Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
gemachtigde: mr. B.E.H. Zwezerijnen,
1.De procedure
- de dagvaarding met producties,
- de mondelinge behandeling van 11 oktober 2013,
- de pleitnota van[gedaagde].
2.De feiten2.1. [eiser], geboren op 16 juli 1957 (56 jaar oud), is op 1 mei 2010 voor bepaalde tijd in dienst getreden bij[gedaagde], dit in de functie van Adjunct Directeur.In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege, zonder dat daartoe opzegging is vereist, op 30 april 2011.Partijen hebben deze arbeidsovereenkomst met nog een periode van twaalf maanden verlengd, zij het dat [eiser] vanaf 1 mei 2011 de functie van directeur is gaan vervullen. Partijen hebben dit vastgelegd in de tussen hen op 28 april 2011 gesloten arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.Vervolgens hebben partijen de arbeidsovereenkomst nog een keer voor bepaalde tijd verlengd en wel tot 30 april 2013. Partijen hebben deze derde (en laatste) arbeidsovereenkomst op 27 april 2012 ondertekend.Het laatstgenoten brutoloon van [eiser] bedraagt € 6.166,21 per maand, exclusief vakantiegeld, dertiende maand en andere emolumenten.
Artikel 1.1 Begripsomschrijving(…)
3. Deze overeenkomst is niet van toepassing op bestuurders van een onderneming en de
hoogste functionarissen die rechtstreeks bij het bepalen van het ondernemingsbeleid zijn
betrokken”.
(…)
Artikel 2.1 Aanstelling en wijziging in groepsindeling(…)
c. Een dienstverband voor bepaalde tijd kan eenmalig tot maximaal een totale periode van drie jaar minus één dag worden verlengd, zonder dat daardoor voor zijn beëindiging voorafgaande opzegging nodig is.
d. Wanneer de arbeidsovereenkomst als bedoeld sub b na deze periode wordt voortgezet anders dan conform het bepaalde sub c, respectievelijk wanneer een verlengde arbeidsovereenkomst als bedoeld sub c wordt voortgezet, geldt de laatste arbeidsovereenkomst als aangegaan voor onbepaalde tijd.”.
In dit besluit is verder bepaald dat het in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.
Het besluit is gepubliceerd in de Staatscourant van 19 juli 2012, nr. 12717, onder
UAW nr. 11331.
dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
na 30 april 2013, beschikbaar houdt voor werkzaamheden en dat hij aanspraak maakt op doorbetaling van zijn reguliere loon, vakantietoeslag, dertiende maand en overige emolumenten.
3.De vordering3.1. [eiser] vordert dat[gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld:a) om hem toe te laten tot zijn reguliere werkzaamheden, dit op straffe van verbeurte vaneen dwangsom,b) om aan [eiser] vanaf 1 mei 2013 het loon van € 6.166,21 bruto per maand vermeerderdmet emolumenten te betalen, dit totdat de arbeidsovereenkomst tussen partijenrechtsgeldig is beëindigdc) om aan [eiser] de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over hetachterstallig loon zoals bedoeld onder b te voldoen, dit vanaf 1 juni 2013 tot aan de dagvan algehele voldoening,d) tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 959,00,e) tot het verstrekken van deugdelijke bruto/netto specificaties van alle door[gedaagde]aan [eiser] verschuldigde bedragen, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom,f) tot betaling van de proceskosten.
Partijen hebben drie op elkaar aansluitende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd gesloten. In al deze arbeidsovereenkomsten is een incorporatiebeding overeengekomen, inhoudende dat de bepalingen van de CAO van toepassing zijn voor zover deze bepalingen algemeen verbindend zijn verklaard. Bij besluit van 17 juli 2012 is het in 2.3 weergegeven artikel 2.1 lid 1 sub c en d van de CAO algemeen verbindend verklaard. Uit dit artikel volgt dat een arbeidsovereenkomst maximaal eenmaal kan worden verlengd en dat wanneer de verlengde arbeidsovereenkomst na het verstrijken van de bepaalde tijd wordt voortgezet de voortgezette arbeidsovereenkomst geldt als aangegaan voor onbepaalde tijd, ook al zijn partijen overeengekomen dat deze voortgezette arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zou gelden.
