ECLI:NL:RBMNE:2013:4885

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 oktober 2013
Publicatiedatum
14 oktober 2013
Zaaknummer
16.700188-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon in Hilversum

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 10 oktober 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon. De feiten vonden plaats op 6 oktober 2012 in Hilversum, waar de verdachte samen met mededaders de aangever opwachtte en hem vervolgens met geweld aanviel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten de aangever bewust hebben opgewacht en hem 's avonds laat met zijn drieën hebben aangevallen, waarbij hij is geschopt en geslagen. De rechtbank overweegt dat, gelet op de ernst van het feit, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden passend zou zijn. Echter, de verdachte heeft verklaard een fulltime baan te hebben en geen schulden, wat de rechtbank van belang acht voor zijn toekomst. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 dagen en 100 uur werkstraf. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de aangever, beoordeeld en een schadevergoeding van € 500,00 toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet wettig en overtuigend bewezen konden worden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 16.700188-13 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 oktober 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1988] te [geboorteplaats] (Iran),
wonende te [woonplaats], [adres],
althans verblijvende te [woonplaats], [adres].

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 23 mei 2013. Het onderzoek ter terechtzitting is hervat op 26 september 2013, op welke datum de inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft plaatsgevonden. Op laatstgenoemde datum is de verdachte verschenen, bijgestaan door mr. P.G.M. Lodder, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr.
A.J.S. Visser en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 06 oktober 2012 te Hilversum met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Kievitstraat en/of de Jan van der Heijdenstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit
- het meermalen, in elk geval eenmaal met een vuurwapen, in elk geval een daarop gelijkend voorwerp, en/of met een boksbeugel, in elk geval met een (hard) voorwerp, in/op/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] slaan en/of
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meermalen, in elk geval eenmaal slaan/stompen en/of schoppen/trappen in/op/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam van die [slachtoffer].
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Inleiding
Op 6 oktober 2012 om 22.21 uur kwam er bij de centrale meldkamer van de politie Gooi- en Vechtstreek een melding binnen dat er een poging overval was geweest op de eigenaar van de buurtwinkel [buurtwinkel], gevestigd aan de [adres] in [vestigingsplaats]. Het slachtoffer, de heer [slachtoffer], zou op straat zijn bedreigd en mishandeld door drie personen, bewapend met vuurwapens. Door de komst van een getuige zouden de daders op de vlucht zijn geslagen en zouden zij zijn weggereden in een donkerkleurige Volkswagen Golf.
Later die avond wordt door [slachtoffer] aangifte gedaan en in de periode daarna worden meerdere getuigen gehoord.
Voorts wordt forensisch onderzoek verricht nabij de plaats delict, waarbij onder meer een zevental sigarettenpeuken is veilig gesteld. Op deze sigarettenpeuken worden sporen aangetroffen en uit onderzoek door het NFI blijkt dat de DNA-sporen overeenkomen met verdachte en met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Op 23 januari 2013 zijn verdachte en de medeverdachten aangehouden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Hij heeft daartoe gewezen op de verklaring van aangever, die voor wat betreft het letsel steun vindt in de verklaring van de getuige [getuige 1]. Voorts heeft hij gewezen op de verklaring van de getuige [getuige 2] die heeft verklaard dat hij heeft gezien dat er een man op de grond lag en dat drie jongens deze man schoppen. Voorts heeft de getuige verklaard dat hij één van de jongens een pistool zag vasthouden. De officier van justitie heeft aangevoerd dat in de kelderbox van verdachte patronen zijn aangetroffen die passen bij een wapen dat tevens past bij de op de plaats delict aangetroffen sledeborgpal. Volgens de officier van justitie past het voorgaande meer bij de stelling dat verdachte een wapen had dan dat aangever een wapen zou hebben gehad.
De officier van justitie heeft gewezen op het feit dat op de plaats delict sigarettenpeuken zijn aangetroffen met daarop DNA-sporen van verdachte en de medeverdachten en dat zij uiteindelijk ook hebben verklaard ter plaatse te zijn geweest.
