Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Voorvragen
4.Waardering van het bewijs
5.De benadeelde partij
6.Beslissing
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juni 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich had verzet tegen zijn aanhouding door politieambtenaren op 30 april 2011. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen is dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. De officier van justitie had betoogd dat de verdachte zich met geweld had verzet tegen zijn aanhouding, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de politieambtenaren op dat moment in de rechtmatige uitoefening van hun functie handelden. De rechtbank concludeerde dat er geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestond, wat noodzakelijk is voor een rechtmatige aanhouding. De verklaringen van de verbalisanten waren niet voldoende om aan te tonen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het verzet tegen de aanhouding. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit en verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De beslissing van de rechtbank benadrukt het belang van de rechtmatige uitoefening van politiebevoegdheden en de noodzaak van voldoende bewijs voor een veroordeling.