In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap onder firma, aangeduid als [eisers] c.s., en een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft een gedeeltelijke ontbinding van een aanneemovereenkomst die op 6 april 2009 was gesloten. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eisers] c.s. tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst door gebrekkige werkzaamheden aan het pand van [gedaagde]. De rechtbank heeft in haar beoordeling onder andere gekeken naar de deskundigenrapporten en de argumenten van beide partijen. De rechtbank concludeert dat [gedaagde] op basis van artikel 6:80 lid 1 sub b BW bevoegd was om de overeenkomst gedeeltelijk buitengerechtelijk te ontbinden. De rechtbank heeft de herstelkosten vastgesteld op € 5.682,49 inclusief BTW, wat leidt tot een gedeeltelijke bevrijding van de betalingsverplichting van [gedaagde]. De rechtbank heeft de vordering van [eisers] c.s. in conventie toegewezen tot een bedrag van € 8.364,07, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn de proceskosten en beslagkosten aan de zijde van [eisers] c.s. toegewezen. In reconventie is verklaard dat de overeenkomst gedeeltelijk is ontbonden, en zijn de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] toegewezen.