ECLI:NL:RBMNE:2013:3593

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
29 augustus 2013
Zaaknummer
C-16-332562 - HA ZA 12-1224
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens niet tijdig indienen bezwaar tegen aanslag inkomstenbelasting

In deze zaak vordert eiser, [eiser], dat de rechtbank voor recht verklaart dat gedaagde sub 1, een vennootschap, toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar opdracht tot het maken van (tijdig) bezwaar tegen de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2004. Eiser stelt dat hij schade heeft geleden als gevolg van deze tekortkoming. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in 2004 een rekening-courantschuld had aan zijn vennootschap en dat de belastingdienst deze opnames als 'oneigenlijke uitdeling' heeft aangemerkt. Eiser heeft in 2007 bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Eiser heeft vervolgens gedaagde sub 1 ingeschakeld om bezwaar te maken tegen de definitieve aanslag, maar ook dit bezwaar is niet tijdig ingediend. De rechtbank oordeelt dat gedaagde sub 1 toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichtingen, omdat zij niet tijdig bezwaar heeft gemaakt, wat heeft geleid tot een belastingaanslag van € 923.243,00 voor eiser. De rechtbank concludeert dat de mogelijkheid van schade als gevolg van het niet tijdig indienen van bezwaar voldoende aannemelijk is gemaakt. De rechtbank verklaart voor recht dat gedaagde sub 1 toerekenbaar tekort is geschoten en dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die eiser lijdt, nader op te maken bij staat. Gedaagden worden ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 1.278,29, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/332562 / HA ZA 12-1224
Vonnis van 24 juli 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1],
eiser,
advocaat mr. R.W. Lagerwaard te Roden,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1],
gevestigd te[vestigingsplaats 1],
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te[woonplaats 2],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3],
gevestigd te[vestigingsplaats 2],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 4],
gevestigd te [vestigingsplaats 3],
gedaagden,
advocaat mr. F.A. Geevers te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en[gedaagden] genoemd worden. Gedaagde sub 1 zal afzonderlijk worden aangeduid als [gedaagde sub 1].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 maart 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 4 juni 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser], eigenaar van [bedrijf], heeft vóór en/of in 2004 gelden onttrokken aan laatstgenoemde vennootschap, zodat hij een rekening-courantschuld aan die vennootschap kreeg ter grootte van ongeveer € 550.000,00. Voorts heeft [eiser] in privé twee leningen opgenomen uit [bedrijf], één ter waarde van ongeveer € 450.000,00 en één van circa € 2.386.000,00.
2.2.
Omdat [eiser] in 2007 de leningen (voor het overgrote deel) nog niet had terugbetaald aan [bedrijf] heeft de belastingdienst de opnames aangemerkt als “oneigenlijke uitdeling” en bij het inkomen van [eiser] over 2004 opgeteld. Dit volgt uit de met dagtekening 14 april 2007 aan [eiser] opgelegde voorlopige aanslag inkomstenbelasting 2004. De toenmalige accountant van [eiser], de heer [A], heeft bij brief van 3 juli 2007 bezwaar gemaakt tegen deze voorlopige aanslag. De heer[B] van de belastingdienst (hierna: de inspecteur) heeft het bezwaarschrift niet ontvankelijk verklaard bij uitspraak van 20 november 2007 omdat dit te laat was ingediend.
2.3.
Vervolgens heeft [eiser] zich gewend tot [gedaagde sub 1]. Laatstgenoemde heeft op 23 november 2007 nogmaals bezwaar aangetekend tegen de voorlopige aanslag van 14 april 2007, waarop de inspecteur bij brief van 30 november 2007 heeft geschreven:
"Naar aanleiding van uw brief van 23 november 2007 bericht ik u het volgende:
Het bezwaarschrift tegen de voorlopige aanslag inkomstenbelasting 2004 is op 20 november 2007 afgewezen. De definitieve aanslag inkomstenbelasting 2004 zal met dagtekening 5 december 2007 worden opgelegd. Bij het vaststellen van het inkomen uit aanmerkelijk belang is rekening gehouden met een uitdeling ad € 4.519.161. Ik verzoek u nog formeel bezwaar te maken tegen de definitieve aanslag.
