ECLI:NL:RBMNE:2013:5345

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2013
Publicatiedatum
29 oktober 2013
Zaaknummer
C-16-334374 - HA ZA 12-1335
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg overeenkomst commerciële partijen: 'succesfee' of implementatievergoeding overeengekomen?

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Process Design Center BV (hierna: PDC) en Akzo Nobel Functional Chemicals BV en Akzo Nobel Functional Chemicals AB. PDC vorderde betaling van een bedrag van € 110.000,- op basis van een overeenkomst die partijen hadden gesloten voor consultancy- en advieswerkzaamheden ten behoeve van de inrichting van een nieuwe fabriek in China. De rechtbank diende te beoordelen of de overeenkomst een implementatievergoeding inhield die Akzo Nobel aan PDC verschuldigd was bij implementatie van door PDC ontwikkelde ideeën.

De rechtbank overwoog dat Akzo Nobel PDC had betaald voor de verrichte werkzaamheden, maar dat partijen van mening verschilden over de uitleg van een specifieke clausule in de overeenkomst. PDC stelde dat de clausule een verplichting voor Akzo Nobel inhield om een vergoeding te betalen zodra zij één van de door PDC ontwikkelde ideeën implementeerde. Akzo Nobel betwistte deze uitleg en stelde dat de clausule slechts een 'gentleman's agreement' was, die niet juridisch afdwingbaar was.

De rechtbank concludeerde dat de door PDC voorgestane uitleg van de overeenkomst voorshands bewezen moest worden geacht. De rechtbank oordeelde dat de tekst van de overeenkomst zo moest worden uitgelegd dat Akzo Nobel gehouden was een vergoeding te betalen bij implementatie van de door PDC geleverde ideeën. De rechtbank wees de vordering van PDC tot betaling van € 110.000,- toe, evenals de wettelijke rente vanaf 29 juni 2012. Daarnaast werd Akzo Nobel opgedragen PDC binnen zes maanden te informeren over toekomstige implementaties van de door PDC ontwikkelde ideeën. De vordering tot verstrekking van informatie en de gevorderde dwangsom werden afgewezen, evenals de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten. Akzo Nobel werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/334374 / HA ZA 12-1335
Vonnis van 30 oktober 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PROCESS DESIGN CENTER BV,
gevestigd te Breda,
eiseres,
advocaat mr. R.M. van Rompaey te Breda,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AKZO NOBEL FUNCTIONAL CHEMICALS BV,
gevestigd te Amersfoort,
2. de vennootschap naar Zweeds recht
AKZO NOBEL FUNCTIONAL CHEMICALS AB,
gevestigd te Stenungsund,
gedaagden,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
Partijen zullen hierna PDC en Akzo Nobel genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 februari 2013;
  • het proces-verbaal van comparitie van 16 mei 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
PDC heeft consultancy- en advieswerkzaamheden verricht voor Akzo Nobel, ten behoeve van de inrichting van een nieuwe fabriek die Akzo Nobel in China wilde starten. Partijen zijn hiertoe schriftelijk een ‘process development agreement’ overeengekomen, die door Akzo Nobel Functional Chemicals AB is ondertekend op 31 maart 2006 en door PDC op 7 april 2006 (hierna: de overeenkomst). Zowel Akzo Nobel Functional Chemicals BV als Akzo Nobel Functional Chemical AB zijn bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken geweest.
2.2.
In artikel 1, onder c, van de overeenkomst is het volgende opgenomen:
The following terms shall have the meanings specified:
[…]
c.“Results”means the results, conclusions and findings of the Project.
2.3.
In artikel 4 van de overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
In consideration for PDC carrying out the Project, […] AKZO NOBEL shall make the following payments to PDC:
a. reimbursement of PDC for (a) the man-hours spent, and (b) the travelling expenses incurred by PDC in carrying out the Project. The man-hours and travelling expenses shall be charged upon conditions and at the rates set forth in Appendix 1 (VII) hereto. […]
b. in case PDC’s involvement and added value in the Project leads a cheaper feasible process to be built using the Results, AKZO NOBEL agrees to pay PDC a double fee per plant application calculated over the cumulative man-hours charged excluding the out of pocket expenditures. This is a gentleman’s agreement to be judged by AKZO NOBEL.
2.4.
Bij de uitvoering van de overeenkomst heeft PDC negen ideeën ontwikkeld voor de inrichting van de fabriek in China. Twee van deze ideeën zijn door Akzo Nobel geïmplementeerd in het productieproces van de fabriek.