Dit betekent dat de tussen partijen op 27 april 2012 aangegane arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is geworden. Deze arbeidsovereenkomst is (nog) niet rechtsgeldig door[gedaagde] beëindigd.[gedaagde] heeft geen toestemming voor opzegging van deze arbeidsovereenkomst van het UWV verkregen.[gedaagde] is gezien het voorgaande gehouden om [eiser] zijn werk te laten verrichten en het loon aan hem door te betalen. Ook is zij vanwege de niet (tijdige) betaling van dit loon de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek (BW) en de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd.[gedaagde]
Verder voert zij aan dat zelfs indien geoordeeld zou worden dat [eiser] zich wel op deze laatste bepaling kan beroepen, [eiser] daaraan geen rechten kan ontlenen, omdat de bepalingen uit deze CAO op het moment dat de laatste arbeidsovereenkomst werd gesloten (27 april 2012) nog niet algemeen verbindend waren verklaard en daardoor geen deel uitmaakten van de rechtsverhouding tussen partijen, terwijl het, gelet op de bepalingen in het BW, op dat moment was toegestaan om een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd twee keer voor bepaalde tijd te verlengen.
4. De beoordeling
is geïnformeerd dat de arbeidsovereenkomst na 30 april 2013 niet zou worden verlengd, maakt dit niet anders. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het spoedeisend belang ook door het verstrijken van de tijd kan ontstaan en dat partijen hebben geprobeerd om hun geschil buiten rechte op te lossen. [eiser] is dan ook ontvankelijk in zijn vorderingen.
1 mei 2013 nog een arbeidsovereenkomst tussen partijen bestaat.
artikel 1.1 lid 3 van de CAO opgenomen bepaling, welke bepaling onder meer inhoudt dat
de hoogste functionarissen die rechtstreeks bij het bepalen van het ondernemingsbeleid zijn
betrokken geen rechten aan de bepalingen uit deze CAO kunnen ontlenen.
De stelling van[gedaagde] dat dit niet het geval zou zijn, wordt als onvoldoende gemotiveerd onderbouwd gepasseerd. De beantwoording van de vraag of [eiser] – zoals[gedaagde] aanvoert en [eiser] bestrijdt – als directeur rechtstreeks bij het bepalen van het ondernemingsbeleid van[gedaagde] was betrokken, kan daarom onbeantwoord blijven.
Dit besluit is op 19 juli 2012 in de Staatscourant gepubliceerd en, gelet op wat met betrekking tot de inwerkingtreding van dit besluit in het besluit zelf is bepaald, op 20 juli 2012 inwerkingtreding getreden.
4.8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bepaling vanaf 20 juli 2012 deel
is gaan uitmaken van de rechtsverhouding tussen partijen.
20 juli 2012 geldt als aangegaan voor onbepaalde tijd.
De bepaling is, gelet op het tussen partijen overeengekomen incorporatiebeding, tussen partijen van toepassing gedurende de periode dat deze bepaling algemeen verbindend is verklaard. Gelet op het besluit van 17 juli 2012 is dat in de periode vanaf 20 juli 2012 tot
2 januari 2013. Afgevraagd kan worden of de op 27 april 2012 gesloten arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die vanaf 20 juli 2012 voor onbepaalde tijd moet worden geacht te zijn voortgezet op 2 januari 2013 weer een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd moet worden geacht te zijn, omdat vanaf dat moment de algemeen verbindend verklaarde bepaling niet meer van toepassing is. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is, omdat dit van kleur verschieten in strijd zou zijn met de leer dat een verkregen recht niet aangetast wordt doordat een algemeen verbindend verklaring afloopt.
etaling loon, wettelijke rente en wettelijke verhoging4.20. Vaststaat dat[gedaagde] vanaf 1 mei 2013 geen loon meer aan [eiser] heeft betaald.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat er aanleiding is om deze wettelijke verhoging te matigen tot nihil. De kantonrechter kan[gedaagde] hierin volgen. Niet ter discussie staat dat[gedaagde] [eiser] eind november 2012 te kennen heeft gegeven dat zij de arbeidsovereenkomst tussen partijen na 30 april 2013 niet zou voortzetten. Verder is niet in geschil dat in de periode van eind november 2012 tot 25 april 2013 zowel [eiser] als[gedaagde] in de veronderstelling verkeerden dat de arbeidsovereenkomst tussen hen op 1 mei 2013 zou eindigen en dat alleen om die reden niet tijdig ook een ontslagvergunning voor [eiser] is gevraagd en verkregen. Daarbij komt dat vaststaat dat [eiser] vanaf 1 mei 2013 nog inkomen heeft ontvangen. Vaststaat immers dat hij vanaf dat moment een WW-uitkering heeft.
aangezien gesteld noch gebleken is dat een kosteloze aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden.
14 dagen na betekening van dit vonnis zal worden gegeven om deze specificaties te verstrekken en de dwangsom zal worden bepaald op € 50,00 per dag met een maximum van € 1.500,00.
Proceskosten4.24.[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
400,00(2 punten x tarief € 200,00)
5.De beslissing
arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is beëindigd,