ECLI:NL:RBMNE:2013:3464

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juni 2013
Publicatiedatum
20 augustus 2013
Zaaknummer
16-657275-12
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige dochter van partner

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 juni 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met de minderjarige dochter van zijn toenmalige partner. De seksuele handelingen vonden plaats in de periode van 2001 tot 2003, toen het slachtoffer 13 en/of 14 jaar oud was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 3 jaar. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van het slachtoffer op 22 april 2010, waarin zij verklaarde dat de verdachte haar meerdere keren had betast en seksuele handelingen had verricht.

Tijdens de rechtszitting op 27 mei 2013 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor een lagere straf, rekening houdend met persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen voldoende steun vond in de verklaringen van het slachtoffer en getuigen, en dat de verdachte zich ernstig had misdragen, wat een zware inbreuk op de integriteit van het slachtoffer betekende.

De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, behandeld. De benadeelde partij vorderde een schadevergoeding van € 6.000,00 voor immateriële schade. De rechtbank heeft deze vordering tot een bedrag van € 2.000,00 toegewezen, met wettelijke rente, en de verdachte aansprakelijk gesteld voor deze schade. De rechtbank heeft de overige vorderingen van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze een onevenredige belasting van het strafgeding zouden opleveren. De uitspraak is gedaan in het belang van de rechtsgang en de bescherming van de slachtoffers van dergelijke delicten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/657275-12 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 10 juni 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
wonende te ([postcode]) [woonplaats] aan de[adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 mei 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.A.W. Enoch, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] en de toelichting op deze vordering, zoals gegeven door de raadsvrouw van deze benadeelde partij, mr. J.W. Verhoef, advocaat te Zeist.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer], die toen tussen de 12 en 16 jaren oud was, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer];
subsidiair: ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer], die toen nog geen 16 jaar oud
was.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder primair tenlastegelegde heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel het onder primair als onder subsidiair tenlastegelegde niet kan worden bewezen en heeft daartoe de hierna te noemen bewijsverweren gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaande feiten
[slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2], heeft op 22 april 2010 aangifte gedaan betreffende seksueel misbruik door de voormalige vriend van haar moeder, verdachte. [1]
In de periode dat zij 13-14 jaar oud was, verbleef zij samen met haar moeder en verdachte op een camping in[plaats] of in een woning in Utrecht. [2] Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar daar in deze periode meermalen heeft getongzoend. [3] Verder verklaarde zij dat verdachte haar (blote) borsten, benen, buik en vagina heeft betast en met zijn vinger in haar vagina is geweest. [4]
[getuige 1], de zus van aangeefster, was destijds circa 17 jaar oud. Zij verklaarde dat verdachte omstreeks dezelfde periode heeft gepoogd om haar te zoenen en zijn hand onder haar trui deed. Zij heeft hem toen weggeduwd. [5]
[getuige 2], de moeder van aangeefster, [6] heeft bevestigd dat zij omstreeks de betreffende periode [7] een relatie met verdachte had. [8] Zij zagen elkaar dan op de camping of in een woning in Utrecht.. [9] Aangeefster vertelde haar dat ze door verdachte was misbruikt. [10]
[getuige 3], een nicht van de moeder van aangeefster, [11] verklaarde dat zij in mei 2006 [12] nadat zij zag dat aangeefster terugdeinsde nadat haar man haar beetpakte om te dansen, [13] aangeefster vertelde dat zij het gevoel had dat er wat was. Zij vroeg of er wellicht iets was gebeurd in haar leven. Nadat aangeefster daarop stilviel, begon aangeefster te huilen. Aangeefster vertelde schoorvoetend dat zij door verdachte seksueel was misbruikt in de periode dat zij samen met haar moeder op de camping stond. Zij vertelde dat zij verdachte aan zijn penis moest strelen en moest zoenen. Hij zou haar aan haar vagina gepakt hebben. [14]
