In deze zaak vordert eiser, [eiser], dat de rechtbank voor recht verklaart dat gedaagde sub 1, een vennootschap, toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar opdracht tot het maken van (tijdig) bezwaar tegen de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2004. Eiser stelt dat hij schade heeft geleden als gevolg van deze tekortkoming. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in 2004 een rekening-courantschuld had aan zijn vennootschap en dat de belastingdienst deze opnames als 'oneigenlijke uitdeling' heeft aangemerkt. Eiser heeft in 2007 bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Eiser heeft vervolgens gedaagde sub 1 ingeschakeld om bezwaar te maken tegen de definitieve aanslag, maar ook dit bezwaar is niet tijdig ingediend. De rechtbank oordeelt dat gedaagde sub 1 toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichtingen, omdat zij niet tijdig bezwaar heeft gemaakt, wat heeft geleid tot een belastingaanslag van € 923.243,00 voor eiser. De rechtbank concludeert dat de mogelijkheid van schade als gevolg van het niet tijdig indienen van bezwaar voldoende aannemelijk is gemaakt. De rechtbank verklaart voor recht dat gedaagde sub 1 toerekenbaar tekort is geschoten en dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die eiser lijdt, nader op te maken bij staat. Gedaagden worden ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 1.278,29, te vermeerderen met wettelijke rente.