3.Het geschil

3.1.
PDC vordert  samengevat - veroordeling op straffe van een dwangsom van Akzo Nobel:
a. a) tot betaling van € 110.000,-, vermeerderd met rente en kosten;
b) tot het verstrekken van een schriftelijke, door een onafhankelijke registeraccountant gecontroleerde en gewaarmerkte opgave van informatie over implementatie in de fabriek van Akzo Nobel in China van door PDC ontwikkelde ideeën;
c) tot het informeren van PDC in het geval van toekomstige toepassingen of implementaties van door PDC ontwikkelde ideeën;
d) tot betaling van de proceskosten en buitengerechtelijke kosten.
3.2.
Akzo Nobel voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Nu Akzo Nobel Functional Chemicals AB een rechtspersoon naar buitenlands recht is en de door PDC tegen haar ingestelde vordering uit dien hoofde een internationaal karakter draagt, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van die vordering kennis te nemen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en wel op grond van artikel 7 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, nu de rechtbank bevoegd is op de vordering tegen Akzo Nobel Functional Chemicals BV te beslissen, de vordering tegen Akzo Nobel Functional Chemicals AB haar grondslag vindt in dezelfde overeenkomst en daartussen een zodanige samenhang bestaat, dat de doelmatigheid rechtvaardigt dat de vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
Verder overweegt de rechtbank dat uit artikel 10 van de overeenkomst volgt dat daarop het Nederlands recht van toepassing is.
4.3.
Niet in geschil is dat Akzo Nobel PDC heeft betaald voor de door haar verrichte werkzaamheden, conform het bepaalde in artikel 4, onder a, van de overeenkomst. Partijen verschillen echter van mening over de uitleg die aan artikel 4, onder b, van de overeenkomst dient te worden gegeven en of Akzo Nobel op grond daarvan gehouden is tot een aanvullende vergoeding aan PDC. PDC is van oordeel dat de clausule zo moet worden uitgelegd, dat sprake is van een implementatievergoeding die Akzo Nobel gehouden is te betalen zodra zij één van de door PDC ontwikkelde ideeën in het productieproces van een fabriek van Akzo Nobel implementeert. Hierbij is het aan Akzo Nobel om te besluiten om al dan niet tot implementatie over te gaan, wat is verwoord in de zinsnede “
This is a gentleman’s agreement to be judged by AKZO NOBEL”, aldus PDC. Akzo Nobel stelt zich op haar beurt op het standpunt dat de clausule moet worden uitgelegd in die zin, dat deze de mogelijkheid biedt dat Akzo Nobel PDC een (aanvullende) vergoeding betaalt wanneer de implementatie van door haar ontwikkelde ideeën naar het oordeel van Akzo Nobel succesvol is gebleken.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat PDC onweersproken heeft gesteld dat zij tijdens de onderhandelingen niet is bijgestaan door een jurist, terwijl de bedrijfsjurist van Akzo Nobel hierbij wel betrokken is geweest, zoals volgt uit de conclusie van antwoord, nummer 97. Onder deze omstandigheid staat niet zonder meer vast dat de overeenkomst ertoe strekt de wederzijde rechten en verplichtingen van partijen nauwkeurig vast te leggen en daarmee dat het opstellen van het contract zodanig zorgvuldig is geschied dat er (als uitgangspunt) van moet worden uitgegaan dat de bedoeling van partijen volledig en correct is neergelegd in de bewoordingen van het contract. Gelet hierop kan de stelling van Akzo Nobel, dat aan de taalkundige betekenis van de hiervoor gekozen bewoordingen ‘gentlemen’s agreement’ doorslaggevende betekenis dient toe te komen, niet zonder meer worden gevolgd. Bij de uitleg van een overeenkomst komt het immers aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan de contractsbepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij daarover redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij de omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar wat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, beslissend zijn.
4.5.
Nu de taalkundige interpretatie van de clausule in de overeenkomst in beginsel niet van doorslaggevende betekenis is zal de rechtbank ingaan op de feiten en omstandigheden die PDC heeft aangevoerd ter staving van haar stelling dat de clausule in de overeenkomst zo dient te worden uitgelegd, dat sprake is van een plicht voor Akzo Nobel tot het voldoen van een vergoeding aan PDC, wanneer Akzo Nobel daadwerkelijk gebruik zou gaan maken van de door PDC ontwikkelde ideeën (een implementatievergoeding).
4.6.
