ECLI:NL:RBMNE:2013:3538

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
26 augustus 2013
Zaaknummer
C-16-349762 - FT EA 13-542
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van recht bij eigen aangifte tot faillietverklaring met als doel schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 augustus 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot faillietverklaring dat door twee verzoekers was ingediend. De verzoekers, die eerder in een schuldsaneringsregeling hebben gezeten, hebben op eigen aangifte failliet verklaard met de intentie om versneld toegang te krijgen tot een nieuwe schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze eigen aangifte misbruik van recht is, omdat het doel van de aangifte niet in lijn is met de functie van een faillissement, dat is bedoeld om de boedel te verdelen onder schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen baten zijn om te verdelen en dat de verzoekers de aangifte hebben gedaan om een andere reden, namelijk om rust te krijgen in hun financiële situatie en om een nieuwe schuldsaneringsregeling aan te vragen. Dit is in strijd met de wettelijke bepalingen die de uitoefening van de bevoegdheid tot het aanvragen van een faillissement reguleren.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de verzoekers niet aan de vereisten voldoen die in de Faillissementswet zijn gesteld voor het indienen van een eigen aangifte tot faillietverklaring. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak van de Hoge Raad in aanmerking genomen, waarin werd gesteld dat het aanvragen van een faillissement met het doel om een schuldsaneringsregeling te verkrijgen, niet is toegestaan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzoekers in redelijkheid niet tot de uitoefening van hun bevoegdheid om faillietverklaring aan te vragen konden komen, gezien de onevenredigheid tussen hun belang en het belang van de curator.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring afgewezen, met de overweging dat er geen sprake is van voldoende baten om de kosten van het faillissement te dekken. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. C.P. Lunter en kan binnen acht dagen na de uitspraak worden aangevochten via een advocaat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
Locatie Lelystad
rekestnummer: [nummer]

Beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken

De rechtbank heeft op 31 juli 2013 een eigen aangifte tot faillietverklaring ontvangen van:
[verzoeker 1]
en
[verzoeker 2]
beiden wonende te woonplaats
verzoekers.

De procedure

Verzoekers hebben van 2 april 2001 tot 9 juni 2004 in de schuldsaneringsregeling gezeten. De schuldsaneringsregeling is beëindigd zonder de verlening van een schone lei.
Verzoekers zijn beiden in persoon op eigen aangifte failliet verklaard op 2 april 2012.
Tijdens dit faillissement is een verzoek tot omzetting van het faillissement in een schuldsaneringsregeling afgewezen.
Het faillissement is opgeheven wegens de toestand van de boedel op 30 oktober 2012.
Het verzoekschrift tot faillietverklaring is behandeld op een zitting achter gesloten deuren op 20 augustus 2013.
Ter zitting zijn verschenen:
  • verzoekers;
  • [A], ambulant gezinsbegeleider.