U stelt, dat u op basis van de controle van de gevoerde correspondentie aangaande de jaarrekening 2004 van [bedrijf] en een aflossing van € 180.000 bezwaar maakt tegen de gestelde uitdeling. U vermeldt in uw brief, dat u de jaarrekeningen tot en met 2005 heeft gecontroleerd en geen onregelmatigheden heeft geconstateerd. Ik verzoek u een kopie van de jaarrekening 2005 te overleggen. Tevens wil ik graag de huidige stand van de schulden van de heer [eiser] aan zijn vennootschap weten. In dit kader verzoek ik u tevens een overzicht van de vermogenspositie van de heer [eiser] te overleggen en hierbij aan te geven uit welke middelen de toekomstige aflossing van de schuld kan worden gerealiseerd. Ook ontvang ik graag een kopie van de bank- of giroafrekening inzake de aflossing ad € 180.000. U vermeldt in uw brief, dat de heer [eiser] zicht heeft op een betere financiële situatie. Ik verzoek u deze opmerking toe te lichten.
De heer [eiser] heeft mij telefonisch doorgegeven, dat er volgens hem nagenoeg geen sprake is van schulden. Hij heeft volgens hem de schuld op € 200.000 na afgelost. De nog resterende schuld zal in 2008 worden afgelost. U stelt, dat de jaarrekeningen van de vennootschap, waarin de vorderingen op [eiser] zijn opgenomen, correct zijn. Ik concludeer hieruit, dat de heer [eiser] geen aflossingen heeft gedaan.
Ik zie uw reactie graag voor 15 december 2007 tegemoet. Ik ben bereid na ontvangst van deze stukken een afspraak te maken om na te gaan of een oplossing mogelijk is. Mijn collega, de heer [C], zal bij dit gesprek aanwezig zijn."
2.4.
Bij brief van 4 januari 2008, voorzien van bijlagen, heeft [gedaagde sub 1] namens [eiser] bezwaar gemaakt tegen de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2004 d.d. 5 december 2007 (hierna: de aanslag IB 2004). Deze brief heeft de belastingdienst niet ontvangen.
2.5.
Op 15 januari 2008 schrijft de inspecteur aan [gedaagde sub 1]:
“Ik heb u op 30 november 2007 verzocht de jaarrekeningen tot en met 2005 van [bedrijf]. te overleggen en een nadere toelichting te verstrekken op de schuldpositie van de heer [eiser] ten opzichte van zijn vennootschap. Dit in verband met het feit, dat de heer [eiser] mij telefonisch heeft meegedeeld, dat hij zijn schuld aan de vennootschap nagenoeg geheel heeft terugbetaald.
Ik heb tot op heden nog geen reactie van u ontvangen. Ik verzoek u dan ook mijn brief alsnog te beantwoorden en de door mij gevraagde gegevens te overleggen.
Ik zie uw reactie graag voor 31 januari 2008 tegemoet.”
2.6.
Op 14 april 2008 heeft de advocaat van [eiser] de inspecteur aangeschreven en hem een afschrift meegezonden van de brief van [gedaagde sub 1] van 4 januari 2008, waarin bezwaar wordt gemaakt tegen de aanslag IB 2004. Naar aanleiding van deze brief heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen de advocaat van [eiser] en de inspecteur. Vervolgens schrijft laatstgenoemde bij brief van 16 april 2008, voor zover van belang:
"Ik heb u telefonisch al doorgegeven, dat de bij uw brief gevoegde kopie van de brief van 4 januari 2008 van mevrouw[D][ van [gedaagde sub 1], toevoeging rechtbank]
niet is ontvangen. Ik heb tevens opgemerkt, dat ik mevrouw[D] op 15 januari 2008 heb verzocht alsnog de door mij op 30 november 2007 gevraagde gegevens te overleggen. Ik heb op deze brief geen reactie ontvangen. Als mevrouw[D] inderdaad mijn brief al op 4 januari 2008 had beantwoord, had zij naar ik aanneem telefonisch contact met mij opgenomen.
Ik heb nogmaals benadrukt dat ik, indien de nog door u te overleggen informatie daartoe aanleiding geeft, bereid ben de definitieve aanslag te herzien en een ambtshalve vermindering te verlenen.”
2.7.
In de daaropvolgende periode tot 11 juni 2009 vindt er met de nodige regelmaat schriftelijk en telefonisch contact plaats tussen de inspecteur enerzijds en de advocaat van [eiser] en/of de heer [A] anderzijds, waarbij informatie wordt uitgewisseld en stukken worden overgelegd. Een en ander heeft niet geleid tot een ambtshalve vermindering van de aanslag IB 2004. Bij brief van 11 juni 2009 schrijft de inspecteur, voorzover van belang:
"Op 15 april 2008 ontving ik een brief waarin u namens uw cliënt de heer[eiser] bezwaar maakt tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2004 (…)
U hebt uw bezwaar niet binnen de wettelijke termijn ingediend. Daarom is uw bezwaar niet ontvankelijk. Toch heb ik het beoordeeld (…)
(…)
Ik ben van mening, dat ik voldoende gelegenheid heb gegeven om de vraagpunten met betrekking tot het jaar 2004 op te lossen. Ik heb echter de benodigde gegevens niet ontvangen. De heer [A] geeft in de aangifte inkomstenbelasting 2005 een uitdeling ad € 3.368.289 aan. Ik leid hieruit af, dat er geen discussie meer bestaat over deze uitdeling. De uitdeling is al in 2004 belast, echter voor het gebruteerde bedrag.