Een aantal feiten en omstandigheden die PDC heeft aangevoerd en die relevant zijn voor de beoordeling van de door haar voorgestane uitleg van de overeenkomst (zoals weergegeven in overweging 4.3.) zijn door Akzo Nobel niet betwist, zodat de rechtbank deze als vaststaand zal aannemen. Dit betreffen de volgende feiten en omstandigheden:
  • De door PDC in opdracht van Akzo Nobel uitgevoerde werkzaamheden waren gericht op het verbeteren van de efficiëntie van bestaande productieprocessen van Akzo Nobel voor een nieuwe fabriek in China, die nog moest worden opgestart;
  • Akzo Nobel zal slechts overgaan tot het implementeren van een nieuw productieproces in één van haar fabrieken, indien dat naar verwachting tot een groter rendement zal leiden;
  • Partijen hebben over de inhoud van artikel 4, onder b, van de overeenkomst onderhandeld, waarbij de zin “
  • PDC is tijdens deze onderhandelingen - in tegenstelling tot Akzo Nobel - niet bijgestaan door een jurist;
  • De aanvankelijke zinsnede “
  • Verder is het aanvankelijk opgenomen sub c van artikel 4 van de overeenkomst komen te vervallen, waarin ten behoeve van PDC een licentievergoeding was bepaald;
  • De voornoemde wijzigingen in de eerdere versie(s) van de overeenkomst vinden hun oorsprong in kritiek van Akzo Nobel op de oorspronkelijke redactie van het artikel;
  • Deze oorspronkelijke redactie vindt haar oorsprong in de standaardcontracten die PDC gebruikt bij het sluiten van overeenkomsten met haar opdrachtgevers;
  • Door PDC werd in de onderhandelingen aanvankelijk een hoger tarief voor haar werkzaamheden bedongen dan is overeengekomen in de bij de overeenkomst behorende “Appendix 1”;
  • Akzo Nobel wenste de overeenkomst en de daaruit voor partijen voortkomende verplichtingen overzichtelijk en duidelijk te houden en wenste discussie achteraf over de uitleg ervan zoveel mogelijk te voorkomen.
4.7.
Op grond van de hiervoor in overweging 4.6. genoemde vaststaande feiten en de daaruit volgende context waaronder de overeenkomst is aangegaan komt de rechtbank tot de conclusie dat de door PDC voorgestane uitleg van de overeenkomst voorshands bewezen moet worden geacht. Deze uitleg houdt in dat de tekst van artikel 4, onder b, van de overeenkomst moet worden gezien als beloningsconstructie in geval van implementatie van de door PDC geleverde ideeën, waarbij de beloning op eenduidige en eenvoudige wijze is vast te stellen, ter vervanging van de licentievergoeding die PDC normaal gesproken bedingt. Omdat de rechtbank haar voorshandse oordeel reeds baseert op deze vaststaande feiten, is niet meer van belang of het overige feitenrelaas komt vast te staan zoals dat door PDC wordt aangevoerd ter ondersteuning van deze uitleg van de overeenkomst en zoals dat door Akzo Nobel wordt betwist. Aan bewijslevering door PDC van dit feitenrelaas wordt daarom niet toegekomen.
4.8.
Vervolgens is van belang of Akzo Nobel feiten heeft aangedragen die - indien zij zouden komen vast te staan - tot een andere uitleg van de overeenkomst leiden dan de hiervoor onder overweging 4.7. genoemde voorlopige uitleg die de rechtbank thans hanteert. Indien daarvan sprake is zal Akzo Nobel worden toegelaten tot tegenbewijs van die feiten.
4.9.
Akzo Nobel is in de eerste plaats van oordeel dat sprake is van een ‘gentleman’s agreement’ in die zin dat nakoming daarvan niet in rechte kan worden afgedwongen. Zij voert ter onderbouwing van dit standpunt echter geen feiten aan, anders dan de voornoemde naar dagelijks spraakgebruik redelijke taalkundige uitleg. Deze uitleg volgt de rechtbank echter niet, gelet op overweging 4.4.
4.10.
Verder stelt Akzo Nobel dat het aan haar is om te beoordelen of zij op grond van artikel 4, onder b, van de overeenkomst gehouden is tot het voldoen van een vergoeding aan PDC. Hierbij wijst zij op de zinsnede “
to be judged by AKZO NOBEL” en betwist zij de door PDC voorgestane uitleg van de overeenkomst (zoals weergegeven in overweging 4.3.).
