In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 oktober 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De werkneemster, hierna te noemen [verzoekster], had een verzoekschrift ingediend na een ontslagaanvraag door haar werkgever, [verweerster]. Kort voor de mondelinge behandeling had [verweerster] de arbeidsovereenkomst opgezegd. De kantonrechter oordeelde dat [verzoekster] aannemelijk moest maken dat de arbeidsovereenkomst nog tot het einde van de opzegtermijn zou voortduren, maar dit bleek niet het geval. De gestelde spanningsklachten werden door de kantonrechter als onvoldoende aannemelijk beschouwd, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek.
De procedure begon met een verzoekschrift van [verzoekster] op 18 september 2013, waarna [verweerster] een verweerschrift indiende. De mondelinge behandeling vond plaats op 10 oktober 2013. [Verzoekster] was in dienst bij [verweerster] als financieel administratief medewerkster, maar had zich ziek gemeld na een conflict over haar pauzes en loonbetalingen. De bedrijfsarts had aangegeven dat er geen medische beperkingen waren die haar verhinderden om te werken, maar de situatie leidde tot een hoog oplopend arbeidsconflict.
De kantonrechter concludeerde dat [verzoekster] niet voldoende bewijs had geleverd dat haar spanningsklachten zodanig waren dat de arbeidsovereenkomst eerder dan de opzegdatum van 2 december 2013 moest eindigen. Het verzoek tot ontbinding werd afgewezen, en [verzoekster] werd veroordeeld in de proceskosten. De beslissing benadrukt het belang van voldoende bewijs in ontbindingsprocedures en de rol van de werkgever in het onderhouden van een goede arbeidsrelatie.