Verdachte heeft verklaard dat hij destijds een seksuele relatie had met de moeder van aangeefster en bij het gezin verbleef op de camping in [plaats] of in een woning te Utrecht. [15]
Bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het tenlastegelegde. Daartoe heeft de raadsman betoogd dat de verklaring van aangeefster als onbetrouwbaar terzijde dient te worden geschoven, zodat algehele vrijspraak moet volgen.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de verklaring van aangeefster betrouwbaar.
Aangeefster heeft op 30 maart 2010 een informatief gesprek gehad bij de politie, waarin zij vertelt dat zij seksueel is misbruikt door verdachte. In dit informatieve gesprek komen aspecten naar voren die duiden op een authentieke en geloofwaardige verklaring. Zo verklaart aangeefster dat zij op Hyves foto’s van verdachte heeft gezien met jonge meisjes. Toen zij deze foto’s zag werd ze heel boos. Toen haar eigen vriend haar aanraakte, schrok zij zo van hem dat ze hem een klap gaf.
Op 22 april 2010 doet zij vervolgens aangifte, waarbij zij een uitgebreide en gedetailleerde verklaring aflegt. Haar verklaring is consistent met het informatieve gesprek bij de politie en komt de rechtbank oprecht over.
Er zijn geen redenen aanwijsbaar voor het doen van valse aangifte of voor de aanwezigheid van een wraakmotief, zoals door en namens de verdachte is gesuggereerd. De rechtbank acht niet goed voorstelbaar dat aangeefster een valse aangifte zou doen tegen een eerdere partner van haar moeder die inmiddels al geruime tijd uit het leven van aangeefster en haar moeder is verdwenen. Geen van de gehoorde personen heeft enig belang kunnen noemen voor het doen van een valse aangifte. Ook is van belang dat uit de verklaring van getuige [getuige 3] juist volgt dat aangeefster, door aangifte te doen, de onlangs verbeterde relatie tussen aangeefster en haar moeder op het spel zette.
De verklaring van aangeefster vindt op essentiële punten steun in de verklaring van getuige [getuige 1]. Deze getuige, een zus van aangeefster die destijds circa 17 jaar oud was, heeft verklaard dat verdachte ook bij haar heeft geprobeerd soortgelijke handelingen te verrichten.
Tot slot vindt de verklaring van aangeefster op onderdelen steun in de verklaring van verdachte zelf. Hij verklaarde immers omstreeks de betreffende periode een seksuele relatie te hebben gehad met de moeder van aangeefster, waarbij hij af en toe verbleef op de camping in Cromvoirt dan wel in de betreffende woning in Utrecht.
De rechtbank zal voornoemd verweer dan ook verwerpen.
Bewijsminimum
Voorts heeft de raadsman betoogd dat de verklaring van aangeefster, tezamen met de verklaringen van de getuigen [slachtoffer], [getuige 2] en [getuige 1] heeft te gelden als één en dezelfde verklaring, en dat onvoldoende steun kan worden gevonden in de andere bewijsmiddelen (oftewel: er geen steunbewijs is) om te komen tot een bewezenverklaring.
Volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval
In het onderhavige geval vindt de tot het bewijs gebezigde verklaring van aangeefster voldoende steun in het overige bewijsmateriaal, te weten de hiervoor vermelde verklaring van [getuige 1], de zus van aangeefster, die een soortgelijk incident met verdachte heeft meegemaakt alsmede de verklaring van getuige [getuige 3], die omschrijft dat aangeefster opvallend terugdeinsde bij het dansen met haar man en vervolgens op haar vragen schoorvoetend en geëmotioneerd vertelde door verdachte te zijn misbruikt. Voornoemd verweer wordt dan ook verworpen.
Met de officier van justitie acht de rechtbank het onder primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder rubriek 5 zal worden uitgeschreven.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2001 tot en met 1 januari 2003 te Utrecht en te [plaats], met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2], die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers
  • heeft hij die[slachtoffer] meermalen getongzoend en/of
  • heeft hij de (blote) borsten, benen, buik en vagina van die[slachtoffer] betast en
  • heeft hij zijn vinger in de vagina van die[slachtoffer] gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit volgens de wet strafbaar als:
primair: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van
zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die
bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
meermalen gepleegd.

