ECLI:NL:RBMNE:2013:3613

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
29 augustus 2013
Zaaknummer
UTR-13_2885; UTR 13-2887
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheid van referendum over raadsbesluit inzake kredietverstrekking voor de aanleg van de Carbasiusweg

In deze zaak hebben eisers het initiatief genomen om een referendum te houden over een raadsbesluit van de gemeenteraad van Hoorn, dat betrekking heeft op de kredietverstrekking voor de aanleg van de Carbasiusweg. De gemeenteraad heeft echter besloten dat er geen referendum kan worden gehouden over dit raadsbesluit. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gemeenteraad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het raadsbesluit zijn grondslag vindt in eerdere besluiten, waarover wel een referendum kon worden gehouden, zoals vastgelegd in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder k, van de Referendumverordening van de gemeente Hoorn.

Eisers hebben in hun beroep aangevoerd dat het raadsbesluit van 11 december 2012 niet kan worden gezien als voortvloeiend uit eerdere besluiten, omdat er vóór hun initiatief tot een referendum nooit een concreet besluit is genomen over de financiering van de Carbasiusweg. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat de eerdere besluiten, zoals die van 7 april 2009 en 30 juni 2009, wel degelijk de basis vormen voor het raadsbesluit van 11 december 2012. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de gemeenteraad in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat er geen referendum gehouden kan worden.

De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de eisers niet hebben aangetoond dat er wezenlijke verschillen zijn ten opzichte van de eerdere besluitvorming. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan op 28 augustus 2013, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 13/2885 en UTR 13/2887
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 augustus 2013 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser 1],[eiser 2] en [eiser 3], te[woonplaats], eisers,

en

de gemeenteraad van Hoorn, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Westenberg).

Procesverloop

Eisers hebben het initiatief genomen om een referendum te houden over het raadsbesluit om een krediet te verstrekken voor de aanleg van de Carbasiusweg. Bij brief van 9 december 2012 hebben eisers verweerder van dat initiatief op de hoogte gesteld. Bij besluit van 11 december 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten dat over het raadsbesluit geen referendum kan worden gehouden.
Bij besluit van 9 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Noord Holland. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Vanwege betrokkenheid van de rechtbank heeft de rechtbank Noord Holland de zaken op grond van artikel 46b van de Wet op de rechterlijke organisatie ter verdere behandeling verwezen naar de rechtbank Midden-Nederland.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2013.[eiser 2] en
[eiser 3] zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en M. Klarenbeek.

