ECLI:NL:RBMNE:2013:3630

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2013
Publicatiedatum
30 augustus 2013
Zaaknummer
16-656103-12 en 16-185403-10 (tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van ambtenaar in functie en ten uitvoerlegging

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juni 2013, stond de verdachte terecht voor de beschuldiging van mishandeling van zijn echtgenote en belediging van een ambtenaar in functie. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de mishandeling van de echtgenote op 29 juli 2012 te Amersfoort en de belediging van agent [aangever] tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn functie. Tijdens de zitting op 31 mei 2013 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie stelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor de mishandeling en dat de belediging niet gericht was op een groep mensen maar op de agent zelf.

De rechtbank oordeelde dat de mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, omdat de verklaring van de aangeefster niet voldoende werd ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank vond het opmerkelijk dat de verwondingen niet in verhouding stonden tot de beschrijving van het geweld. Wat betreft de belediging oordeelde de rechtbank dat de verdachte wel degelijk de agent had beledigd, maar dat deze belediging niet gericht was op een groep mensen, waardoor de verdachte voor dat deel van de tenlastelegging werd vrijgesproken.

Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voor de belediging van de agent, met inachtneming van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank legde ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 30 uur op, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt. De uitspraak benadrukt de ernst van belediging van ambtenaren in functie en de gevolgen daarvan voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/656103-12 en 16/185403-10 (tul) (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 14 juni 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[postcode] [woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 mei 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen verdachte en de advocaat, mr. B.J. de Pree, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 29 juli 2012 te Amersfoort:
feit 1:zijn echtgenote [aangeefster] heeft mishandeld;
feit 2:een groep mensen wegens hun ras heeft beledigd en/of een ambtenaar in functie –[aangever] – heeft beledigd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem onder 1 en 2 (A en B) ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende.
Ten aanzien van feit 1: de verklaring van aangeefster [aangeefster], de medische verklaring en de bevindingen van de politie. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte dat hij[aangeefster] niet heeft mishandeld niet geloofwaardig.
Ten aanzien van feit 2: de verklaring van aangever [aangever], de bevindingen van de politie en de bekennende verklaring van verdachte.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en heeft de rechtbank dan ook verzocht om verdachte daarvan vrij te spreken. De verdediging is primair van mening dat niet kan worden voldaan aan het wettelijke bewijsminimum: de medische verklaring ondersteunt de verklaring van aangeefster niet. De verdediging is subsidiair van mening dat er onvoldoende overtuigend bewijs is, omdat de verklaring van aangeefster inconsequent en ongeloofwaardig is.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan. Daarbij acht de rechtbank onder meer van belang dat de verdachte, hoewel hij erkent geweld tegen goederen te hebben gebruikt, het geweld tegen aangeefster van het begin af aan en consequent en heel stellig heeft ontkend en dat de verklaring van aangeefster slechts in beperkte mate wordt ondersteund door de medische verklaring. Aangeefster heeft immers bij de politie verklaard dat verdachte haar met kracht en met gebalde vuist vol op de linkerzijde van haar gezicht heeft geslagen. Naar het oordeel van de rechtbank zou te verwachten zijn dat een dergelijk geweld, gelet op het forse en getrainde postuur van verdachte, meer letsel zou hebben opgeleverd dan de zwelling bij de slaap waarover in de medische verklaring wordt gesproken. Van de overige door haar gestelde geweldshandelingen, het trekken aan haren zodanig dat daarmee de haren uit het hoofd worden getrokken, is in de medische verklaring of elders in het dossier in het geheel geen ondersteuning terug te vinden.
4.4.2
Ten aanzien van feit 2
Bewijs
De rechtbank baseert haar oordeel op de hierna volgende bewijsmiddelen.
Aangever[aangever], agent bij de politie Utrecht, heeft verklaard dat hij op 29 juli 2012 dienst had en naar aanleiding van een melding ter plaatse is gegaan te Amersfoort. Hij zag dat een man een woning uit kwam. De man werd agressief en aangever gebruikte daarop pepperspray. Aangever hoorde dat de man tegen hem zei: ‘vieze vuile kanker neger’. Aangever voelde zich hierdoor beledigd, omdat hij van Antilliaanse afkomst is en een bruine huidskleur heeft. [1]
Verdachte heeft verklaard dat hij tegen de agent die met pepperspray in zijn richting had gespoten heeft gezegd: ‘vuile kanker neger’. [2]
Aanvullende overwegingen
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het hem onder 2A ten laste gelegde feit, nu uit het dossier blijkt dat de door verdachte gedane belediging jegens[aangever] gericht was op uitsluitend voornoemde agent en dat verder niet blijkt dat de belediging voort kwam uit minachting voor een bepaalde groep personen. In de geschetste situatie is er geen sprake van belediging van een groep mensen. De rechtbank neemt daarbij mede in overweging dat verdachte de agent beledigde, nadat die agent op verdachte had gespoten met pepperspray.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 2B ten laste gelegde feit heeft begaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
2B.
op 29 juli 2012 te Amersfoort, opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten[aangever], agent van politie Utrecht, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden ‘vuile, vieze, kanker zwarte’, althans woorden van gelijke beledigende aard en strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