Ik zie op grond van de thans bekende informatie geen aanleiding om de aanslag ambtshalve te verminderen. Ik vind het onbegrijpelijk, dat de door mij gevraagde informatie nog steeds niet is verstrekt.
Beslissing over uw bezwaar tegen de aanslag
Uw bezwaar tegen de aanslag is niet ontvankelijk. De inhoudelijke beoordeling geeft mij geen aanleiding de aanslag ambtshalve te herzien (…)”
2.8.
Van deze beslissing is [eiser] in beroep gegaan bij de rechtbank, die het bezwaar ongegrond heeft verklaard. In hoger beroep heeft het gerechtshof de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het tegen dit arrest ingestelde cassatieberoep is ongegrond verklaard. Hiermee stond tussen de belastingdienst en [eiser] vast dat het bezwaar van [eiser] niet ontvankelijk was vanwege het feit dat dit niet binnen de wettelijke termijn van ingediend.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank;
I voor recht verklaart dat [gedaagde sub 1] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar opdracht tot het maken van (tijdig) bezwaar tegen de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2004 die aan [eiser] was opgelegd;
II voor recht verklaart dat[gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser] lijdt, nader op te maken bij staat, ten gevolge van de tekortkoming in de nakoming zijdens [gedaagde sub 1] en
III dit alles met hoofdelijke veroordeling van[gedaagden] in de proceskosten, vermeerderd met rente.[gedaagden]
3.2.
[gedaagden] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] stelt, kort samengevat, dat [gedaagde sub 1] wanprestatie heeft gepleegd doordat zij heeft verzuimd tijdig bezwaar in te stellen tegen de aanslag IB 2004, althans heeft verzuimd op zodanige wijze bezwaar in te stellen dat zij kon aantonen tijdig in bezwaar te zijn gegaan. Ten gevolge van dit handelen is het bezwaar van [eiser] niet ontvankelijk verklaard en is hem een belastingaanslag van € 923.243,00 opgelegd. Nu tot in hoogste instantie is geoordeeld dat de belastingdienst het bezwaar van [eiser] terecht niet ontvankelijk heeft verklaard, staat daarmee vast dat [eiser] schade heeft geleden. Door haar fout heeft [gedaagde sub 1] [eiser] de kans ontnomen om volledig verweer te voeren tegen de belastingaanslag.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat het bezwaar, om haar werking te hebben, door de belastingdienst had moeten zijn ontvangen. Dit is, door[gedaagden] onweersproken, niet gebeurd. Hiermee staat vast dat geen bezwaar is ingediend.[gedaagden] verweert zich tegen de gestelde tekortkoming ook niet met de stelling dat [gedaagde sub 1] wel degelijk bezwaar heeft ingediend in bovengenoemde zin, maar zij voert aan dat van haar niet verlangd kon worden bezwaar in te stellen gelet op het feit dat [eiser] de daarvoor benodigde stukken niet had aangeleverd. Dit verweer faalt. Zelfs indien juist is dat [eiser] de bij hem opgevraagde stukken niet had aangeleverd, had het op de weg van [gedaagde sub 1] gelegen om tijdig (formeel) bezwaar te maken, hetgeen zij naar eigen zeggen overigens ook heeft gedaan.[gedaagden]
4.3.
[gedaagden] heeft verder aangevoerd dat [eiser] door niet de gevraagde informatie ter beschikking te stellen aan [gedaagde sub 1], niet de noodzakelijke medewerking heeft verleend aan de uitvoering van de overeenkomst, zodat sprake is van schuldeisersverzuim. Ook dit verweer wordt verworpen. Gelet op haar brief van 4 januari 2008 heeft [gedaagde sub 1] c.s onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde sub 1] door de vermeende handelwijze van [eiser] niet in staat was om bezwaar aan te tekenen.
4.4.
