ECLI:NL:RBMNE:2013:5236

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2013
Publicatiedatum
24 oktober 2013
Zaaknummer
16-661253-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor drugshandel door verdachte en zijn broer in Amersfoort

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 september 2013 uitspraak gedaan tegen een verdachte die samen met zijn broer gedurende een periode van meer dan drie jaar betrokken was bij de handel in harddrugs, waaronder cocaïne en heroïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 maart 2013 in zijn woning in Amersfoort drie bolletjes heroïne en één bolletje cocaïne in zijn bezit had. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het verkopen en afleveren van deze drugs in de periode van 1 januari 2010 tot en met 7 maart 2013. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van getuigenverklaringen en bewijsstukken, waaronder observaties van de politie en verklaringen van getuigen die drugs kochten van de verdachte en zijn broer.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 40 maanden had geëist, gedeeltelijk afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de overlast die zijn drugshandel veroorzaakte in de woonomgeving. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van de verdachte. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en heeft enkel gehandeld uit winstbejag. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten gebaseerd op de in het vonnis genoemde bewijsmiddelen en overwegingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/661253-13
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 september 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de PI Nieuwegein, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein.

1.Onderzoek van de zaak

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3 juni 2013, 20 augustus 2013 en 2 september 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.M. van Dam, advocaat te Den Haag, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 8 maart 2013 een aantal bolletjes heroïne en een bolletje cocaïne in zijn
bezit heeft gehad;
feit 2: in de periode van 1 januari 2009 tot en met 7 maart 2013 al dan niet samen
met een ander gehandeld heeft in cocaïne en/of heroïne.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem onder
1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit, maar is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Mocht de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komen van laatstgenoemd feit, dan zou slechts een pleegperiode van maximaal een jaar bewezen kunnen worden, aldus de verdediging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De verweren strekkende tot bewijsuitsluitingDe rechtbank merkt allereerst op dat de verklaringen van de getuigen[getuige 1],
[getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5] niet voor het bewijs zullen worden gebruikt. Evenmin gebruikt de rechtbank de verklaring d.d. 7 september 2012 van een anonieme getuige voor het bewijs. Daarom komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van het verzoek tot uitsluiting van het bewijs dat door middel hiervan is verkregen.
De verdediging heeft verder verzocht om uitsluiting van de verklaringen van de getuigen
[getuige 6] (hierna: getuige[getuige 6]) [getuige 7] (hierna: getuige [getuige 7]), [getuige 8] (hierna: [getuige 8]) en [getuige 9] (hierna: getuige [getuige 9]) omdat deze verklaringen onbetrouwbaar zouden zijn. De betreffende getuigen gebruiken drugs en zijn daardoor slecht in het plaatsen van gebeurtenissen in de tijd, aldus de verdediging. Verder zijn hun verklaringen inconsequent. Bovendien zou de politie hun verklaringen te veel hebben gestuurd, aldus de verdediging.
De rechtbank verwerpt voornoemd verweer tot bewijsuitsluiting.
Niet gebleken is dat voornoemde getuigen er enig belang bij hebben om een voor verdachte belastende verklaring af te leggen. De getuigen hebben een voor zichzelf belastende verklaring afgelegd door aan te geven dat zij harddrugs kopen bij dealers.
Voorts is niet gebleken dat de getuigen tijdens hun verhoren door de politie gestuurd zijn, dan wel dat hen woorden in de mond zijn gelegd.
De getuigen [getuige 7], [getuige 8] en [getuige 9] hebben meerdere verklaringen afgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen die zij hebben afgelegd slechts op ondergeschikte punten afwijkend zijn.
De rechtbank acht de verklaring van de door de verdediging genoemde getuigen derhalve betrouwbaar en is van oordeel dat deze voor het bewijs gebezigd kunnen worden.
4.3.2
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 en 2
Op 8 maart 2013 treffen verbalisanten in de woning van verdachte, gelegen aan de [adres] te Amersfoort, drie plastic bolletjes aan met daarin bruin poeder,
en een plastic bolletje met daarin wit poeder. [1] Uit onderzoek volgt dat voornoemd bruin poeder heroïne betreft en voornoemd wit poeder cocaïne. [2] Verdachte heeft bekend dat voornoemde aangetroffen bolletjes met cocaïne en heroïne van hem zijn. [3]
In verband met het onderzoek zijn verbalisanten op 8 maart 2013 gedurende ongeveer 2,5 uur in voornoemde woning. Gedurende die tijd bellen verschillende hun ambtshalve bekende drugsgebruikers aan. Deze harddrugsgebruikers zeiden onder andere: “Oh, de winkel is dicht!”, “Nu kan ik mijn 10 euro in mijn zak houden.” En “Dan moet ik ergens anders gaan halen.” [4]
Dat verdachte vanuit zijn woning harddrugs verkoopt, wordt bevestigd door de hierna te noemen getuigen [getuige 6], [getuige 7], [getuige 9] en [getuige 8].
