In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 29 oktober 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 maart 2013 geprobeerd zou hebben een slachtoffer te verkrachten en subsidiair haar te hebben aangerand. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot verkrachting, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat dit feit had plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die geboren is in 1994, lijdt aan een verstandelijke beperking en een stoornis in het autisme spectrum, wat zijn gedrag op het moment van het delict heeft beïnvloed. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte niet strafbaar is voor het bewezen verklaarde subsidiaire feit van feitelijke aanranding van de eerbaarheid, omdat hij volledig ontoerekeningsvatbaar is. Dit oordeel is gebaseerd op psychologische en psychiatrische rapporten die de beperkte geestelijke vermogens van de verdachte bevestigen. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en heeft de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, tot schadevergoeding van € 767,10 toegewezen, maar zonder oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, gezien de uitspraak van niet strafbaarheid. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de hulp voor de verdachte en zijn ouders buiten het strafrechtelijk kader zal worden voortgezet ter voorkoming van recidive.