De officier van justitie heeft verder gewezen op de verklaring van verdachte die zichzelf en de medeverdachten bij de aangever plaatst alsmede op de verklaring van de zus van verdachte.
Ten slotte heeft de officier van justitie gewezen op de verklaring van medeverdachte
[medeverdachte 1] die heeft verklaard dat hij wist dat er een probleem was en dat het slachtoffer klappen zou krijgen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van aangever ongeloofwaardig is en om die reden niet kan worden gebezigd voor het bewijs. De ongeloofwaardigheid van de verklaring van de aangever wordt ondersteund door hetgeen de getuige [getuige 3] ter zitting heeft verklaard.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte heeft verklaard met aangever te willen praten. Het opzet is dan ook niet gericht geweest op geweld.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Over de bruikbaarheid als bewijs van de verklaringen van de aangever overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank overweegt dat aangever op meerdere punten wisselende en niet consistente verklaringen heeft afgelegd.
Zo heeft de aangever in zijn eerste verklaring verklaard dat jongen 1 een vuurwapen in zijn hand had en dat hij samen met jongen 2 op aangever af kwam lopen. In zijn tweede verklaring verklaart hij echter dat er drie mannen in zijn richting kwamen lopen en dat zij alle drie een wapen in hun hand hielden. Verder verklaart hij aanvankelijk dat, toen zij bij de deur van zijn woning stonden, jongen 3 (de kleinste jongen) hem met het vuurwapen drie keer hard op zijn hoofd sloeg, terwijl hij in zijn tweede verklaring verklaart dat hij door de grootste hard op zijn hoofd werd geslagen en dat hij daarna ook door de kleine met het wapen op zijn hoofd werd geslagen. Voorts verklaart hij aanvankelijk dat hij, nadat hij met het wapen is geslagen, is geslagen en geschopt door jongen 1 en jongen 3, terwijl hij in zijn tweede verklaring verklaart dat hij door alle drie de jongens werd geslagen en geschopt en dat hij daarna werd geslagen met het wapen. Voorts overweegt de rechtbank dat daar waar de aangever aanvankelijk verklaart dat hij de drie jongens in een Volkswagen Golf ziet stappen, hij in zijn tweede verklaring uitdrukkelijk verklaart dat hij de jongens niet in hun auto heeft zien stappen. De rechtbank overweegt ten slotte dat aangever meerdere keren heeft verklaard zich medisch te hebben laten behandelen, maar dat verbalisanten, ondanks diverse pogingen daartoe, dit niet hebben kunnen verifiëren, bijvoorbeeld door een geneeskundige verklaring.
De rechtbank is van oordeel dat de aangever, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, op essentiële onderdelen wisselend en niet consistent heeft verklaard. De rechtbank is aldus van oordeel dat de verklaringen van de aangever onvoldoende betrouwbaar zijn om te kunnen bezigen voor het bewijs, zodat de rechtbank deze verklaringen van het bewijs zal uitsluiten.
De rechtbank overweegt dat de getuige [getuige 2] heeft verklaard [2] dat hij drie jongens zag rennen vanuit de richting van de Jan van der Heijdenstraat over de Kievitstraat. Hij heeft verklaard dat deze jongens op een gegeven moment verdwenen achter een stenen muurtje en dat hij, toen hij verder reed met zijn auto, zag dat achter het muurtje een man op de grond lag. Hij zag alle drie de jongens rechtop om deze man heen staan en hij zag dat de man zijn handen ter bescherming om zijn hoofd had gedaan en dat hij om hulp riep. Hij zag dat de jongens de man schopten. Kort daarna liepen de jongens weg.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard [3] dat aangever op 6 oktober 2012 omstreeks 22.00 à 22.30 uur bij hem voor de deur stond en dat hij zag dat aangever bloed aan zijn hoofd had.
Verdachte heeft verklaard [4] dat iemand wietlampen nodig had en dat ze via medeverdachte [medeverdachte 2] bij aangever terecht kwamen. Hij heeft aangever daar € 750,00 voor betaald.