7.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om, indien de rechtbank daaraan toekomt, een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd en heeft daartoe een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte genoemd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen met de minderjarige dochter van zijn toenmalige partner. De seksuele handelingen vonden plaats toen het meisje 13 en/of 14 jaar oud was.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij door zijn handelen een ernstige inbreuk heeft gepleegd op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte heeft zich hierbij laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en geen rekening gehouden met de gevoelens van het slachtoffer. Hiermee heeft verdachte een normale en gezonde ontwikkeling van het slachtoffer in een kwetsbare periode van haar leven ernstig in gevaar gebracht. Zij zal wat haar is overkomen haar hele leven met zich moeten meedragen en het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak, met name als het misbruik gedurende een langere periode heeft plaatsgevonden, langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid. Dat dit ook bij aangeefster het geval is blijkt ook uit de vordering die zij als benadeelde partij indiende en de toelichting op deze vordering, zoals gegeven door haar raadsvrouw.
De rechtbank weegt mee dat de bewezen verklaarde feiten betrekking hebben op een periode van 2001-2003 en daarmee relatief lang geleden zijn gepleegd.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met
een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 16 april 2013, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 3 jaren, een passende straf is. Deze voorwaardelijke straf dient te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig maakt aan het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank zal daarnaast aan verdachte een werkstraf voor de duur van 200 uur, subsidiair 100 dagen hechtenis opleggen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij

De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert ten aanzien van het tenlastegelegde een schadevergoeding van € 6.000,00 aan immateriële schade, dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie is van mening dat de vordering tot een bedrag van € 2.000,00 dient te worden toegewezen, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, aldus de officier van justitie.
De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het standpunt van de verdedigingDe verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
Het oordeel van de rechtbankDe rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 2.000,00 aan immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het onder primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
primair: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van
zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die
bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden.
Beveelt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 200 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
De benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro en nul eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf
1 januari 2001, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer], voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro en nul eurocent), aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 30 dagen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2001, tot aan de dag van de algehele voldoening. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. R.P. den Otter, mr. I.P.H.M. Severeijns en
mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. D.A. Groenevelt-Timmer, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juni 2013.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
Primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2001
tot en met 01 januari 2003 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht en/of te [plaats], althans in het arrondissement 's Hertogenbosch, met [slachtoffer], geboren op 01 september 1988, die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers
- heeft hij die [slachtoffer] meermalen getongzoend en/of
- is hij meermalen met zijn lichaam op het (geklede) lichaam van die [slachtoffer]
gaan liggen en/of heeft hij (daarbij) rijbewegingen gemaakt en/of
- heeft hij meermalen de (blote) borsten, benen, buik en/of
vagina/schaamstreek van die [slachtoffer] betast en/of
- heeft hij zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
- heeft hij zijn penis (over de kleding) laten betasten door die [slachtoffer];
art 245 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2001
tot en met 01 januari 2003
te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht en/of te [plaats], althans
in het arrondissement 's Hertogenbosch,
met [slachtoffer], geboren op 01 september 1988, die toen de leeftijd van zestien
jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen
heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig
- meermalen tongzoenen van die [slachtoffer] en/of
- meermalen met zijn lichaam op het (geklede) lichaam van die [slachtoffer] gaan
liggen en/of (daarbij) rijbewegingen maken en/of
- meermalen betasten van de (blote) borsten, benen, buik en/of
vagina/schaamstreek van die [slachtoffer] en/of
- zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer] brengen en/of
- zijn penis (over de kleding) laten betasten door die [slachtoffer];
art 247 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 21 april 2010, ogenomen op pagina 24 en 25 van het proces-verbaal dossiernummer PL0981 2010193375, van Politie regio Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 103.
2.Idem, pagina 26.
3.Ibidem.
4.Ibidem, pagina 27 en 28.
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 24 maart 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 42 en 43.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 11 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 54.
7.Ibidem, pagina 58.
8.Ibidem, pagina 59.
9.Ibidem, pagina 59.
10.Ibidem, pagina 62.
11.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 5 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 48.
12.Ibidem, pagina 50.
13.Ibidem, pagina 49.
14.Ibidem, pagina 50.
15.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 27 mei 2013.