ECLI:NL:RBMNE:2013:3537

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
26 augustus 2013
Zaaknummer
C-16-349034 FT RK 13-1823
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om een moratorium in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 augustus 2013 uitspraak gedaan over het verzoek van een verzoeker om een moratorium op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. De verzoeker, geboren in 1983 en woonachtig in Nederland, heeft samen met zijn verzoek tot schuldsanering een verzoek ingediend voor het instellen van een moratorium. Dit verzoek was bedoeld om de mogelijkheid van een minnelijke schuldregeling met zijn schuldeisers te creëren. De rechtbank had eerder, op 22 juli 2013, een voorlopig verbod opgelegd aan de verweerster, Stichting Ymere, om de woning van de verzoeker te ontruimen totdat er een definitieve beslissing was genomen.

Tijdens de zitting op 13 augustus 2013 is de verzoeker verschenen met zijn juridisch adviseur, terwijl de verweerster vertegenwoordigd was door een medewerker van het deurwaarderskantoor. De verzoeker heeft aangevoerd dat hij een minnelijke regeling probeert te treffen, maar de verweerster heeft aangegeven niet mee te willen werken aan een dergelijke regeling. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de kans op een succesvolle minnelijke regeling zeer klein is, vooral omdat de verweerster heeft verklaard dat de verzoeker schulden heeft die te kwader trouw zijn ontstaan.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat, gezien de omstandigheden van de verzoeker, het verzoek om een moratorium niet gerechtvaardigd is. De verzoeker heeft in het verleden geprobeerd zijn schulden te ontlopen door naar de Verenigde Staten te verhuizen en heeft geen goede trouw getoond in zijn omgang met schuldeisers. De rechtbank heeft het verzoek om een moratorium afgewezen en de verzoeker de tijd gegeven om te laten weten of hij zijn verzoek tot schuldsanering wil handhaven. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. G.A.M. Peper.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
Locatie Lelystad
zaaknummer: C/16/349034 / FT RK 13/1823
uitspraakdatum: 27 augustus 2013
Uitspraak op grond van artikel 287b van de Faillissementswet
(afwijzing moratorium)
in de zaak van
[verzoeker]
geboren op [1983] te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
[woonplaats]
verzoeker
tegen
Stichting Ymere
gevestigd te Amsterdam
vertegenwoordigd door Geerlings & Hofstede deurwaarders
gevestigd te Amsterdam
verweerster.

1.De procedure

Verzoeker heeft tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het instellen van een moratorium als bedoeld in artikel 287b van de Faillissementswet (Fw).
Bij tussenvonnis van 22 juli 2013 heeft de rechtbank verweerster voorlopig verboden om de woning van verzoeker te ontruimen, tot de dag dat de rechtbank definitief op het verzoek heeft beslist.
Verzoeker en verweerster zijn opgeroepen om te verschijnen ter terechtzitting van 13 augustus 2013. Ter zitting is verzoeker verschenen, vergezeld van de heer H. van der West van Zuidweg & Partners. Namens verweerster is de heer [A] verschenen.

2.Het verzoek

De gevraagde voorziening houdt in:
het van toepassing verklaren van artikel 305 Fw.
De verzoeker heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat hij poogt een minnelijke schuldregeling met zijn schuldeisers overeen te komen dan wel - als dat niet lukt - toepassing van de schuldsaneringsregeling zal verzoeken. De gevraagde voorziening is volgens de verzoeker noodzakelijk om rust te creëren, zodat de minnelijke schuldregeling kans van slagen heeft.

3.Het verweer

Verweerster verklaart ter zitting dat verzoeker schulden op de schuldenlijst heeft staan, die niet te goeder trouw zijn ontstaan. Verweerster gaat niet akkoord met een minnelijke regeling en zal zich verzetten tegen een eventueel dwangakkoord. De huurachterstand bij verweerster is direct na het betrekken van de woning in juli 2012 ontstaan. Bij uitzondering is er met verzoeker een betalingsregeling afgesproken in september 2012. Deze betalingsregeling is in november 2012 al niet meer nagekomen. Hierop is de vordering naar de deurwaarder gestuurd. Verzoeker wilde een deel van de achterstand betalen. Dat bedrag was niet hoog genoeg. Verzoeker heeft tegen een medewerker van het deurwaarderskantoor gezegd dat hij de deurwaarder met een mes op zou wachten. Verweerster tolereert dergelijke bedreigingen met de dood niet en wil verzoeker ontruimen.