Ter staving van de aldus door haar betwiste voorlopige uitleg door de rechtbank voert Akzo Nobel aan dat deze ter vermijding van schenkingsrechten opgenomen clausule een juridische grondslag vormt voor een mogelijk door Akzo Nobel aan PDC te betalen vergoeding, voor het geval Akzo Nobel daar vanwege het succes van de ideeën van PDC aanleiding voor zou zien. De rechtbank overweegt naar aanleiding daarvan dat zelfs indien na het leveren van tegenbewijs zou komen vast te staan dat Akzo Nobel het zelf wenselijk achtte om een dergelijke juridische grondslag in de overeenkomst op te nemen, dit niet tot gevolg zou hebben dat daarmee de door PDC voorgestane uitleg van de overeenkomst in voldoende mate gemotiveerd zou zijn betwist. Daarbij is van belang dat het bij de uitleg van overeenkomsten aankomt op wat partijen redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten - gelet op de in overweging 4.5. weergegeven maatstaf die op grond van jurisprudentie geldt bij die uitleg. Dat betekent dat onvoldoende is dat komt vast te staan dat één van beide partijen een bepaalde bedoeling had bij de overeenkomst: voor een uitleg conform die bedoeling is vereist dat die bedoeling bij het aangaan van de overeenkomst voor de andere partij ook kenbaar was. In dit geval is gesteld noch gebleken dat Akzo Nobel tijdens de onderhandelingen ook aan PDC te kennen heeft gegeven in de overeenkomst een grondslag te willen opnemen voor een op initiatief van Akzo Nobel aan PDC te betalen vergoeding. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat Akzo Nobel de door PDC voorgestane uitleg van de overeenkomst ook in zoverre onvoldoende heeft betwist en dat aan het toelaten van Akzo Nobel tot het leveren van tegenbewijs ook op dit onderdeel niet wordt toegekomen.
4.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de voorshands aannemelijk geachte stelling van PDC (dat artikel 4, onder b, van de overeenkomst zo moet worden uitgelegd dat Akzo Nobel gehouden is een vergoeding te betalen zodra zij één van de door PDC ontwikkelde ideeën in het productieproces van een fabriek van Akzo Nobel implementeert) is komen vast te staan.
Akzo Nobel heeft verder verweren gevoerd die betrekking hebben op de vragen of de betrokkenheid van PDC heeft geleid tot een goedkoper productieproces voor Akzo Nobel en of sprake is van “
added value” in de zin van de overeenkomst. De rechtbank overweegt dat deze verweren beiden zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat de door Akzo Nobel voorgestane uitleg van de overeenkomst leidend is. Nu hiervoor reeds is overwogen dat de rechtbank dit uitgangspunt niet volgt behoeven deze verweren dan ook geen bespreking. De rechtbank zal de vordering, zoals weergegeven in overweging 3.1., onder a), toewijzen.
4.12.
Ten aanzien van het gevorderde zoals weergegeven in overweging 3.1., onder b) overweegt de rechtbank als volgt. Tussen partijen is in de overeenkomst niets opgenomen waaruit een verplichting volgt voor Akzo Nobel tot het verstrekken van informatie aan PDC zoals zij heeft gevorderd. Het enkele feit dat Akzo Nobel eerder heeft verzuimd mededelingen te doen over implementatie van door PDC ontwikkelde ideeën - wat daar ook van zij - is onvoldoende voor het toewijzen van de vordering op dit onderdeel. Nu PDC voorts niet heeft aangegeven waaruit deze verplichting anders volgt, heeft zij haar stelling dat Akzo Nobel gehouden is tot het verstrekken van de betreffende informatie onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. De rechtbank zal de vordering ook in zoverre afwijzen.
4.13.