De beoordeling

De rechtbank heeft kennis genomen van alle op de zaak betrekking hebbende stukken.
Verzoekers verklaren ter zitting dat zij eigen aangifte tot faillietverklaring hebben ingediend voor hen allebei, met als doel toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. Zij stellen dat zij zich in 2012 aangemeld hebben bij een schuldhulpverlenende instantie, te weten [naam instantie] en dat toen een minnelijke traject is gevolgd en dit traject is mislukt. Verzoekers zijn van mening dat de schuldhulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen om hun financiële problemen snel op te lossen. Ook de curator ten tijde van hun faillissement heeft zich onvoldoende ingespannen om hun financiële problemen op te lossen. Verzoekers zijn van mening dat curator niets voor hen heeft gedaan en voor zij het wisten werd het faillissement opgeheven wegens de toestand van de boedel. Zij willen nu weten wat hun schulden zijn, daarnaast willen zij rust. Voorts dreigt er een gijzeling door het CJIB in verband met openstaande boetes, om deze redenen hebben verzoekers een eigen aangifte tot faillietverklaring ingediend. Ook is er sprake van belastingschulden die snel betaald moeten worden. Verzoekers menen dat een curator in een faillissement deze schulden en de CJIB boetes direct zal voldoen. Na de faillietverklaring willen verzoekers een omzettingsverzoek indienen, zodat het faillissement wordt opgeheven en gelijktijdig de schuldsaneringsregeling op hen van toepassing wordt verklaard. Er ligt momenteel loonbeslag op hun inkomen. Hierdoor kunnen verzoekers niet zelf beslissen welke schuldeiser wordt betaald (bijvoorbeeld het CJIB, om eventuele gijzeling te voorkomen), aldus verzoekers.
De rechtbank overweegt als volgt.
[verzoeker 2] heeft geen aparte eigen aangifte tot faillietverklaring ingediend. Wel heeft ze de eigen aangifte van haar man mede ondertekend. Zij heeft te kennen gegeven dat ook zij een eigen aangifte tot faillietverklaring heeft willen doen. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank de ingediende eigen aangifte dan ook mede beschouwen als eigen aangifte van [verzoeker 2]. De rechtbank zal de eigen aangiftes gelijktijdig behandelen.
Verzoekers voldoen aan de in de Faillissementswet gestelde vereisten om op eigen aangifte in staat van faillissement te worden verklaard. Immers, summierlijk is gebleken van feiten en omstandigheden die aantonen dat zij in de toestand verkeren dat zij hebben opgehouden te betalen. Echter, de bevoegdheid tot het doen van eigen aangifte door verzoekers kan worden misbruikt. Zoals volgt uit artikel 3:13 lid 2 BW kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 juni 2013 het volgende overwogen: “ [[verzoeker 1]] vraagt in deze procedure zijn eigen faillissement aan. De rechtbank en het hof hebben beide deze aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat [[verzoeker 1]] weliswaar voldoet aan de eisen voor het uitspreken van een faillissement, maar met zijn aanvraag misbruik van bevoegdheid maakt, nu er geen bekende baten zijn. Bovendien zou het salaris van een aan te stellen curator niet verhaalbaar zijn en zou de tot curator aan te stellen persoon daarom onevenredig worden benadeeld. Het hof heeft deze overwegingen onderschreven. (…) Volgens het hof maakt [[verzoeker 1]], indien het hem erom is te doen om langs de weg van een faillissement tot toepassing van de schuldsaneringsregeling te komen, met een ander doel gebruik van de bevoegdheid om zijn eigen faillissement aan te vragen, dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.” De Hoge Raad heeft dit oordeel van het hof in stand gelaten.
Uit de aan de rechtbank ter beschikking gestelde stukken en hetgeen ter terechtzitting is verklaard, blijkt dat de eigen aangifte is gedaan met als doel om na de faillietverklaring een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in te dienen. Er is door verzoekers bewust voor het doen van een eigen aangifte gekozen, omdat zij rust willen hebben in de aanloop naar hun verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Zo een verzoek kan pas na 9 juni 2014 gedaan worden, omdat het dan tien jaar geleden is dat hun vorige schuldsaneringsregeling is beëindigd.
Het belang van verzoekers om op deze wijze, zonder het (opnieuw) doorlopen van een minnelijk traject, een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling te kunnen indienen, is echter niet het belang dat een faillissement dient. Een faillissement dient er immers toe om de boedel te verdelen onder de schuldeisers. In dit geval is er geen boedel te verdelen en is er dus sprake van het uitoefenen van een bevoegdheid met een ander doel dan waarvoor zij is verleend.
De rechtbank overweegt voorts dat sprake is van een onevenredigheid tussen het belang van verzoekers en het belang van een curator om verschoond te blijven van niet verhaalbare kosten. Verzoekers kunnen in dit geval dan ook in redelijkheid niet tot uitoefening van hun bevoegdheid om het eigen faillissement aan te vragen komen. Bij deze belangenafweging heeft de rechtbank meegenomen dat er geen baten zijn om te verdelen. De curator zal waarschijnlijk niet zijn (gehele) salaris kunnen innen.
Voor zover verzoekers van mening zijn dat er in dit geval een uitzondering zou moeten worden gemaakt, gezien het feit dat zij thans nog geen verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling kunnen doen, merkt de rechtbank het volgende op. Indien er geen sprake geweest zou zijn van een eerdere schuldsaneringsregeling, zou de eigen aangifte ook worden afgewezen. Vervolgens worden ook dan verzoekers doorverwezen naar een instantie voor het (opnieuw) uitvoeren van een minnelijk traject. Het doorlopen van het minnelijke traject duurt meerdere maanden, zo niet langer. Dit betekent dat indien verzoekers nu aan een minnelijk traject beginnen en dit mislukt, een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling na 9 juni 2014 zal worden behandeld. In geval van toewijzing van het verzoek, zal het faillissement hoogstwaarschijnlijk wederom na enkele maanden worden opgeheven wegens de toestand van de boedel. Er zijn immers geen baten te verwezenlijken of andere werkzaamheden voor een curator. Gezien deze omstandigheden zijn verzoekers door het afwijzen van de eigen aangifte tot faillietverklaring niet nadeliger uit, dan indien zij niet aan de tienjaarstermijn gehouden zijn.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat in dit geval sprake is van misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW, zodat het verzoek moet worden afgewezen.
Daarnaast zijn verzoekers per 2 april 2012 failliet verklaard. Dit faillissement is opgeheven wegens de toestand van de boedel. Artikel 18 Fw bepaalt dat een nieuw faillissement binnen drie jaar na opheffing, alleen kan worden toegewezen indien verzoekers aantonen dat er voldoende baten aanwezig zijn om de kosten van het faillissement te bestrijden. Zoals reeds is overwogen is hiervan geen sprake, zodat ook op grond hiervan de eigen aangifte tot faillietverklaring dient te worden afgewezen.

De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot faillietverklaring af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.P. Lunter en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2013 om 15.00 uur. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van de zaak kennis moet nemen.