In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juni 2013, stond de verdachte terecht voor de beschuldiging van mishandeling van zijn echtgenote en belediging van een ambtenaar in functie. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de mishandeling van de echtgenote op 29 juli 2012 te Amersfoort en de belediging van agent [aangever] tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn functie. Tijdens de zitting op 31 mei 2013 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie stelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor de mishandeling en dat de belediging niet gericht was op een groep mensen maar op de agent zelf.
De rechtbank oordeelde dat de mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, omdat de verklaring van de aangeefster niet voldoende werd ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank vond het opmerkelijk dat de verwondingen niet in verhouding stonden tot de beschrijving van het geweld. Wat betreft de belediging oordeelde de rechtbank dat de verdachte wel degelijk de agent had beledigd, maar dat deze belediging niet gericht was op een groep mensen, waardoor de verdachte voor dat deel van de tenlastelegging werd vrijgesproken.
Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voor de belediging van de agent, met inachtneming van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank legde ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 30 uur op, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt. De uitspraak benadrukt de ernst van belediging van ambtenaren in functie en de gevolgen daarvan voor de verdachte.