Uit de verklaringen van deze getuigen volgt verder dat niet alleen verdachte, maar ook zijn broer [medeverdachte] bij deze verkoop van harddrugs betrokken is.
[medeverdachte] heeft in de woning aan de [adres] te Amersfoort gewoond en ook nadat hij is verhuisd naar een andere woning, verblijft hij vrijwel dagelijks samen met verdachte in de woning aan de [adres] te Amersfoort. [5]
Getuige [getuige 6] heeft op 9 juni 2010 een verklaring bij de politie afgelegd, waarin zij heeft aangegeven sinds een paar maanden cocaïne en heroïne te kopen van “[bijnaam 1]” [familienaam] en “[bijnaam 2]”, vanuit een woning aan de [adres] te Amersfoort. Zij verklaarde dat “[bijnaam 1] Boy” [familienaam] een grote tatoeage in zijn nek heeft en dat “[bijnaam 2]” een kleine tatoeage in zijn nek heeft. [6] De rechtbank heeft tijdens de terechtzitting van
2 september 2013 waargenomen dat verdachte een grote tatoeage in zijn nek heeft, terwijl [medeverdachte] een kleine tatoeage in zijn nek heeft [7] en begrijpt dat getuige [getuige 6] met “[bijnaam 1]” doelt op [verdachte] en met “[bijnaam 2]” op [medeverdachte].
Getuige [getuige 7] verklaarde op 24 november 2011 bij de politie dat zij heroïne en cocaïne van “de jongens van[familienaam]” koopt aan de [adres] te Amersfoort. [8] Als getuige [getuige 7] circa 1,5 jaar later opnieuw wordt gehoord door de politie, verklaart zij dat zij voordat zij in november 2011 werd aangehouden, al circa een half jaar bij [verdachte] en [medeverdachte] drugs kocht en hiervoor € 10,00 per bolletje betaalde. [9]
Getuige [getuige 8] verklaarde op 25 maart 2013 al ongeveer een jaar cocaïne te kopen van [medeverdachte]. [10] Hij kocht dit onder meer van hem bij de woning van [verdachte], aan de [adres]. Daarvoor kocht hij daar ook cocaïne van [verdachte]. Hij betaalde € 10,00 per bolletje. [11]
Ook getuige [getuige 9] heeft verklaard drugs te kopen van [medeverdachte] en [verdachte]. [12] Op 2 juli 2012 verklaarde zij al enige tijd bij hen drugs te kopen bij de woning aan de [adres] te Amersfoort. [13] Zij kocht dan “een bolletje wit”, cocaïne, voor
€ 10,00. [14] Getuige [getuige 9] verklaarde dat zij om bij hen drugs te kopen, [verdachte] buiten bij de woning bij de portiek aanspreekt, waarna hij de drugs binnen voor haar ophaalt. Als [verdachte] er niet is, spreekt zij [medeverdachte] aan om vervolgens op dezelfde wijze bij [medeverdachte] drugs te kopen. Als noch [verdachte], noch [medeverdachte] buiten staat, belt zij aan bij voornoemde woning om bij één van hen drugs te kopen. [15]
De door getuige [getuige 9] omschreven modus operandi wordt bevestigd door
getuige [getuige 10] (hierna: getuige [getuige 10]). Deze getuige is sinds 2008 werkzaam als Buitengewoon Opsporingsambtenaar in de wijk waarin voornoemde woning is gelegen. Hij verklaarde dat zowel [medeverdachte] als [verdachte] vaak buiten staan bij de portiek van de woning van [verdachte], gelegen aan de [adres]. Gedurende de dag komen meerdere personen langs bij deze woning. Nadat deze personen contact hebben gemaakt met [medeverdachte] dan wel [verdachte], gaat of [verdachte] of [medeverdachte] voor een korte tijd naar binnen. Kort nadat zij weer buiten komen, vertrekt de persoon weer. [16]
Verder wordt voornoemde modus operandi bevestigd door observaties van de woning aan de [adres] te Amersfoort op respectievelijk 20 september 2011, [17] 3 oktober 2011, [18] 6 juni 2012, [19] 27 juni 2012 [20] en van de periode van 13 augustus 2012 tot en met
20 augustus 2012. [21] Uit deze observaties volgt voorts dat een deel van de personen die contact maakt met [verdachte] en/of [medeverdachte], ambtshalve bekende harddrugsgebruikers betreft. [22]
4.3.3
Bewijsoverwegingen
De pleegperiode van feit 2
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet de gehele onder feit 2 ten laste gelegde periode bewezen kan worden verklaard.
Een exacte datum waarop verdachte en zijn broer samen zijn begonnen met handelen, valt niet vast te stellen, maar uitgaande van de hiervoor vermelde verklaring van getuige [getuige 6], acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn broer in ieder geval vanaf 1 januari 2010 samen cocaïne en heroïne hebben verkocht. Voor een langere periode, zoals door de officier van justitie bewijsbaar is geacht, heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten gevonden in het dossier.
De rechtbank acht onvoldoende aanknopingspunten aanwezig voor de stelling van de verdediging dat verdachte en zijn broer een geruime periode niet zouden hebben gedeald en verwerpt dit verweer.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen en overwegingen – in onderling verband en samenhang beschouwd - derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander in de periode van 1 januari 2010 tot en met 7 maart 2013 in cocaïne en heroïne heeft gehandeld, zoals onder feit 2 ten laste is gelegd. De rechtbank acht gelet op voornoemde bewijsmiddelen voorts bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 8 maart 2013 te Amersfoort opzettelijk aanwezig heeft gehad 3 bolletjes heroïne en 1 bolletje cocaïne, zijnde cocaïne en heroïne, middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2:
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 7 maart 2013 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft verkocht, en afgeleverd en verstrekt hoeveelheden heroïne en/of cocaïne, zijnde cocaïne en heroïne, middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als:
feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

