ECLI:NL:RBMNE:2013:5328

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2013
Publicatiedatum
29 oktober 2013
Zaaknummer
16/701512-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing en opzetheling van een I-phone in Utrecht

Op 2 april 2013 heeft de verdachte in Utrecht de benadeelde afgeperst in zijn kapsalon. De verdachte bedreigde de benadeelde met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en dwong hem tot de afgifte van geld en een I-phone. De rechtbank heeft op 29 oktober 2013 uitspraak gedaan in deze strafzaak, waarbij de verdachte is veroordeeld tot 6 maanden jeugddetentie, waarvan 3 maanden onvoorwaardelijk en 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan afpersing, waarbij hij gebruik maakte van bedreiging met geweld. De rechtbank heeft de bewijsvoering gebaseerd op de aangifte van de benadeelde, het signalement van de verdachte en de vondst van bewijsmateriaal op de kamer van de verdachte, waaronder een bivakmuts en een nepvuurwapen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor materiële schade van € 897,14. De rechtbank heeft ook een werkstraf van 120 uur opgelegd. De beslissing is genomen in overeenstemming met de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte, waarbij rekening is gehouden met zijn gedrag in de jeugdinrichting en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/701512-13
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 oktober 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op te[geboorteplaats] op[1995],
thans verblijvende in RIJ De Heuvelrug, locatie Eikenstein te Zeist

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2013. Verdachte is verschenen met zijn raadsman mr. H. Drenth, advocaat te Utrecht, die waarneemt voor
mr. N.A. de Leon van den Berg.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: op 2 april 2013 [benadeelde 1] heeft afgeperst;
Subsidiair: zich in de periode van 2 april 2013 tot en met 16 april 2013 schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van een I-phone.

