  • meermalen met een (houten) stok tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] geslagen en
  • vervolgens die [slachtoffer] en voorwerpen in de slaapkamer waarin die [slachtoffer] zich bevond besprenkeld en/of overgoten met (motor)benzine en
  • vervolgens die vluchtige en brandbare vloeistof en [slachtoffer] en voorwerpen in de slaapkamer waarin die [slachtoffer] zich bevond in brand gestoken,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
impliciet subsidiair:
doodslag.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat verdachte voor moord zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf van 15 jaren, met aftrek van voorarrest en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De officier van justitie heeft subsidiair gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf van 20 jaren, met aftrek van voorarrest, op te leggen indien de rechtbank niet de terbeschikkingstelling met dwangverpleging van verdachte beveelt.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op 28 augustus 2012 opzettelijk en op een uiterts brute wijze zijn 34-jarige vrouw, de moeder van zijn drie zeer jonge kinderen, gedood. Verdachte heeft het
slachtoffer in hun woning, in het bijzijn van hun acht maanden oude zoon, meerdere malen
met een houten stok tegen haar hoofd en lichaam geslagen, waarna hij haar en voorwerpen in hun slaapkamer met benzine heeft overgoten en in brand heeft gestoken. Het slachtoffer was door haar opgelopen letsel niet in staat om te vluchten voor het vuur en is tengevolge van voormelde combinatie van factoren op een gruwelijke wijze overleden.
Deze gruwelijke handelswijze van de verdachte getuigt van een volkomen gebrek aan respect voor de waarde van het menselijk leven. Verdachte heeft naast deze zeer gewelddadige doodslag ook het leven van zijn kind, dat op het moment van de brandstichting in de woning aanwezig was, en dat van de bewoners van het flatgebouw in gevaar gebracht door zijn daden. De verdachte is, blijkens de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, geheel aan deze gevolgen voorbij gegaan. Verdachte heeft hetgeen hem ten laste is gelegd ontkend en heeft verklaard dat het slachtoffer dit zichzelf moet hebben aangedaan onder invloed van geesten. Verdachte heeft met deze ontkennende proceshouding tot het laatste moment geprobeerd weg te komen met zijn daad.
Tijdens de onderzoeken van de gedragsdeskundigen heeft verdachte zich weigerachtig opgesteld. Zo wordt in het NIFP rapport d.d. 26 maart 2013, opgemaakt door B.H. Boer, klinische psycholoog en A.C. Bruijns, psychiater, gerapporteerd dat verdachte met geen woord over het ten laste gelegde heeft willen spreken. Verdachte heeft zijn medewerking aan het onderzoek van de psycholoog, de psychiater en van de milieurapporteur geweigerd.
Voornoemde deskundigen rapporteren dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Er is in ieder geval sprake van een stoornis in het depressieve spectrum, waarschijnlijk in het kader van een schizoaffectieve stoornis. Voorts is het vrijwel zeker dat verdachte lijdt aan een posttraumatische stressstoornis. Geconcludeerd wordt dat er een gerede kans is op een doorwerking van de stoornis(sen) in het ten laste gelegde, maar dat er teveel onbekende aspecten aanwezig zijn om de rechtbank van advies te kunnen dienen over de precieze mate van toerekeningsvatbaarheid. Omdat het onduidelijk is gebleven in welke mate en op welke wijze de stoornissen van verdachte een rol bij het ten laste gelegde hebben gespeeld is het niet mogelijk om de rechtbank van gedragsdeskundig advies te dienen over het recidivegevaar en over maatregelen binnen een juridisch kader die gerealiseerd zouden kunnen worden om het recidivegevaar te beperken.