7.De strafbaarheid

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

8.De strafoplegging

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, waarvan
10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een verplichte deelname aan de GI-GGZ Leefstijltraining en een verplichte ambulante behandeling voor problematisch drugsgebruik bij een instelling voor (forensische) verslavingszorg.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om, indien de rechtbank daaraan toekomt, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Mocht de rechtbank een deels voorwaardelijke straf opleggen, dan verzoekt de raadsman de proeftijd te bepalen op 2 jaar.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met zijn broer gedurende een periode van ruim 3 jaar schuldig gemaakt aan het dealen van harddrugs. De afnemers van de harddrugs kwamen onder meer midden op de dag in een woonstraat van verdachte en zijn broer afnemen. Hierdoor werd overlast veroorzaakt voor de omwonenden. Verdachte is hiervoor, net als zijn broer, verantwoordelijk.
Daarnaast is verdachte medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. Daarbij is van belang dat heroïne en cocaïne stoffen zijn die sterk verslavend werken en schadelijk zijn voor de gezondheid. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden in de regel vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. Verdachte heeft voorts een hoeveelheid heroïne en cocaïne in zijn bezit gehad.
De rechtbank rekent het verdachte bovendien aan dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder rekening gehouden met:
  • een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 14 augustus 2013, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten;
  • een reclasseringsrapport van 31 mei 2013, opgesteld door H. Luites, reclasseringsmedewerker, waarin is vermeld dat het recidiverisico wordt ingeschat als hoog/gemiddeld.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte op 19 april 2012 is veroordeeld door de kantonrechter in deze rechtbank en nu wordt schuldig verklaard aan een misdrijf dat deels voor de hierboven genoemde datum is gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf. Gelet op de ernst van de feiten, voornoemd verzoek van de verdediging om slechts een onvoorwaardelijke straf op te leggen en omdat de rechtbank haar twijfels heeft met betrekking tot de motivatie van verdachte om mee te werken aan een begeleiding door de reclassering, zal zij geen voorwaardelijk strafdeel opleggen met daaraan gekoppeld de geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Nu de rechtbank ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit een kortere pleegperiode bewezen acht dan de officier van justitie, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend is.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
30 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen, voorzitter, mr. C.S.K. Fung Fen Chung en mr. V. van Dam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Groenevelt-Timmer, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 september 2013.
Mr. A. van Maanen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 08 maart 2013 te Amersfoort, althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 3 bolletjes heroïne en/of 1
bolletje cocaïne gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne en/of heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2009 tot en met 7 maart 2013 te
Amersfoort, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer hoeveelheden heroïne
en/of cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (een) middel(en) vermeld
op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 maart 2013, opgenomen op pagina 72 van het proces-verbaal dossiernummer PL0940/2013-053361B, van politie regio Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 176.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 maart 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 80 en 81 en het deskundigenverslag, te weten een Rapport identificatie van drugs en precursoren d.d. 26 maart 2013, opgemaakt door A.B.M. van Esch-De Bruin, opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 82 en 83.
3.De bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting d.d. 2 september 2013.
4.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 maart 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 60 en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 maart 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in ditzelfde proces-verbaal, pagina 164 en 165.
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 maart 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 154 tot en met 160 en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 maart 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in ditzelfde proces-verbaal, pagina 168 en 169.
6.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 juni 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 134 en 135.
7.Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 2 september 2013.
8.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 7] d.d. 24 november 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 97 en 98.
9.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 7] d.d. 8 april 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 128.
10.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 8] d.d. 25 maart 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 115 en 116.
11.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 8], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 116 en de verklaring van getuige [getuige 8], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 15 augustus 2013.
12.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 9] d.d. 2 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 107 en de verklaring van getuige [getuige 9], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 15 augustus 2013.
13.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 9] d.d. 2 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 107.
14.De verklaring van getuige [getuige 9], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 15 augustus 2013.
15.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 9] d.d. 2 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 107.
16.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 10] d.d. 14 maart 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 123 en 124.
17.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 september 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 136 tot en met 139.
18.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 oktober 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 147 tot en met 149.
19.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 juni 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 150 tot en met 153.
20.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 juni 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 140 tot en met 146.
21.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 maart 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 154 tot en met 160.
22.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 april 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 175.