ECLI:NL:RBMNE:2013:3597

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2013
Publicatiedatum
29 augustus 2013
Zaaknummer
16/659268-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in diefstalzaak na gebrek aan bewijs

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is de verdachte beschuldigd van diefstal in vereniging met anderen op 8 maart 2013 in Luttelgeest. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek ter terechtzitting op 4 juli 2013, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn advocaat, mr. R.A.J. Verploegh. De officier van justitie, mr. C.C.M. Poland, heeft de vordering ingediend en de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak.

De tenlastelegging omvatte drie feiten van diefstal, waarbij de verdachte en zijn mededaders zouden hebben geprobeerd goederen te stelen uit een winkelpand en twee bedrijfspanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdediging voerde aan dat er ernstige fouten waren gemaakt door de politie in het opsporingsonderzoek, maar de rechtbank oordeelde dat deze fouten niet zo ernstig waren dat ze zouden leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

Na beoordeling van het bewijs kwam de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende wettig bewijs was om de betrokkenheid van de verdachte bij de ten laste gelegde feiten te bewijzen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen en verklaarde de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De benadeelde partij kan zijn vordering alleen bij de burgerlijke rechter indienen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 16/659268-13 (P)
Uitspraak: 18 juli 2013
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats] [adres].

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 4 juli 2013 te Lelystad, waarbij de verdachte niet is verschenen. Wel is verschenen mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te Den Haag, die heeft verklaard door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om deze ter terechtzitting te verdedigen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.C.M. Poland en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 08 maart 2013 te Luttelgeest, gemeente Noordoostpolder, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een winkelpand gelegen aan de [adres]weg te nemen goederen en/of geld, in elk geval datgene dat van zijn/hun gading zou blijken te zijn, geheel of ten dele toebehorende aan [A] en/of [bedrijf 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot voornoemd winkelpand, te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld, in elk geval datgene dat van zijn/hun gading zou blijken te zijn onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of valse sleutel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) de toegangsdeur van voornoemd winkelpand open gebroken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
hij op of omstreeks 08 maart 2013 te Luttelgeest, gemeente Noordoostpolder, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een bedrijfspand gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een fotocamera (merk Nikon Coolpix S570), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [B] en/of [bedrijf 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de
plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door bij een raam van voornoemd bedrijfspand de glaslatten van de ruit en vervolgens de gehele ruit te verwijderen;
3.
hij op of omstreeks 08 maart 2013 te Luttelgeest, gemeente Noordoostpolder, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een bedrijfspand gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een laptop (merk Acer), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [C] en/of [bedrijf 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door via de kasruimte het bedrijfspand binnen te gaan.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft aangevoerd dat de politie grovelijk onachtzaam heeft gehandeld. Hij heeft daartoe aangevoerd dat in het relaas proces-verbaal is opgenomen dat bij het onderzoek naar de inbraak in de winkel aan de [adres] in [woonplaats] bij die winkel een schoenspoor was aangetroffen en dat dit schoenspoor en het schoenzoolprofiel van de medeverdachte overeen kwamen terwijl in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2013 staat vermeld dat de voornoemd schoenspoor was aangetroffen bij een woning aan de [adres]. Daarnaast is het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2013, een voor de verdediging ontlastend stuk, pas na de raadkamerzitting van 17 april 2013 gevoegd in het dossier.
Bij de bespreking van hetgeen door de verdediging is aangevoerd moet volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad worden vooropgesteld dat, indien vastgesteld wordt dat opsporingsambtenaren in het opsporingsonderzoek onrechtmatig hebben gehandeld, de rechtbank zich behoort af te vragen of die onrechtmatigheid van dien aard is dat daarop een processuele sanctie past. Bij een bevestigende beantwoording van die vraag zal als sanctie in aanmerking kunnen komen de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. Een zo ver gaande sanctie kan in dat geval echter slechts volgen indien sprake is van ernstige inbreuken op die beginselen, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de politie een aanmerkelijke fout heeft gemaakt door in het relaas proces-verbaal op te nemen dat het schoenspoor bij de winkel aan de [adres] in [woonplaats] was aangetroffen terwijl dit niet het geval was blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2013. Ook is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat het proces-verbaal van bevindingen in een eerder stadium aan het dossier had moeten gevoegd. Echter is niet gebleken dat de politiefunctionarissen doelbewust hebben gehandeld. Het dossier biedt daarvoor geen aanknopingspunten. Verder is de rechtbank van oordeel dat de conclusie dat met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte is gehandeld, niet getrokken kan worden. Weliswaar is sprake van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, echter niet in die mate dat dit dient te leiden tot de meest zware sanctie, namelijk niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie.
De rechtbank komt gelet op het vorenstaande tot het oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging.
De rechtbank stelt voorts vast dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft integrale vrijspraak gevorderd van de feiten 1, 2 en 3, nu de betrokkenheid van verdachte bij deze feiten niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens integrale vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het belastende bewijsmateriaal louter bestaat uit de aangiften en hetgeen verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd geen steun vindt in de overige inhoud van het procesdossier, zodat moet worden geoordeeld dat onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 3. De enkele constatering dat verdachte in de bewuste nacht in de omgeving van Luttelgeest is geweest is onvoldoende. Derhalve zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.

5.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting heeft [A] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op € 3.426,71.
De vordering van de benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard nu verdachte integraal zal worden vrijgesproken. De rechtbank zal bepalen dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aangebracht kan worden.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Ten aanzien van de tenlastelegging
- verklaart niet bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
Ten aanzien van de benadeelde partij
- bepaalt dat de benadeelde partij in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. C.W. Couperus-Van Kooten, voorzitter, en mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. F.H. Schormans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Vries als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2013.