Die avond, op 6 oktober 2012, was hij samen met medeverdachte [medeverdachte 2] en stonden zij te wachten in de buurt van de winkel van aangever. Toen aangever aan kwam rijden met zijn bus, zijn zij naar hem toegelopen om hem te vragen waar de lampen waren. Van het een kwam het ander en aangever zei iets verkeerd en medeverdachte [medeverdachte 2] ook. Medeverdachte [medeverdachte 2] begon terug te schelden en verdachte zelf begon ook dingen te zeggen. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij niet zeker weet of hij een boksbeugel heeft gezien.
Verdachte heeft verklaard dat aangever toen een wapen trok, dat medeverdachte [medeverdachte 2] een boksbeugel bij zich had en daarmee een klap gaf en dat er vervolgens een worsteling ontstond en aangever op de grond viel.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard [5] dat hij die dag, op 6 oktober 2012, werd gebeld door verdachte met de vraag of hij naar Hilversum wilde komen. Hij hoorde van verdachte dat hij problemen had met aangever over wietlampen. Aangever zou al een paar weken leveren, maar dat gebeurde niet en verdachte wilde met hem gaan praten. Hij heeft verklaard dat, toen aangever aan kwam rijden met de bus, hij met verdachte moest meelopen, zodat hij, verdachte, met aangever kon praten als het uit de hand zou lopen. Hij heeft verklaard dat het begon met praten en dat aangever op een gegeven moment paranoia werd en dat aangever en verdachte begonnen te duwen en te trekken.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard [6] dat medeverdachte [medeverdachte 2] hem in de auto op weg naar Hilversum vertelde dat verdachte een probleem met een persoon had.
Hij heeft verklaard dat die andere jongens met die persoon wilden gaan praten en dat het ging over hennep of lampen. “Hij zou gewoon klappen krijgen”, aldus medeverdachte
[medeverdachte 1]. Uiteindelijk zijn de drie andere jongens naar de man toegelopen, is medeverdachte [medeverdachte 1] in zijn auto blijven zitten en heeft hij gezien dat er van beide kanten klappen werden gegeven.
In diezelfde verklaring heeft medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat er op een gegeven moment één van die jongens bij hem in de auto kwam zitten en dat deze tegen hem zei dat er straks iemand zou komen die iemand heeft “geflasht” en dat er klappen zouden gaan vallen.
Hij heeft verklaard dat hij niet weet wie er begon met vechten, dat het opbouwend was. Eerst praten, toen schreeuwen en toen duwen en toen klappen.
De rechtbank overweegt dat de door medeverdachte [medeverdachte 1] gegeven verklaring, inhoudende dat hij niet één van de drie jongens is geweest die naar de aangever toe zijn gelopen, niet valt uit te sluiten. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank mitsdien ervan uit dat verdachte, medeverdachte [medeverdachte 2] en een tot nu toe onbekend gebleven persoon naar aangever zijn toegelopen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen van verdachte en de medeverdachten blijkt dat zij op 6 oktober 2012 naar Hilversum zijn gegaan in verband met wietlampen die tot dan toe niet waren geleverd door aangever. Hun verklaringen vinden op dat punt ook steun in de verklaring van de getuige [getuige 4], die heeft verklaard dat hij had gehoord dat zij naar Hilversum zijn gegaan in verband met wietlampen die ze niet hadden gekregen [7] .
Voorts blijkt uit de verklaringen dat verdachte en de medeverdachten dat zij die avond op aangever hebben staan wachten.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de verklaring van de getuige [getuige 2] alsmede gelet op de verklaringen van verdachte en de medeverdachten, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat aangever, terwijl hij op de grond lag, door verdachte, medeverdachte [medeverdachte 2] en de onbekend gebleven persoon is geslagen/gestompt en geschopt tegen het lichaam, waardoor enig lichamelijk letsel is ontstaan. Aldus hebben zij alle drie een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld.
De rechtbank is van oordeel dat tevens wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in ieder geval voorwaardelijk opzet heeft gehad de geweldpleging. De rechtbank wijst daartoe op hetgeen medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard, te weten dat aangever klappen zou krijgen en dat één van de jongens in de auto tegen hem heeft gezegd dat er klappen zouden gaan vallen.
Voorts wijst de rechtbank op het gegeven dat verdachte, medeverdachte [medeverdachte 2] en de onbekend gebleven persoon bewust naar Hilversum toe zijn gegaan en aangever hebben opgewacht.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat één of meerdere van de bij het incident betrokken personen (hetzij aangever, hetzij verdachte en/of diensmedeverdachten) een wapen dan wel een boksbeugel voorhanden hebben gehad.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de handelingen zoals omschreven onder het eerste gedachtestreepje.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 06 oktober 2012 te Hilversum met anderen, op de openbare weg, de Kievitstraat en/of de Jan van der Heijdenstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) slaan/stompen en schoppen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer].
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

7.STRAFBAARHEID

Door de raadsman is (subsidiair) aangevoerd dat, gelet op de verklaring van verdachte (kort gezegd inhoudende dat aangever een wapen heeft getrokken en verdachte zich hiertegen heeft verdedigd), sprake is geweest van noodweer(exces), zodat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen is zij van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat één of meerdere van de bij het incident betrokken personen een wapen voorhanden heeft gehad. De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk geworden dat aangever een wapen heeft getrokken en dat verdachte zich daartegen heeft moeten verweren. Ook anderszins is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding van verdachte dan wel zijn mededader(s), waartegen hij zich heeft moeten verweren.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat sprake was van een noodweersituatie, zodat het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen. Het voorgaande brengt mee dat het beroep op noodweerexces eveneens dient te worden verworpen.
Het feit en verdachte zijn derhalve strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf verzocht om een straf op te leggen, gelijk aan de duur van het voorarrest.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank overweegt dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS uitgaan van een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden bij openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, waarbij sprake is van enig lichamelijk letsel.
De rechtbank heeft genoemde oriëntatiepunten als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de op te leggen straf.
In het bijzonder overweegt de rechtbank ten aanzien van de ernst van het feit het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon. Verdachte en zijn mededaders hebben aangever bewust opgewacht en zijn
’s avonds laat met zijn drieën op aangever afgelopen, waarbij zij hem uiteindelijk hebben geschopt en geslagen. De rechtbank overweegt dat dit een ernstig strafbaar feit is. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van geweld nog lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid kunnen ervaren. Bovendien dragen dergelijke incidenten bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij als geheel. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
De rechtbank heeft rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie, waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Weliswaar is dit al geruime tijd geleden en betreft het een andersoortig delict dan het onderhavige, echter dit heeft hem er desalniettemin niet van weerhouden wederom een strafbaar feit te plegen.
De rechtbank overweegt dat, gelet op de hiervoor aangehaalde oriëntatiepunten en hetgeen zij heeft overwogen omtrent de ernst van het feit, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden passend en geboden zou zijn.
Ter zitting heeft verdachte verklaard een full time baan te hebben en geen schulden te hebben. De rechtbank acht het van belang dat verdachte deze baan kan behouden.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, gelijk aan de duur van het voorarrest.
Daarnaast zal zij aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf opleggen.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat de hierna te melden straf passend en geboden is.

9.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 750,00.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank overweegt dat de gevorderde immateriële schade door de benadeelde partij is onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen [slachtoffer] is overkomen, de gevorderde schade binnen dit strafgeding toewijsbaar is tot een bedrag van € 500,00.
De hoogte van de schade is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 500,00, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het meer gevorderde een onevenredige belasting op van het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in de vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering ter zake dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36 f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 22b, 22c, 27, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11 BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- legt aan verdachte op een
werkstrafvoor de duur van
100 uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te Hilversum, van een bedrag van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader(s) betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 6 oktober 2012, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 500,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte en/of zijn mededader/mededaders (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte en/of zijn mededader/mededaders (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.J. Harmeijer, voorzitter, mrs. C.W. Couperus-van Kooten en L.G. Wijma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-van Esch, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 oktober 2013.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2012045332, doorgenummerd 1 tot en met 383.
2.Pagina 29 e.v.
3.Pagina 46
4.Pagina 313 e.v.
5.Pagina 302 e.v.
6.Pagina 338 e.v.
7.Pagina 323 e.v.