ECLI:NL:RBMNE:2013:5350
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak voor het handelen in merkvervalste goederen en deelname aan een criminele organisatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 oktober 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het handelen in merkvervalste kleding, tassen, parfum en schoenen, alsook van deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 25 februari, 30 september en 1 oktober 2013, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. V.H. Hammerstein. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het handelen in merkvervalste goederen en deelname aan een criminele organisatie die zich richtte op deze handel. De officier van justitie stelde dat de verdachte gedurende een periode van drie maanden betrokken was bij het doorvoeren en afleveren van merkvervalste goederen en dat hij wist dat hij deel uitmaakte van een criminele organisatie.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de ten laste gelegde feiten had begaan. Ten aanzien van feit 1, het handelen in merkvervalste goederen, heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte slechts kleding heeft vervoerd en niet heeft afgeleverd in de zin van artikel 337 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank concludeerde dat de handelingen van de verdachte konden worden gekwalificeerd als vervoeren in feitelijke zin, maar niet als ‘afleveren’ zoals bedoeld in de wet. Ook het begrip ‘doorvoeren’ werd niet van toepassing geacht, aangezien de verdachte enkel in Nederland had gereden.
Met betrekking tot feit 2, de deelname aan een criminele organisatie, oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist dat de organisatie zich bezighield met het plegen van misdrijven. De rechtbank sprak de verdachte vrij van beide ten laste gelegde feiten, waarbij het vonnis werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. P.A.B. Kleemans. De uitspraak benadrukt de noodzaak van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de strikte interpretatie van de relevante juridische termen.