In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 juni 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het in stand houden van een hennepkwekerij. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk telen van een grote hoeveelheid hennepplanten, met een totaal van ongeveer 3012 hennepplanten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op of omstreeks 24 oktober 2011 in [woonplaats] deze hennepplanten heeft geteeld en bereid in een pand aan [adres]. De rechtbank heeft het vonnis bij verstek gewezen, na het onderzoek op de terechtzitting van 7 juni 2013, waarbij de officier van justitie de vordering heeft ingediend.
De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen, waaronder de verklaringen van verbalisanten en de eigen verklaring van de verdachte. De verbalisanten hebben op 24 oktober 2011 een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen in de blokhut die door de verdachte werd gehuurd. De verdachte heeft erkend dat hij de hennepkwekerij volledig verzorgde. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet, en dat er geen rechtvaardigingsgrond voor zijn handelen aanwezig was.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar, en daarnaast een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor de volksgezondheid meegewogen in de strafoplegging. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.