Ten aanzien van het gevorderde zoals weergegeven in overweging 3.1., onder c) overweegt de rechtbank dat PDC, om kennis te krijgen van implementatie door Akzo Nobel van door haar ontwikkelde ideeën, afhankelijk is van informatie daarover van Akzo Nobel. De implementatie betreft immers het productieproces in de fabriek(en) van Akzo Nobel waarop PDC geen zicht heeft. Gelet hierop, in samenhang bezien met de uitleg die aan de overeenkomst dient te worden gegeven, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de eisen van redelijkheid en billijkheid dat Akzo Nobel gehouden is PDC te informeren over implementatie in haar productieproces van door of met behulp van PDC ontwikkelde ideeën. Nu in artikel 1, onder c, van de overeenkomst is gedefinieerd wat moet worden verstaan onder “results” in de zin van de overeenkomst is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk wanneer sprake is van een door Akzo Nobel aan PDC te betalen implementatieverplichting en daarmee wanneer Akzo Nobel PDC dient te informeren over implementatie. De wijze waarop Akzo Nobel PDC informeert is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant, zolang PDC door het handelen van Akzo Nobel maar bekend raakt met het feit dat een door haar ontwikkeld idee in het productieproces van Akzo Nobel is geïmplementeerd. Door te vorderen PDC “deugdelijk te informeren” is - in tegenstelling tot wat Akzo Nobel stelt - dan ook in zoverre geen sprake van een vordering die onvoldoende bepaald is. Verder valt niet in te zien dat dit informeren met zich brengt dat Akzo Nobel bescheiden uit haar administratie aan PDC dient over te leggen: voldoende is dat Akzo Nobel PDC van de implementatie in kennis stelt. Wel is de rechtbank met Akzo Nobel van oordeel dat de termijn van zeven dagen die PDC aan de gevorderde informatieplicht koppelt naar eisen van redelijkheid en billijkheid te kort is, gelet op de complexe technische productieprocessen van Akzo Nobel en de omstandigheid dat (het afronden van de) implementatie van een gewijzigd productieproces enige tijd kan vergen. De rechtbank zal een termijn van zes maanden verbinden aan de gevorderde informatieverplichting en zal de vordering in zoverre toewijzen.
4.14.
De rechtbank ziet echter geen aanleiding tot toewijzing van de dwangsom die PDC heeft gevorderd op straffe van de niet nakoming door Akzo Nobel van de hiervoor genoemde informatieplicht. Daarbij is van belang dat niet is gebleken dat Akzo Nobel bewust informatie heeft achtergehouden - zij was immers van oordeel geheel niet tot het voldoen van een vergoeding aan PDC gehouden te zijn, gelet op de door haar voorgestane uitleg van de overeenkomst. De gevorderde dwangsom zal de rechtbank dan ook afwijzen.
4.15.
PDC heeft de wettelijke rente gevorderd over de hoofdsom. De rechtbank stelt vast dat in dit geval sprake is van een handelsovereenkomst, die tussen partijen is gesloten na 1 december 2002. Gelet hierop is de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) van toepassing en kan het verweer van Akzo Nobel met betrekking tot het verzuim van PDC niet slagen. De rechtbank stelt voorts vast dat tussen partijen geen uiterste dag van betaling voor de voldoening van een geldsom op grond van artikel 4, onder b, van de overeenkomst is overeengekomen. Op grond van het bepaalde in artikel 6:119a, tweede lid, sub a en b, van het BW is het echter redelijk de ingangsdatum van de rente over de factuur te bepalen op 30 dagen na de factuurdatum, ook al is de dag van ontvangst daarvan door Akzo Nobel onduidelijk. Akzo Nobel heeft immers niet betwist dat zij de factuur heeft ontvangen en niet heeft voldaan, terwijl voorts tussen partijen niet in geschil is dat de tegenprestatie - de implementatie van de ideeën van PDC door Akzo Nobel - ruimschoots meer dan 30 dagen daarvoor is verricht. De rechtbank zal de wettelijke handelsrente daarom toewijzen vanaf 29 juni 2012, zijnde 30 dagen na de factuurdatum.
4.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
4.17.
PDC heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten dient te worden gesteld en onderbouwd op grond waarvan deze verschuldigd zijn en voorts dat genoemde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Daarbij hanteert de rechtbank conform het rapport Voorwerk II het uitgangspunt dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
PDC heeft niet of onvoldoende gesteld, gespecificeerd en/of onderbouwd dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en/of moeten worden aangemerkt als buitengerechtelijke kosten, reden waarom de kosten waarvan PDC vergoeding vordert, moeten worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering afwijzen.
4.18.
Akzo Nobel zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van PDC worden begroot op:
- dagvaarding €  152,34
- griffierecht 3.621,00
- salaris advocaat
2.842,00(2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal €  6.615,34

5.De beslissing

5.1.
veroordeelt Akzo Nobel hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan PDC te betalen een bedrag van € 110.000,00 (éénhonderdtienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a van het BW over het bedrag van € 110.000,00 vanaf 29 juni 2012 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
gebiedt Akzo Nobel in het geval van toekomstige toepassingen / implementaties, al dan niet deels, van de conceptuele voorstellen van PDC, PDC daarvan binnen 6 maanden na de toepassing / implementatie deugdelijk te informeren,
5.3.
veroordeelt Akzo Nobel hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van PDC tot op heden begroot op € 6.615,34, te voldoen binnen 14 dagen na de datum/betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het BW met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Phaff en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2013.
type: KdM/5104
coll: