In deze zaak gaat het om een verzetprocedure tegen een verstekvonnis dat is gewezen door de sector handels- en familierecht van de rechtbank Utrecht. Het verstekvonnis dateert van 4 juli 2007 en betreft een vordering van € 11.110,24, vermeerderd met rente en kosten. De verzetprocedure is ingediend bij de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, terwijl de vraag rijst of deze kantonrechter bevoegd is om van het verzet kennis te nemen. De kantonrechter overweegt dat het verzet moet worden aangebracht bij de rechter die het verstekvonnis heeft gewezen, in dit geval de enkelvoudige kamer van de sector handels- en familierecht van de rechtbank Utrecht. Echter, deze rechtbank is per 1 januari 2013 opgegaan in de rechtbank Midden-Nederland, waardoor de rechtbank Midden-Nederland bevoegd is om het verzet te behandelen.
De kantonrechter moet vervolgens beoordelen of het verzet behandeld moet worden door de kantonrechter of door de handelskamer van de rechtbank Midden-Nederland. De kantonrechter concludeert dat het verstekvonnis betrekking heeft op een vordering die voor 1 juli 2011 niet onder de bevoegdheid van de kantonrechter viel. Gezien het overgangsrecht is de kantonrechter van mening dat het verzet had moeten worden ingediend bij de handelskamer. Daarom is de kantonrechter voornemens de zaak te verwijzen naar de rolzitting van de enkelvoudige handelskamer van de afdeling Civiel recht van de rechtbank Midden-Nederland.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de zaak op 23 september 2013 zal worden behandeld, waarbij de gedaagde partij zich schriftelijk moet uitlaten over de overwegingen van de kantonrechter. Defam, de oorspronkelijke eisende partij, krijgt vervolgens de gelegenheid om binnen twee weken schriftelijk te reageren. De kantonrechter houdt verdere beslissingen aan totdat deze stappen zijn doorlopen.