Het niet (tijdig) indienen van bezwaar is een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde sub 1] die aan [gedaagde sub 1] toerekenbaar is, ongeacht of [eiser], zoals[gedaagden] stelt, heeft verzuimd bepaalde stukken aan [gedaagde sub 1] ter beschikking te stellen.
4.5.
Voorts voert[gedaagden] als verweer dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden als gevolg van het niet tijdig indienen van bezwaar. Volgens[gedaagden] zou, indien het bezwaar van [eiser] wel ontvankelijk was geweest, de aanslag IB 2004 niet anders zijn geweest. De inspecteur heeft de zaak immers inhoudelijk beoordeeld en [eiser] heeft tot juni 2009 de gelegenheid gehad om de inspecteur met stukken van zijn gelijk te overtuigen. Dit is [eiser] in veertien maanden niet gelukt, zodat niet aannemelijk is dat als er wel tijdig bezwaar was ingediend, [eiser] daartoe wel in staat zou zijn geweest. Om die reden dient de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure te worden afgewezen, aldus[gedaagden]
4.6.
Hiertegenover heeft [eiser] ter comparitie aangevoerd dat tijdens de procedure voor het hof en de Hoge Raad nog steeds overleg met de inspecteur plaatsvond, dat laatstgenoemde op enig moment heeft aangegeven de aanslag te willen verminderen zodat [eiser] nog een bedrag van € 211.000,00 zou moeten betalen, dat de inspecteur daarop later weer is teruggekomen met de stelling dat dit bedrag slechts een aanbetaling zou zijn, dat er toen opnieuw overleg heeft plaatsgevonden waarbij een voorstel is geformuleerd door de inspecteur erop neerkomend dat [eiser] nog een bedrag van rond de € 300.000,00 zou moeten betalen, alsmede dat vóórdat [eiser] hierop kon reageren, de Hoge Raad uitspraak deed, waarna de niet ontvankelijkheid van het bezwaar niet meer ter discussie stond. Hierna was er geen noodzaak meer voor de belastingdienst om de zaak te schikken. Aldus, nog steeds, [eiser].
4.7.
De rechtbank stelt voorop dat voor toewijzing van de gevraagde verklaringen voor recht voldoende aannemelijk moet zijn dat [eiser] als gevolg van het niet tijdig indienen van bezwaar mogelijk schade heeft geleden. Gelet op de hierboven weergegeven verklaring van [eiser] ter zitting is de mogelijkheid van schade als gevolg van het niet tijdig indienen van bezwaar voldoende aannemelijk geworden. Blijkens de stellingen van [eiser] heeft de inspecteur in het kader van de ambtshalve beoordeling van het bezwaar immers inhoudelijke gronden gezien om [eiser] tegemoet te komen en heeft hij daar uitsluitend vanaf gezien omdat door het arrest van de Hoge Raad definitief kwam vast te staan dat het bezwaar van [eiser] niet ontvankelijk was vanwege het te laat indienen hiervan. Hiermee is voldoende aannemelijk gemaakt dat een volle toets door de rechtbank en hof mogelijk tot een andere aanslag IB 2004 zou hebben geleid. Weliswaar heeft[gedaagden] bij gebrek aan wetenschap betwist dat de door [eiser] genoemde voorstellen van de zijde van de belastingdienst zijn gedaan, maar dit is onvoldoende om de mogelijkheid van schade niet aannemelijk te achten.[gedaagden]
4.8.
[gedaagden] heeft nog gesteld dat [eiser] na 2004 de door [eiser] aan [bedrijf] onttrokken bedragen alsnog op de door hem voorgestane wijze had kunnen verwerken, alsmede dat [eiser] in reactie op de brief van de inspecteur van 11 juni 2009 had kunnen vragen om een ambtshalve vermindering van de aanslag IB 2004 waarna hij tegen een hem onwelgevallige beslissing bezwaar had kunnen maken. Voor zover[gedaagden] hiermee een beroep heeft willen doen op eigen schuld aan de zijde van [eiser], kan ook dat beroep op eigen schuld in een vervolgprocedure aan de orde komen.
4.9.
Voorgaande leidt ertoe dat de door [eiser] gevraagde verklaringen voor recht zullen worden toegewezen.[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding €  107,29
- griffierecht 267,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal €  1.278,29

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 1] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar opdracht tot het maken van (tijdig) bezwaar tegen de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2004 die aan [eiser] was opgelegd,
5.2.
verklaart voor recht dat[gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser] lijdt, nader op te maken bij staat, ten gevolge van de tekortkoming in de nakoming zijdens [gedaagde sub 1],
5.3.
veroordeelt[gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.278,29, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Bos en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2013.