In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 28 augustus 2013, gaat het om de niet tijdige betaling van het griffierecht door gedaagde sub 1. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde sub 1, ondanks dat hij het griffierecht niet tijdig heeft voldaan, dit alsnog heeft gedaan vóór het eindvonnis. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het verstek, dat normaal gesproken voortvloeit uit een niet tijdige betaling, is gezuiverd. De rechtbank heeft de relevante artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in overweging genomen, met name artikel 128 Rv en artikel 142 Rv, die betrekking hebben op de gevolgen van niet tijdige betalingen en de mogelijkheid tot het zuiveren van verstek.
De procedure begon met een dagvaarding en correspondentie tussen de griffier en gedaagde sub 1 over de niet tijdige betaling. Gedaagde sub 1 heeft erkend dat de betaling niet op tijd was, maar heeft aangevoerd dat dit te wijten was aan een communicatieprobleem en vakantieperikelen. De rechtbank heeft echter besloten om de gronden voor toepassing van de hardheidsclausule (artikel 127a lid 3 Rv) niet te beoordelen, omdat de betaling alsnog vóór het eindvonnis was gedaan.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat de zaak opnieuw op de rol zal komen op 9 oktober 2013, afhankelijk van de voortgang van de procedure. Dit vonnis benadrukt het belang van tijdige betalingen van griffierechten en de mogelijkheden voor partijen om verstek te zuiveren wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en onderstreept de noodzaak voor gedaagden om hun financiële verplichtingen tijdig na te komen om procesuele complicaties te voorkomen.