De officier van justitie heeft in weerwil van de inhoud van de rapportages van de gedragsdeskundigen gevorderd om naast een gevangenisstraf van aanzienlijke duur de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat bij verdachte weliswaar een stoornis van zijn geestvermogens kan worden vastgesteld, maar dat er onvoldoende uitspraak kan worden gedaan over de doorwerking van verdachtes stoornis en eventueel overige problematiek in het tenlastegelegde. Nu de rechtbank geen direct verband tussen de stoornis en het bewezen
verklaarde feit kan vaststellen, terwijl verdachte voorts geen strafblad heeft en evenmin gebleken is van ernstig gevaar voor herhaling, ziet de rechtbank geen aanleiding de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat – gelet op de uitzonderlijke ernst en gruwelijkheid van het door verdachte gepleegde misdrijf, het leed dat hij daarmee de nabestaanden – en daarbij vooral zijn drie jonge kinderen - heeft aangedaan, de schok die zijn handelen in de samenleving heeft teweeggebracht en (niet in de laatste plaats) zijn proceshouding, waaruit volgt dat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn daad – slechts kan worden volstaan met een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf van hierna te melden duur.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op het artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mrs. P.P.C.M. Waarts en G.D. Kleijne, rechters, in tegenwoordigheid van drs. E.M.S. Arduin, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 oktober 2013.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Hij op of omstreeks 28 augustus 2012 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht (thans Midden-Nederland), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk,
  • een of meermalen met een (houten) stok en/of een (houten) (deel van een) trapleuning, althans een hard voorwerp op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] geslagen en/of gestompt en/of
  • (vervolgens) (de) kleding (van die [slachtoffer]) en/of die [slachtoffer] en/of het tapijt en/of andere voorwerpen in/van de (slaap)kamer (waarin die [slachtoffer] zich bevond) besprenkeld en/of overgoten met (motor)benzine, althans (met) een vluchtige en/of brandbare (vloei)stof en/of
  • (vervolgens) die vluchtige en/of brandbare (vloei)stof en/of die kleding en/of
[slachtoffer] en/of het tapijt en/of andere voorwerpen in de (slaap)kamer (waarin die [slachtoffer] zich bevond) in brand gestoken, althans open vuur en/of een aansteker in aanraking gebracht met die vluchtige en/of brandbare (vloei)stof en/of die kleding en/of die [slachtoffer] en/of dat tapijt en/of andere voorwerpen in de (slaap)kamer (waarin die [slachtoffer] zich bevond),
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] nr. PL091A-2012191373, p. 62 van het voorlopig einddossier nr. PL0 091A-2012191373C.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] nr. PL091A-2012191373, p. 63 van het voorlopig einddossier nr. PL0 091A-2012191373C.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige[getuige 2] nr. PL091A 2012191373-16, p. 74 van het voorlopig einddossier nr. PL0 091A-2012191373C.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige[getuige 2] nr. PL091A 2012191373-16, p. 75 van het voorlopig einddossier nr. PL0 091A-2012191373C.
6.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 oktober 2013.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] nr. PL091A-2012191373, p. 82 van het voorlopig einddossier nr. PL0 091A-2012191373C.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] nr. PL091A-2012191373, p. 83 van het voorlopig einddossier nr. PL0 091A-2012191373C.
9.Proces-verbaal NN-overlijden nr. 2012191373, p. 263 van het voorlopig einddossier nr. PL0 091A-2012191373C.
10.Verslag betreffende het overlijden ten gevolge van een niet-natuurlijke oorzaak, niet zijnde levensbeëindiging op verzoek, hulp bij zelfdoding of levensbeëindiging zonder uitdrukkelijk verzoek d.d. 28 augustus 2013, p. 279 van het voorlopig einddossier nr. PL0 091A-2012191373C.
11.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4] nr. PL091A 2012191373-28, p. 265 van het voorlopig einddossier nr. PL0 091A-2012191373C.
12.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 5] nr. PL091A 2012191373-29, p. 267 van het voorlopig einddossier nr. PL0 091A-2012191373C.
13.Proces-verbaal NN-overlijden nr. 2012191373, p. 263 van het voorlopig einddossier nr. PL0 091A-2012191373C.
14.Rapport NFI: Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 15 oktober 2012, opgemaakt door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, p. 4 van 12.
15.Rapport NFI: Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 15 oktober 2012, opgemaakt door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe p. 5 van 12.
16.Brief L.A.C. Rietveld, radioloog, onderzoeksdatum 29 augustus 2012.
17.Rapport NFI: Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 15 oktober 2012, opgemaakt door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe p. 5 van 12.
18.Rapport NFI: Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 15 oktober 2012, opgemaakt door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe p. 5 van 12.
19.Rapport NFI: Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 15 oktober 2012, opgemaakt door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe p. 5 van 12.
20.Rapport NFI: Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van [slachtoffer] d.d. 11 oktober 2012, p. 7 van 8.
21.Proces-verbaal onderzoek (ouder)slaapkamer/slachtoffer nr. PL0981 2012191373-21, p. 85 van het dossier Forensische Opsporing PL09/2012191373.
22.Proces-verbaal onderzoek (ouder)slaapkamer/slachtoffer nr. PL0981 2012191373-21, p. 89 van het dossier Forensische Opsporing PL09/2012191373.
23.Rapport NFI: Verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, naar aanleiding van een brand in Utrecht op 28 augustus 2012 d.d. 20 september 2012, opgemaakt door ing. L.J.C. Peschier, p. 3 van 4, p. 211 van het dossier Forensische Opsporing PL09/2012191373.
24.Proces-verbaal onderzoek (ouder)slaapkamer/slachtoffer nr. PL0981 2012191373-21, p. 89 van het dossier Forensische Opsporing PL09/2012191373.
25.Rapport NFI: Verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, naar aanleiding van een brand in Utrecht op 28 augustus 2012 d.d. 20 september 2012, opgemaakt door ing. L.J.C. Peschier, p. 3 van 4, p. 211 van het dossier Forensische Opsporing PL09/2012191373.
26.Proces-verbaal onderzoek (ouder)slaapkamer/slachtoffer nr. PL0981 2012191373-21, p. 92 van het dossier Forensische Opsporing PL09/2012191373.