4.De beoordeling

Blijkens het verzoekschrift wordt verzoeker in opdracht van mw. [B] (bewindvoerder) vertegenwoordigd door H. van der West, juridisch adviseur.
Bij het verzoekschrift is gevoegd een (in opdracht) door Van der West ondertekende verklaring als bedoeld in art. 285 lid 1 onder f Fw, waarin Van der Horst verklaart dat er geen reële mogelijkheden zijn dat verzoeker tot een buitengerechtelijke schuldregeling komt met zijn crediteuren.
Daarnaast is bij het verzoekschrift gevoegd een (in opdracht) door Van der West ondertekend rapport met de titel “Rapportage schuldbemiddelaar betreffende het minnelijk traject; buiten gemeenschap van goederen” (hierna: het schuldhulprapport).
In het schuldhulprapport staat, voor zover hier van belang:
“Namens de schuldbemiddelingsinstantie Zuidweg & Partners die voldoet aan de vereisten van artikel 48 lid 1 onder C van de Wet op het Consumentenkrediet, verklaart de behandelend medewerker, te weten, H. van der West, in opdracht van[B] (bewindvoerder WSNP), hierbij dat het minnelijk traject van de verzoeker als volgt is verlopen:
[…]
De verzoeker is de afspraken wel goed nagekomen.
De verzoeker is niet gemotiveerd om zijn […] schulden op te lossen.
Hij […] heeft dat op de volgende manier aangetoond:
Verzoeker heeft in zijn persoonlijk verslag aangegeven dat hij naar de Verenigde Staten is vertrokken teneinde aan zijn schuldeisers te ontkomen. Inmiddels is hij terug in Nederland en op zoek naar een loondienstverband. Wel heeft verzoeker alle benodigde stukken ten behoeve van zijn dossier aangeleverd. Ook is verzoeker bereid geweest een schuldregelingsovereenkomst te sluiten.”
De inhoud van de hiervoor geciteerde verklaringen en de mededeling ter zitting door Van der West dat hij onder toezicht van de WSNP bewindvoerder tracht te komen tot een buitengerechtelijke regeling van de schulden van verzoeker, roept bij de rechtbank de vraag op of Zuidweg & Partners in dit geval is gemandateerd door de gemeente Almere om namens de gemeente voor verzoeker het minnelijk traject te begeleiden.
Zuidweg & Partners is immers, anders dan in de hiervoor geciteerde verklaring staat vermeld, geen persoon of instelling als genoemd in artikel 48 lid 1 sub c van de Wet op het Consumentenkrediet (WCK). Een ingevolge de Faillissementswet aangestelde bewindvoerder behoort wel tot de in artikel 48 lid 1 sub c genoemde personen. Dat betekent echter niet dat een minnelijk traject dat niet door die bewindvoerder zelf wordt uitgevoerd, maar in diens opdracht en/of onder diens toezicht, daarmee voldoet aan de eisen die in artikel 288, tweede lid aanhef en onder b Fw, worden gesteld.
Indien het minnelijk traject niet wordt begeleid door een WSNP bewindvoerder zelf, maar door een door de gemeente (in dit geval Almere) daartoe aangewezen schuldbemiddelaar, dient uit het dossier te blijken dat de gemeente Almere de uitvoering van het minnelijk traject heeft gecontroleerd of dat de gemeente Almere die uitvoering geheel voor haar inhoudelijke verantwoording neemt en zich daarop laat aanspreken. Onvoldoende is dat de gemeente in kwestie de schuldbemiddelaar inschakelt en betaalt.
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank thans zonder nadere informatie over de uitvoering van het minnelijk traject oordelen over het verzoek tot het instellen van een moratorium, omdat dit verzoek om andere redenen, zie onderstaande overwegingen, niet voor toewijzing in aanmerking komt. Voor het geval verzoeker zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling handhaaft, stelt de rechtbank Zuidweg en Partners in de gelegenheid om het verzoekschrift aan te vullen met stukken waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de eisen die in de Faillissementswet aan het minnelijk traject worden gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de omstandigheden van verzoeker de kans op een minnelijke schuldregeling zo klein is dat ook het gevraagde moratorium niet is gerechtvaardigd. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De vraag of een moratorium gerechtvaardigd is, wordt beantwoord door middel van een belangenafweging. Vast staat dat thans aan de lopende verplichtingen wordt voldaan. Verweerster heeft aangegeven niet te willen meewerken aan een minnelijk traject. De enige manier waarop een minnelijke regeling dan nog tot stand kan komen is via een dwangakkoord op grond van artikel 287a FW. Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker schulden heeft die te kwader trouw zijn ontstaan, dan wel te kwader trouw onbetaald zijn gebleven. Verweerster stelt dat verzoeker hierdoor niet kan worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling en dat ook een dwangakkoord om deze reden niet kan worden toegewezen. Verweerster stelt zich op het standpunt dat een moratorium derhalve geen nut heeft. Verzoeker stelt dat de vraag of er wel of geen schulden te goeder trouw op de schuldenlijst staan, in dit stadium nog niet gesteld moet worden. Volgens verzoeker moet nu alleen de vraag beantwoordt worden of het gevraagde moratorium noodzakelijk en gerechtvaardigd is om verzoeker is staat te stellen in een minnelijk traject tot overeenstemming te komen met zijn schuldeisers.
De rechtbank overweegt dat de kans op het bereiken van een akkoord in de minnelijke regeling nihil is. Verweerster heeft immers verklaard dat zij niet zal meewerken aan een minnelijke regeling. Hierdoor is de kans groot dat er een dwangakkoord verzocht gaat worden. De Hoge Raad heeft in het arrest van 14 december 2012 (LJN: BY0966) overwogen dat de toewijsbaarheid van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, geen voorwaarde is voor de toewijsbaarheid van een dwangakkoord. Echter, het ontbreken van goede trouw kan volgens de wetsgeschiedenis wel een rol spelen bij de beoordeling van het verzoek (kamerstukken II 2005/06, 29942, nr. 7, p. 40). In dit kader acht de rechtbank de volgende omstandigheden van belang. Verzoeker heeft ter zitting van 13 augustus 2013 verklaard dat hij langere tijd in Amerika heeft gewoond. Hier heeft hij een green card gekregen, waardoor hij kon werken. Van het salaris dat hij tijdens zijn jaren in Amerika heeft verdiend is er niets naar zijn schuldeisers gegaan. Ook heeft hij zijn schuldeisers niet laten weten dat hij in Amerika woonde. Hierdoor heeft verzoeker jarenlang te kwader trouw zijn schulden onbetaald gelaten. Verzoeker heeft tot 2011 in Amerika gewoond. Nadat een vriend hem had verteld dat na drie jaar verblijf in het buitenland zijn schulden weg zouden zijn, is verzoeker teruggekomen naar Nederland. Het is voldoende gebleken dat de schulden aan het CJIB en de fraudevordering van Sociale zaken van de gemeente Leeuwarden te kwader trouw zijn ontstaan in 2012 en 2013. Tot slot acht de rechtbank het gedrag van verzoeker ten opzichte van de deurwaarder van belang. Verzoeker heeft weliswaar ontkend met een mes te hebben gedreigd, maar uit zijn verklaring ter zitting is gebleken dat verzoeker op zijn minst heeft geprobeerd (een medewerker van) de deurwaarder te intimideren. Verzoeker heeft immers toegegeven dat hij heeft gezegd: “ik zou het niet proberen, want ik heb een kind en een gezin.” Gezien deze omstandigheden is de kans klein dat een toekomstig verzoek dwangakkoord zal worden toegewezen, omdat verzoeker heeft geprobeerd om verhaal door schuldeisers te frustreren en er geen blijk van heeft gegeven zich ten opzicht van zijn schuldeisers naar behoren te willen gedragen.
Aangezien de kans op een succesvolle minnelijke regeling, dan wel toewijzing van een dwangakkoord bijna nihil is, weegt het belang van Ymere om verzoeker te kunnen ontruimen zwaarder dan het belang van verzoeker om in zijn woning te mogen blijven. Derhalve is het uitspreken van een moratorium in dit geval niet gerechtvaardigd.
De rechtbank zal het verzoek moratorium afwijzen.
Verzoeker heeft nog niet aangegeven of hij bij afwijzing van het onderhavige verzoek het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wil handhaven. Hij krijgt tot 10 september 2013 de tijd, om de rechtbank te laten weten of hij het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wil handhaven. Indien de rechtbank geen bericht van verzoeker ontvangt zal het verzoek als ingetrokken worden beschouwd.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af;
geeft verzoeker tot 10 september 2013 om te laten weten of hij zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wil handhaven.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M. Peper en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2013.