Overwegingen

1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat geen aanleiding om te oordelen dat elk spoedeisend belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening ontbreekt, zodat ook geen aanleiding bestaat om alleen al daarom het verzoek af te wijzen. De voorzieningenrechter volgt verweerder weliswaar in zijn standpunt dat de wijziging van het bestemmingsplan nog geruime tijd op zich zal laten wachten, zodat daadwerkelijke verwezenlijking van de plannen niet op stel en sprong te verwachten is, maar de voorzieningenrechter kan er ook niet aan voorbijzien dat naarmate de tijd verstrijkt, meer besluiten worden genomen en meer geld aan het project wordt besteed, de mogelijkheid dat een referendum daadwerkelijk invloed kan uitoefenen kleiner wordt.
2.
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
3.
Bij raadsvoorstel van 30 oktober 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hoorn verweerder gevraagd om een krediet beschikbaar te stellen ter dekking van de aanleg van de Carbasiusweg. Dit heeft te maken met de verwezenlijking van de structuurvisie "Hoornse Poort", waarin is voorzien in een herstructurering van een deel van de Hoornse binnenstad rond het NS-station en de toegang daartoe. Op 11 december 2012 heeft verweerder het collegevoorstel over de kredietverstrekking voor de aanleg van de Carbasiusweg aangenomen.
4.
Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte met verwijzing naar artikel 3, tweede lid, aanhef en onder k, van de Referendumverordening van de gemeente Hoorn (Referendumverordening), heeft besloten dat over het raadsbesluit geen referendum kan worden gehouden. Van een situatie als bedoeld in dat artikel is volgens eisers geen sprake, omdat verweerder vóór het initiatief van eiser om een referendum te houden nooit een concreet besluit heeft genomen over de financiering van de Carbasiusweg. Verder moet het project nu geheel uit de begroting van de gemeente Hoorn worden gefinancierd, terwijl het eerder de bedoeling was dat andere partijen aan die financiering zouden bijdragen.
5.
Volgens verweerder vindt het raadsbesluit waarover eisers het referendum willen houden zijn grondslag in eerdere besluiten, zodat op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder k, van de Referendumverordening geen referendum kan worden gehouden. Verweerder verwijst naar verschillende raadsbesluiten die naar zijn oordeel aan het raadsbesluit van 11 december 2012 ten grondslag liggen. Bij raadsbesluit van 7 april 2009 is verweerder akkoord gegaan met het dekkingsvoorstel voor de aanleg van de Carbasiusweg. In dat raadsbesluit staat dat de kosten voor de aanleg van de weg worden geraamd op € 32.000.000,-, waarbij rekening moet worden gehouden met een marge van 30 procent. In het raadsbesluit van 30 juni 2009 heeft verweerder het tracé van de Carbasiusweg bepaald. Bij raadsbesluit van 12 april 2011 heeft hij besloten om een voorbereidingskrediet beschikbaar te stellen van € 801.500,- en de dekking daarvan mee te nemen in de definitieve aanvraag van het uitvoeringskrediet van de Carbasiusweg. Naar aanleiding van deze raadsbesluiten hadden eisers volgens verweerder een referendum kunnen vragen.
6.
Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder k, van de Referendumverordening, kan een referendum in elk geval niet worden gehouden over raadsbesluiten die naar het oordeel van de raad hun grondslag vinden in een eerder genomen beslissing waarover een referendum gehouden is of gehouden kon worden.
7.
Eisers delen op zichzelf verweerders standpunt dat de voorafgaande besluitvorming in essentie over hetzelfde project gaat. Uit wat eisers aanvoeren volgt niet dat er nu wezenlijke verschillen zijn ten opzichte van die eerdere besluitvorming. Dat zij het beleefden als besluitvorming die nog heel erg open lag, kan subjectief gesproken zo zijn, maar met name de vastlegging van het tracé van de Carbasiusweg bij besluit van 30 juni 2009 en het financiële raadsbesluit van 7 april 2009 zijn besluiten waarin het raadsbesluit van 11 december 2012 zijn grondslag vindt. De medefinanciering door het rijk, de provincie en ProRail was in een eerder stadium van het project wel bedoeld door verweerder, maar dit is geen onderdeel geweest van de besluitvorming en ook geen voorwaarde om het project door te laten gaan.
8.
Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het raadsbesluit van 11 december 2012 zijn grondslag vindt in eerdere besluiten waarover een referendum gehouden kon worden. Met het nemen van het besluit van 7 april 2009 heeft verweerder besloten om akkoord te gaan met het dekkingsvoorstel voor de aanleg van de Carbasiusweg. De kosten werden daarbij begroot op € 32.000.000,- met een marge van plus en min 30 procent. Met het nemen van dat besluit heeft verweerder duidelijk gemaakt dat hij achter de aanleg van de Carbasiusweg staat. Dat met het raadsbesluit van 11 december 2012 in de beleving van eisers pas een besluit is genomen over het totale project, betekent niet dat daarmee een nieuwe gelegenheid ontstaat tot het houden van een referendum. De beroepsgrond slaagt niet.
9.
Daar waar eisers stellen dat het raadsbesluit van 12 april 2011 geen besluit is waarover een referendum kan worden gehouden, zodat verweerder zijn motivering in deze zaak niet op dat besluit mag baseren, oordeelt de voorzieningenrechter dat dat niet niet meer relevant is, omdat hiervoor al is geconcludeerd dat het raadsbesluit van 11 december 2012 zijn grondslag vindt in in ieder geval ook het raadsbesluit van 7 april 2009.
10.
Eisers voeren verder aan dat verweerder ten onrechte het advies van de Hoor- en adviescommissie bezwaarschriften niet heeft gevolgd. De Hoor- en adviescommissie bezwaarschriften heeft verweerder geadviseerd om bij de heroverweging van het bestreden besluit niet uit te gaan van de afwijzingsgrond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder k, van de Referendumverordening, maar in plaats daarvan uit te gaan van de bevoegdheid zoals neergelegd in artikel 3, tweede lid, aanhef, van de Referendumverordening en dat besluit te laten steunen op een kenbare, dragende motivering.
11.
Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd waarom hij van het advies heeft afgeweken. In het systeem van de Referendumverordening gaat een specifieke afwijzingsgrond vóór de politieke afweging, omdat die specifieke afwijzingen nu eenmaal in de weg staan aan een referendum. Verweerder heeft hiermee de afwijking van het advies deugdelijk gemotiveerd en dus mocht hij daarvan afwijken.
12.
Eisers voeren verder aan dat verweerder duidelijk had moeten maken op welk moment een verzoek kan worden gedaan tot het houden van een referendum. Verweerder heeft zich daarover op het standpunt gesteld dat eisers via de website van de gemeente Hoorn en de krant de ontwikkelingen op de voet hebben kunnen volgen.
13.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder niet verplicht is om bij ieder besluit te vermelden of een referendumverzoek kan worden gedaan. Ter zitting hebben eisers gezegd dat eigenlijk wel te begrijpen. Deze beroepsgrond geeft geen aanleiding om te oordelen dat verweerder niet de grond zoals genoemd in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder k, van de Referendumverordening aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen.
14.
Eisers voeren aan dat het besluitvormingsproces tijdens de gemeenteraadsvergadering op 9 april 2013 in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De mening van eisers over de politieke en bestuurlijke gang van zaken als zodanig is niet iets wat zich leent voor rechterlijke toetsing. Voor zover het past binnen het toetsingsbereik van de bestuursrechter ziet de voorzieningenrechter in wat eisers aanvoeren geen aanleiding te oordelen dat de besluitvorming in strijd is met het beginsel van procedurele fair play en vooringenomenheid.
15.
Het beroep is ongegrond.
16.
Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
17.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.