27.Rapport NFI: Verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, naar aanleiding van een brand in Utrecht op 28 augustus 2012 d.d. 20 september 2012, opgemaakt door ing. L.J.C. Peschier, p. 3 van 4, p. 211 van het dossier Forensische Opsporing PL09/2012191373.
28.Proces-verbaal sporenonderzoek verdachte [verdachte] nr. PL0981 2012191373-32, p. 159 en 161 van het dossier Forensische Opsporing PL09/2012191373.
29.Rapport NFI: Verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, naar aanleiding van een brand in Utrecht op 28 augustus 2012 d.d. 20 september 2012, opgemaakt door ing. L.J.C. Peschier, p. 3 van 4, p. 211 van het dossier Forensische Opsporing PL09/2012191373.
30.Rapport NFI: Brandtechnisch onderzoek d.d. 19 maart 2013, opgemaakt door ing. F.W.N. van Rijswijk, p. 13 van 16.
31.Rapport NFI: Brandtechnisch onderzoek d.d. 19 maart 2013, opgemaakt door ing. F.W.N. van Rijswijk, p. 14 van 16.
32.Rapport NFI: aanvullend brandtechnisch onderzoek d.d. 29 juli 2013, opgemaakt door ing. F.W.N. van Rijswijk, p. 14 van 14.
33.Proces-verbaal onderzoek (ouder)slaapkamer/slachtoffer PL0981 2012191373-21, p. 88 van het dossier Forensische Opsporing PL09/2012191373.
34.Rapport NFI: Onderzoek baar biologische sporen en DNA-onderzoek d.d. 4 oktober 2012, opgemaakt door drs. J. Klaver, p. 1 van 3, p. 215 van het dossier Forensische Opsporing PL09/2012191373.
35.Proces-verbaal sporenonderzoek verdachte [verdachte] nr. PL0981 2012191373-32, p. 159 en 161 van het dossier Forensische Opsporing PL09/2012191373.
36.Rapport NFI: Onderzoek baar biologische sporen en DNA-onderzoek d.d. 4 oktober 2012, opgemaakt door drs. J. Klaver, p. 1 van 3, p. 215 van het dossier Forensische Opsporing PL09/2012191373.
37.Rapport NFI: Onderzoek baar biologische sporen en DNA-onderzoek d.d. 4 oktober 2012, opgemaakt door drs. J. Klaver, p. 1 van 3, p. 215 van het dossier Forensische Opsporing PL09/2012191373.
38.Proces-verbaal sporenonderzoek verdachte [verdachte] nr. PL0981 2012191373-32, p. 159 en 160 van het dossier Forensische Opsporing PL09/2012191373.
39.Rapport NFI: Onderzoek baar biologische sporen en DNA-onderzoek d.d. 4 oktober 2012, opgemaakt door drs. J. Klaver, p. 1 van 3, p. 215 van het dossier Forensische Opsporing PL09/2012191373.
40.Rapport NFI: Onderzoek baar biologische sporen en DNA-onderzoek d.d. 4 oktober 2012, opgemaakt door drs. J. Klaver, p. 2 van 3, p. 216 van het dossier Forensische Opsporing PL09/2012191373.
41.Rapport NFI: Bloedspoorpatroonanalyse d.d. 10 november 2012, opgemaakt door ing. L. Meijrink.
42.Rapport NFI: Bloedspoorpatroonanalyse d.d. 10 november 2012, opgemaakt door ing. L. Meijrink, p. 8 van 16.
43.Rapport NFI: Bloedspoorpatroonanalyse d.d. 10 november 2012, opgemaakt door ing. L. Meijrink, p. 8 van 16.
44.Rapport NFI: Bloedspoorpatroonanalyse d.d. 10 november 2012, opgemaakt door ing. L. Meijrink, p. 9 van 16.
45.Rapport NFI: Bloedspoorpatroonanalyse d.d. 10 november 2012, opgemaakt door ing. L. Meijrink, p. 10 van 16.
46.Rapport NFI: Bloedspoorpatroononderzoek en DNA-onderzoek d.d. 25 juni 2013, opgemaakt door ing. M.J. van der Scheer, p. 6 van 20.
47.Rapport NFI: Bloedspoorpatroononderzoek en DNA-onderzoek d.d. 25 juni 2013, opgemaakt door ing. M.J. van der Scheer, p. 15 van 20.
48.Rapport NFI: Forensisch geneeskundig onderzoek in het kader van een Interdisciplinair Forensisch Onderzoek (IDFO) d.d. 2 augustus 2013, opgemaakt door H.N.J.M. van Venrooij, forensisch arts KNMG, en drs. C.M. Woudenberg-van den Broek, forensisch arts KNMG, NFI-deskundige in opleiding, p. 6 van 9.
49.Rapport NFI: Forensisch geneeskundig onderzoek in het kader van een Interdisciplinair Forensisch Onderzoek (IDFO) d.d. 2 augustus 2013, opgemaakt door H.N.J.M. van Venrooij, forensisch arts KNMG, en drs. C.M. Woudenberg-van den Broek, forensisch arts KNMG, NFI-deskundige in opleiding, p. 7 van 9.