feit 2B:eenvoudige belediging, terwijl die belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat er, ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit, geen sprake is van psychische overmacht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit bepleit dat er sprake is van psychische overmacht. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de politie zeer groots was uitgerukt, terwijl daarvoor geen reden was. Daarbij komt dat door de politie pepperspray is ingezet. In deze omstandigheden was er sprake van een van buiten komende psychische drang, waartegen weerstand bieden niet van verdachte kon worden gevergd. De verdediging heeft de rechtbank dan ook verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en overweegt daartoe dat voor een geslaagd beroep op psychische overmacht sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en behoefde te bieden. In casu was hiervan geen sprake. De pepperspray is immers ingezet, omdat verdachte op verbalisant agressief overkwam en verbalisant geen andere uitweg zag op dat moment. Dat verdachte hiervan schrok is begrijpelijk. Dit is echter geen rechtvaardiging voor de door hem geuite beledigingen aan het adres van deze ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening en maakt evenmin dat deze beledigingen verdachte niet zijn aan te rekenen.
Er is dan ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 64 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarbij dient naar de mening van de officier van justitie als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangeefster te worden opgelegd. De officier van justitie heeft voorts een werkstraf van 60 uren gevorderd, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de strafmaat geen standpunt ingenomen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een politieagent beledigd. De rechtbank acht dit onacceptabel. De verdachte heeft hiermee het respect en het gezag ten aanzien van een ambtenaar die een publieke taak verricht ondermijnd. Ook heeft hij hem in zijn goede eer en naam aangetast door hem met kwetsende en beledigende woorden uit te schelden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 20 september 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten;
- een hem betreffend reclasseringsadvies d.d. 31 juli 2012, opgesteld door F. van der Groep, inhoudende dat behandeling voor agressieproblematiek lijkt te zijn geïndiceerd, maar niet haalbaar is, gezien de instelling van verdachte.
De officier van justitie heeft een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een werkstraf van 60 uur gevorderd. Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt, zal de rechtbank hiervan afwijken.
De rechtbank acht, gezien hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met aftrek van voorarrest, passend en noodzakelijk. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een andere of lichtere sanctie.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vordering tot ten uitvoerlegging dient te worden toegewezen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de stukken bevindt zich de op 6 maart 2013 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht in de zaak met parketnummer 16/185403-10, betreffende het op tegenspraak gewezen onherroepelijk geworden vonnis d.d. 10 december 2010 van de politierechter te Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 60 uur, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 30 uur, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 30 uur te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14g en 267 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
spreekt de verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit;
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
feit 2B:eenvoudige belediging, terwijl die belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
verklaart het bewezene strafbaar;
verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) weken;
beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van de politierechter te Utrecht d.d. 10 december 2010, namelijk een werkstraf van 30 uur.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Vanwersch, voorzitter,
mrs. M.A.A.T. Engbers en P.P.C.M. Waarts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juni 2013.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 29 juli 2012 te Amersfoort opzettelijk mishandelend zijn
echtgenote, althans een persoon, te weten [aangeefster]
-met kracht met gebalde vuist, althans met zijn hand in/tegen het gezicht
en/of hoofd heeft geslagen en/of
-met kracht aan haar haren heeft vastgepakt en/of
-(vervolgens) aan haar haren door de kamer heeft getrokken en/of
-(vervolgens) haren van die[aangeefster] uit haar hoofd heeft getrokken, althans
aan haar haren heeft getrokken en/of
-een ventilator tegen de armen, althans het lichaam van die[aangeefster] heeft
gegooid,
waardoor voornoemde[aangeefster] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
A.
hij op of omstreeks 29 juli 2012 te Amersfoort, zich in het openbaar,
namelijk op de Seringstraat, mondeling, opzettelijk beledigend heeft
uitgelaten over een groep mensen (te weten Antiliaanse mensen, althans mensen
met een zwarte en/of donkere huidskleur), wegens hun ras,
immers heeft verdachte opzettelijk beledigend[aangever], agent van politie
Utrecht, de volgende woorden toegevoegd: "vuile, vieze, kanker zwarte",
althans woorden van gelijke beledigende aard en / of strekking;
en/of
B.
hij op of omstreeks 29 juli 2012 te Amersfoort, opzettelijk beledigend (een)
ambtena(a)r(en), te weten[aangever], agent van politie Utrecht, gedurende
en / of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens
/ dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "vuile, vieze,
kanker zwarte", althans woorden van gelijke beledigende aard en / of strekking.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte [aangever], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 43-44.
2.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 31 mei 2013.