3.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit nu hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. De verdediging heeft dit onderbouwd door te stellen dat er geen direct bewijs is dat in de richting wijst van verdachte, maar enkel indirect bewijs. Daar komt bij dat verdachte in eerste instantie inconsequent heeft verklaard, echter dat hij vanaf het moment bij de rechter-commissaris schoon schip heeft gemaakt en met een logische verklaring is gekomen hoe de bivakmuts en het balletjespistool bij verdachte zijn terechtgekomen.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde opzetheling refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank, gelet op de bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van dit feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen
Aangever heeft bij de politie verklaard dat hij op 2 april 2013 in zijn kapperszaak aan de [adres] in Utrecht was met zijn werknemers. Aangever stond buiten toen een van zijn werkneemsters zijn naam riep. Aangever liep in haar richting. Toen zag aangever een persoon staan die een pistool in zijn hand had. Zijn werkneemster vertelde aangever dat de onbekende man geld wilde hebben. Aangever liep in de richting van het kassablok omdat hij de overvaller de inhoud van de kassa wilde geven. Aangever zag dat de overvaller een zwarte rugtas op het kassablok neerzette. Hij hoorde dat de overvaller toen zei: “Alles, alles”. Vervolgens deed aangever al het briefgeld in de rugtas en daarna heeft hij de kassalade met daarin het muntgeld in de rugzak gekiept. De overvaller richtte continu het vuurwapen in de richting van aangever. Hij zag vervolgens dat de overvaller met het pistool in de richting van de broekzak van aangever wees. Hij hoorde dat de overvaller “telefoon, telefoon”zei. Het telefoonnummer is *[nummer] en het imeinummer is [nummer]. Toen de overvaller wegliep zag aangever dat de overvaller de zwarte bivakmuts van zijn hoofd af deed. Aangever kan de man als volgt beschrijven: een man met een smal/mager postuur met een opvallend lichte huid, ongeveer 175 cm lang en ongeveer 18 jaar oud. Aangever zag dat het lichtblonde haar van de overvaller ongeveer 3 á 4 centimeter lang was. De man sprak accentloos Nederlands. De man droeg een zwarte, gebreide wollen bivakmuts met drie gaten. Eén gat bij elk oog en een gat bij de mond. Het pistool was zwart van kleur. [1]
Verbalisanten treffen op 4 juni 2013 op de kamer van verdachte een zwarte (sport)tas aan. In de tas treffen zij onder andere een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en zwarte gebreide wollen bivakmutsen aan. [2] Foto’s van deze bivakmutsen met gaten bij ogen en mond zijn in het dossier opgenomen. [3]
Op 13 juni 2013 wordt bij[A] een witte I-phone met imeinummer [nummer] aangetroffen. [4] [X], de vader van[A], heeft bij de politie verklaard dat hij hem op 16 april 2013 van verdachte heeft gekocht in het Lederpaleis. [5] Verdachte heeft de verklaring van [X] ter zitting bevestigd. [6]
4.3.2
Bewijsoverweging
De rechtbank komt tot het oordeel dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft gepleegd. De rechtbank baseert dat oordeel op het volgende, in onderling verband en samenhang bezien. De aangifte, met het signalement van de dader, dat in grote mate overeenkomt met de uiterlijke kenmerken van verdachte, het feit dat niet al te lang na de overval een (nep)vuurwapen en een zwart gebreide wollen bivakmuts – overeenkomstig de verklaring van aangever – worden aangetroffen op de kamer van verdachte en dat de bij de overval gestolen telefoon kort na de overval door verdachte is doorverkocht. Naar het oordeel van de rechtbank kan het dan ook niet anders zijn dan dat verdachte degene is geweest die de ten laste gelegde gewelddadige overval heeft gepleegd. De verklaring die verdachte, voor het eerst bij de rechter-commissaris, heeft afgelegd dat een bekende van hem (bij naam genoemd door verdachte) het balletjespistool en de bivakmutsen bij hem heeft neergelegd omdat hij die zelf niet kon bewaren, en dat deze bekende de bewuste I-phone aan hem, verdachte, heeft verkocht, acht de rechtbank onaannemelijk, ook gelet op bovenstaande bewijsmiddelen. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat uit het dossier blijkt dat verdachte zijn verklaring in de loop van het onderzoek telkens heeft aangepast aan de bewijzen waarmee hij werd geconfronteerd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat
Primair
hij op 2 april 2013 te Utrecht, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door
bedreiging met geweld in een kapsalon gevestigd aan de [adres] [benadeelde 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, ongeveer 130 euro, en een I-phone toebehorende aan Hairstyling [benadeelde 1] en [benadeelde 1],
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en[benadeelde 3], medewerkers van voornoemde kapsalon, heeft getoond en/of gericht en een geopende tas op het kassablok van die kapsalon heeft neergezet en vervolgens op dreigende toon tegen die [benadeelde 1] heeft gezegd: "alles, alles" en "telefoon, telefoon", waarna die [benadeelde 1] het geld uit de kassa in die tas heeft gedaan en zijn telefoon heeft afgegeven;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Primair: afpersing.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde de maatregel Hulp & Steun, waarvan 6 maanden ITB-plus. Daarnaast heeft de officier van justitie een werkstraf gevorderd voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de strafmaat op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf dient te worden opgelegd gelijk aan het voorarrest. Daarnaast kan er naar de mening van de raadsman een gedeeltelijk voorwaardelijke straf worden opgelegd, zodat in dat kader de maatregel Hulp & Steun met ITB-plus kan worden opgelegd. Gelet op de tijdsbesteding die daarmee gemoeid gaat, is de raadsman van mening dat een onvoorwaardelijke werkstraf, zoals door de officier van justitie is geëist, achterwege dient te blijven.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing van (de eigenaar van) een kapperszaak. Verdachte heeft hierbij een balletjespistool gebruikt om de aanwezigen in de kapperszaak te bedreigen. Verdachte is puur uitgegaan van eigen financieel gewin en heeft niet stilgestaan bij de gevolgen die een dergelijke daad voor anderen heeft. Slachtoffers van geweldsmisdrijven kunnen nog lange tijd last hebben van angstgevoelens. Daarnaast zorgen dergelijke feiten voor een gevoel van onveiligheid in de maatschappij.
Wat de persoon van de verdachte betreft, heeft de rechtbank rekening gehouden met een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 september 2013, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 18 september 2013 dat is opgesteld ten behoeve van de raadkamerzitting van 19 september 2013, waarin wordt geadviseerd om verdachte te schorsen onder de voorwaarde dat hij zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclasseerder in het kader van de ITB-plus, ook als dat inhoudt een behandeling bij Centrum Maliebaan. Ook zit er in het dossier een de verdachte betreffend plan van aanpak ten behoeve van de ITB-plus van Bureau Jeugdzorg van 18 september 2013. Ter zitting hebben de heer Oksüz en mevrouw Frencken, namens Bureau Jeugdzorg, toegelicht dat verdachte zich erg goed gedraagt in Eikenstein. Zij zijn van mening dat naast de maatregel Hulp & Steun, ITB-plus nodig is om verdachte te kunnen begeleiden op het moment dat hij uit detentie komt. Verdachte is volgens hen gebaat bij een strak kader. De rechtbank zal dit bij haar oordeel betrekken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie passend en geboden is. De rechtbank zal aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen van 3 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zal de rechtbank 3 maanden voorwaardelijke jeugddetentie opleggen met een proeftijd van twee jaren en daaraan bijzondere voorwaarden verbinden. Met deze voorwaardelijke straf wordt mede beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Tevens maakt dit de begeleiding door Bureau Jeugdzorg mogelijk en daarnaast de ITB-plus, hetgeen de rechtbank noodzakelijk acht en waarvan verdachte ook ter zitting heeft toegelicht dat hij hieraan zal meewerken.
De rechtbank zal aan verdachte ook een onvoorwaardelijke werkstraf van 120 uur opleggen, zoals door de officier van justitie is geëist. De rechtbank overweegt daartoe dat het bewezenverklaarde feit een zeer ernstig feit is, waarvoor langdurigere onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straffen kunnen worden opgelegd dan in dit geval door de rechtbank zal worden gedaan. Het is nu aan verdachte om te laten zien dat hij zijn verleden achter zich laat en zich gaat richten op zijn toekomst.

