ECLI:NL:RBMNE:2013:4984

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
17 oktober 2013
Zaaknummer
C/16/13/831 R
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing schuldsanering na huwelijk in gemeenschap van goederen met aanzienlijke schuldenlast

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 oktober 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling van verzoekster, die gehuwd was in gemeenschap van goederen. Verzoekster had een schuldenlast die was toegenomen van ongeveer € 18.000 naar circa € 104.000 door de schulden van haar echtgenoot in de gemeenschap te brengen. De rechtbank overwoog dat verzoekster had gehandeld op basis van mededelingen van haar budgetbeheerder en re-integratiebegeleider, en dat zij, gezien haar geestelijke en verstandelijke vermogens, niet in staat was om de gevolgen van haar huwelijk volledig te overzien. De rechtbank concludeerde dat verzoekster niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van de extra schulden, maar dat dit niet aan haar kon worden tegengeworpen. De rechtbank wees erop dat de toename van de schuldenlast door het huwelijk niet automatisch leidt tot afwijzing van het verzoek om schuldsanering, vooral gezien de omstandigheden van verzoekster. De rechtbank sprak de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit en benoemde mr. D.M. Staal tot rechter-commissaris. Tevens werd er een voorschot op het salaris van de bewindvoerder toegekend en werden er specifieke instructies gegeven met betrekking tot de behandeling van brieven en telegrammen gericht aan de schuldenares. De uitspraak benadrukt de noodzaak om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verzoekster in het kader van de schuldsanering.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/13/831 R
nummer verklaring: *
vonnis van 16 oktober 2013 op grond van artikel 288 lid 1 van de Faillissementswet
( “toepassing schuldsanering”)

enkelvoudige kamer

[verzoekster]

wonende[adres]
[woonplaats],
verzoekster,
heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Het verzoekschrift is behandeld ter zitting van 9 oktober 2013.
Het verzoekschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen.
Ten aanzien van verzoekster is voldaan aan het bepaalde in artikel 288 lid 1 van de Faillissementswet. Van een grond voor afwijzing van het verzoek is niet gebleken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ook verzoeksters echtgenoot heeft een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend. Dat verzoek is echter afgewezen omdat de regeling al van maart 2004 tot augustus 2006 op hem van toepassing is geweest en deze regeling tussentijds werd beëindigd omdat verzoeksters echtgenoot niet aan zijn verplichtingen uit hoofde van de regeling voldeed.
De schulden van verzoekster bedragen in totaal ongeveer € 104.000,00. Die schulden zijn gemeenschapsschulden van verzoekster en haar echtgenoot, met wie verzoekster op 12 november 2012 in wettelijke (algehele) gemeenschap van goederen is gehuwd.
Ter zitting is gebleken dat verzoeksters schulden vóór het huwelijk “slechts” € 18.000,00 beliepen. Voor het grootste deel van de schulden is verzoekster derhalve eerst sinds en vanwege het huwelijk aansprakelijk.
Doorgaans zal het aangaan van een huwelijk waardoor de schuldenlast van één van de echtgenoten toeneemt binnen de vijf jaarstermijn bedoeld in artikel 288 lid 1 aanhef en onderdeel b Faillissementswet leiden tot de conclusie dat die echtgenoot ten aanzien van het ontstaan van die schulden niet te goeder trouw is. Die toename kan immers door het maken van adequate huwelijkse voorwaarden voorafgaand aan het huwelijk worden voorkomen.
In dit geval zal de rechtbank het laten ontstaan van de (extra) schulden niet aan verzoekster tegenwerpen. Ter zitting en uit de overgelegde stukken is de rechtbank gebleken dat de verstandelijke vermogens van verzoekster en dientengevolge haar financiële zelfredzaamheid beperkt zijn. De rechtbank overweegt daartoe dat verzoekster ter zitting heeft opgemerkt dat zij uit mededelingen van haar re-integratiebegeleider heeft opgemaakt dat zij niet op huwelijkse voorwaarden kon trouwen, zij evenmin een geregistreerd partnerschap kon aangaan en dat zij van verdere begeleiding verstoken zou blijven als zij ongehuwd zou gaan samenwonen. Voorts leek het eerst aan het einde van de zitting tot verzoekster door te dringen dat haar echtgenoot bijna € 80.000,00 en niet € 45.000,00 (schulden uit zijn vorige huwelijk) in de gemeenschap heeft “ingebracht”. Verzoekster “leunde” ter zitting bovendien zwaar op haar budgetbeheerder van Vitras CMD. Deze gaf ter zitting te kennen “dat je als budgetbeheerder niet tussen twee mensen in kunt gaan staan als zij uit liefde willen trouwen” of woorden van gelijke strekking. Wat van die mededelingen en taakopvatting verder zij, duidelijk is dat verzoekster zich bij haar beslissing om in algehele gemeenschap van goederen te trouwen heeft laten leiden door genoemde mededelingen. Dat verzoekster deze mededelingen zwaarder heeft laten wegen dan de mededeling van een medewerkster van het budgetadviescentrum van de gemeente Veenendaal (BAC) aan haar echtgenoot dat het beter was als hij niet in algehele gemeenschap van goederen zou trouwen, acht de rechtbank, gelet op verzoeksters afhankelijke positie, voorstelbaar.
De rechtbank gaat ervan uit dat de bewindvoerder verzoekt voor de duur van de toepassing van de schuldsaneringsregeling een voorschot op het salaris toe te kennen.
Gelet op de artikelen 295 lid 3 en 320 lid 2 en lid 6 van de Faillissementswet.

Beslissing

De rechtbank:
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoekster],
geboren op [1960] te [geboorteplaats],
wonende[adres], [woonplaats];
- benoemt tot rechter-commissaris mr. D.M. Staal,
en tot bewindvoerder [naam],
[adres], [woonplaats];
- verhoogt, vooralsnog, het bedrag bedoeld in artikel 295 lid 2 van de Faillissementswet in die zin, dat buiten de boedel wordt gelaten een bedrag gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met dien verstande dat waar in dat artikel staat: "negentig" of "90", wordt gelezen: "95", of, indien de schuldenares inkomen uit arbeid verkrijgt, gedurende de periode(s) waarin zij dat inkomen verkrijgt: "100";
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenares gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.F. van Vugt en is in het openbaar uitgesproken op
16 oktober 2013.