Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 9 januari 2013
- het proces-verbaal van comparitie van 29 mei 2013.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
toepasselijk recht
Klaassen-Eggens Huwelijksgoederen- en erfrecht, eerste gedeelte: huwelijksgoederenrecht, Kluwer: Deventer 2005, p. 51-52, C.A. Kraan m.m.v. Q.J. Marck,
Het huwelijksvermogensrecht, Boom Juridische uitgevers: Den Haag 2008, p. 50 en A.R. de Bruijn e.a.,
Het Nederlandse huwelijksvermogensrecht, Kluwer: Deventer 2012, p. 82, steeds met verdere verwijzingen.
NJ2003, 152, HR 25 april 2008,
NJ2008, 553 en HR 26 november 2010,
NJ2010, 634). Waarom het in het onderhavige geval gaat is een overeenkomst van geldlening die tevens strekt tot hoofdelijke (mede)aansprakelijkheid. Uit de parlementaire geschiedenis noch de rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat in een dergelijk geval toepasselijkheid van artikel 1:88 lid 1 sub c BW uitgesloten moet worden geacht, ondanks dat zonder meer (ook) sprake is van het zich verbinden als hoofdelijk medeschuldenaar, zoals in die bepaling (juist) genoemd. De omstandigheid dat de wetgever uitdrukkelijk heeft bedoeld de overeenkomst van geldlening als zodanig niet onder het bereik van artikel 1:88 lid 1 sub c BW te brengen, brengt naar het oordeel van de rechtbank wel mee dat bedoelde bepaling geen toepassing kan vinden voor zover de hoofdelijke aansprakelijkheid betrekking heeft op het aandeel in de schuld waarvoor de schuldenaar in kwestie zelf draagplichtig is (vlg. hiervoor, 4.8), maar dit geldt niet voor het deel waarvoor dit niet geldt (vlg. de hiervoor genoemde auteurs).
NJ2003, 152. In die zaak was er in cassatie vergeefs over geklaagd dat het hof had miskend, kort gezegd, dat de geldlening waarvoor de eisers tot cassatie hoofdelijk verbonden waren, in wezen was bestemd voor en economisch kon worden aangemerkt als borgstelling ten behoeve van een derde – geen debiteur onder de lening –, en deze lening daarom ten onrechte niet onder het bereik van artikel 1:88 lid 1 sub c BW had gebracht. In die procedure, althans in cassatie, was niet aan de orde de vraag of artikel 1:88 lid 1 sub c BW toepassing moest vinden om reden dat, en voor zover, de hoofdelijke (mede)aansprakelijkheid van de debiteuren van de lening mede betrekking had op hetgeen buiten hun onderlinge draagplicht ten opzichte van elkaar als hoofdelijk medeschuldenaar viel. Deze vraag is in de onderhavige procedure wel aan de orde gesteld en deze beantwoordt de rechtbank, als overwogen, bevestigend.
5.De beslissing
18 september 2013teneinde [eiseres] in de gelegenheid te stellen om bij akte het in 4.11 bedoelde uittreksel en een beëdigde vertaling daarvan in het Nederlands, in het geding te brengen;
in de drie maanden nadienverhinderd zijn; zij dient bij die opgave ten minste vijftien dagdelen vrij te laten waarop het getuigenverhoor zou kunnen plaatsvinden;
;