8.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De benadeelde partij vordert in totaal een bedrag van € 1.350,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft integrale toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, gelet op het standpunt van de verdediging ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit. Subsidiair is de raadsman van mening dat enkel het gestolen bedrag uit de kassa voor toewijzing in aanmerking komt en dat de vordering voor het overige onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank zal in redelijkheid een bedrag van € 897,14 toewijzen, bestaande uit een bedrag van € 225,00 als netto schade als gevolg van omzetderving, een bedrag van €130,00 ten aanzien van het gestolen geld uit de kassa en € 542,14 voor de telefoon, waarbij de rechtbank de waarde van een tweedehands I-phone in mindering heeft gebracht op de nieuwwaarde. Gelet op hetgeen naar voren is gebracht, acht de rechtbank de materiële schade tot dit bedrag voldoende aannemelijk gemaakt. Voor het overige is de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk, als zijnde van niet-eenvoudige aard waarbij het een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren om dit nader te laten uitzoeken of onderbouwen, zodat zij deze vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 2 april 2013.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair: afpersing.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
6 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 maanden, van deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in 77aa, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- verdachte moet zich gedurende de proeftijd gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van de maatregel Hulp en Steun worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg, waarvan 6 maanden ITB-plus, overeenkomstig het ITB-plus plan d.d. 18 september 2013.
- de rechtbank draagt die instelling op om de verdachte hulp en steun te verlenen bij het naleven van de bijzondere voorwaarden.
Veroordeelt verdachte tot
een werkstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 60 dagen.
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van een bedrag van € 897,14 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, te berekenen vanaf 2 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde 1],
€ 897,14 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 18 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Voorlopige hechtenis
- Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Bos, voorzitter en tevens kinderrechter, mrs. E.A. Messer en P.J.M. Mol, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Meulen, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 oktober 2013.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 02 april 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en / of bedreiging met geweld (in een kapsalon gevestigd aan de [adres]
) [benadeelde 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een
hoeveelheid geld (ongeveer 130 euro) en/of een I-phone, in elk geval van enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan Hairstyling [benadeelde 1] en/of
[benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
hij, verdachte een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) aan die[benadeelde 1]
en/of [benadeelde 2] en/of[benadeelde 3] (medewerkers van
voornoemde kapsalon) heeft getoond en/of gericht en/of een geopende tas op het
kassablok van die kapsalon heeft neergezet en/of (vervolgens) (op dreigende
toon) tegen die [benadeelde 1] heeft gezegd: " alles, alles" en/of
"telefoon, telefoon" (waarna die [benadeelde 1] het geld uit de kassa
in die tas heeft gedaan en/of zijn telefoon heeft afgegeven);
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 02 april 2013 tot en met 16 april 2013 te
Utrecht, in elk geval in Nederland, een (witte) I-phone heeft verworven,
voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het
verwerven of het voorhanden krijgen van die I-phone wist dat het (een) door
misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte van[benadeelde 1], opgenomen op pagina 75-77 van het (voorgeleidings)proces-verbaal dossiernummer PL091A 2013072170, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 274.
2.Proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 95/96 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
3.Proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 130-133 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
4.Proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 182 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [X], opgenomen op pagina 192-195 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
6.De verklaring van verdachte ter zitting d.d. 15 oktober 2013.