In deze zaak, die voorlag bij de Rechtbank Midden-Nederland, is op 10 juli 2013 vonnis gewezen in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [eiseres], en meerdere gedaagden, waaronder [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2]. De zaak betreft een vordering tot verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wanprestatie hebben gepleegd met betrekking tot een vaststellingsovereenkomst, en dat de bestuurders van [gedaagde sub 1], aangeduid als [gedaagden sub 3 en sub 4 c.s.], onrechtmatig hebben gehandeld. De eiseres vordert een schadevergoeding van € 149.719,56, vermeerderd met rente en kosten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de relevante periode bestuurders hadden die 90% van de aandelen in [gedaagde sub 1] bezaten. De eiseres had werkzaamheden verricht voor [gedaagde sub 1] en had een openstaande schuld van € 438.975,89. Een vaststellingsovereenkomst werd gesloten, waarbij [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich hoofdelijk aansprakelijk stelden voor deze schuld. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden toegewezen, omdat deze niet zijn weersproken en de rechtbank deze niet ongegrond of onrechtmatig acht.
De rechtbank heeft echter de vordering tegen [gedaagden sub 3 en sub 4 c.s.] afgewezen, omdat het verweer onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat deskundigenonderzoek noodzakelijk is om het causaal verband en de schade te beoordelen, en heeft partijen in de gelegenheid gesteld om deskundigen voor te stellen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en het indienen van aktes door partijen.