ECLI:NL:RBMNE:2013:3450

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
20 augustus 2013
Zaaknummer
C-16-326316 - HA ZA 12-895
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van bestuurder woningbouwcorporatie en aansprakelijkheid voor schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 augustus 2013 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen IJdoorn B.V. en een voormalig bestuurder van de Stichting Gereformeerde Bouwcorporatie voor Bejaarden (SGBB). IJdoorn vorderde een schadevergoeding van € 936.000,00 van de gedaagde, die als bestuurder van SGBB een koopovereenkomst had gesloten zonder de vereiste toestemming van de Raad van Toezicht. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde onbevoegd handelde, waardoor het besluit om de koopovereenkomst te sluiten van rechtswege nietig was. Desondanks werd de vordering van IJdoorn afgewezen omdat niet was aangetoond dat er een causaal verband bestond tussen het handelen van de gedaagde en de gestelde schade. De rechtbank stelde vast dat de schade voortkwam uit een executoriale verkoop van de percelen, die het gevolg was van een tekortkoming van de hypotheekgevers in hun verplichtingen jegens ING Bank N.V. IJdoorn had onvoldoende bewijs geleverd dat het handelen van de gedaagde direct had geleid tot de schade. De rechtbank wees de vordering af en veroordeelde IJdoorn in de proceskosten van de gedaagde, die op € 6.596,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/326316 / HA ZA 12-895
Vonnis van 14 augustus 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IJDOORN B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
eiseres,
advocaat: mr. A.C. van der Bent te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat: mr. A.R.A.J. Ilcken te Amsterdam.
Partijen zullen hierna IJdoorn en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 februari 2013;
  • het proces-verbaal van comparitie van 25 juni 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
IJdoorn is een vennootschap die wordt gecontroleerd door de heer [A]. [A] houdt zich onder meer bezig met de koop, verkoop en exploitatie van onroerende zaken op naam van (onder meer) IJdoorn.
2.2.
[gedaagde] is voormalig bestuurder van woningbouwcorporatie Stichting Gereformeerde Bouwcorporatie voor Bejaarden (hierna: SGBB) te Hoofddorp.
2.3.
IJdoorn en [bedrijf 2] als verkopers enerzijds en SGBB als koper anderzijds hebben op 28 juni 2006 een koopovereenkomst (hierna: de koopovereenkomst) gesloten betreffende een bedrijfshal en parkeerterrein aan [adres] te [vestigingsplaats] (hierna: de percelen). In de schriftelijke koopovereenkomst is bepaald dat levering van de percelen zal plaatsvinden op 28 december 2006, of zoveel eerder als partijen nader overeen komen. Bij het sluiten van de koopovereenkomst zijn IJdoorn en [bedrijf 2] vertegenwoordigd door respectievelijk [A] en [B] en SGBB door haar bestuurder [gedaagde]. De inhoud van deze overeenkomst luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“DE ONDERGETEKENDEN:
1.a. [A] (…) te dezen handelend als zelfstandig bevoegd directeur van: [bedrijf 1] B.V. (…) welke vennootschap op haar beurt handelt als zelfstandig bevoegd bestuurder van: IJdoorn B.V. (…); en
b. [B] (…) te dezen handelend als zelfstandig bevoegd directeur van: [bedrijf 3] B.V. (…) welke vennootschap op haar beurt handelt als zelfstandig bevoegd bestuurder van: [bedrijf 2] B.V. (…) tezamen hierna te noemen: “verkoper”;
2. [gedaagde] (…) te dezen handelend in zijn hoedanigheid van zelfstandig bevoegd bestuurder van: Stichting Gereformeerde Bouwcorporatie voor bejaarden (…) hierna te noemen: “koper”;
(…)
komen overeen:
verkoper verkoopt aan koper, die van verkoper koopt:
1.a. de bedrijfshal met ondergrond, erf en verder aanbehoren, plaatselijk bekend [adres] te [vestigingsplaats], (…);
b. het parkeerterrein, gelegen nabij [adres] te [vestigingsplaats], (…);
hierna te noemen “het verkochte 1”;
2 een perceel bouwrijpe grond, plaatselijk bekend [adres]te [vestigingsplaats], (…) hierna te noemen: het “verkochte 2”;(…)
De koopprijs voor het verkochte 1 bedraagt:
twee miljoen negenhonderd tweeënnegentig duizend euro (EUR 2.992.000,--) exclusief omzetbelasting.
De koopprijs voor het verkochte 2 bedraagt:
één miljoen tachtig duizend euro (EUR 1.080.000,--) exclusief omzetbelasting.
In totaal bedraagt de koopprijs derhalve:
Vier miljoen tweeënzeventig duizend euro (EUR 4.072.000,--) exclusief omzetbelasting.
(…)”
2.4.
IJdoorn en de besloten vennootschap [bedrijf 2] hebben in 2006 gezamenlijk, ieder voor de helft, de eigendom verworven van de percelen. Deze percelen zijn bij notariële akte van 29 juni 2006, verleden en gepasseerd door notaris J.L.F. Bakker te Amsterdam, geleverd aan IJdoorn en [bedrijf 2]. Blijkens de notariële akte bedroeg de koopprijs voor de percelen in totaal € 3.600.000,00.
2.5.
Artikel 7 van de statuten van SGBB luidt – voor zover relevant – als volgt:
“ARTIKEL 7
TAKEN EN BEVOEGDHEDEN
1. De directie is belast met het besturen van de stichting. (…)
4. De directie is na verkregen toestemming van de Raad van Toezicht bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen, en tot het aangaan van overeenkomsten waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidsstelling voor een schuld van een ander verbindt.
(…)”
2.6.
[gedaagde] had geen toestemming van de raad van toezicht van SGBB om de koopovereenkomst te sluiten.
2.7.
Omdat jegens ING Bank N.V. niet werd voldaan aan de verplichtingen uit hoofde van de door ING verstrekte financiering voor de aankoop van de percelen door IJdoorn en [bedrijf 2], heeft ING het haar verleende recht van hypotheek ingeroepen. De percelen zijn bij overeenkomst van 27 mei 2011 door IJdoorn en [A] in privé ex artikel 3:268 lid 2 BW (onderhands) gekocht voor een koopprijs van € 2.200.000,00. Bij notariële akte van 5 augustus 2011 zijn de percelen geleverd aan IJdoorn en [A].

3.Het geschil

3.1.
IJdoorn vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een schadevergoeding van € 936.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 december 2011 tot de dag der algehele voldoening en tot betaling van € 20.040,24 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding. Dit alles met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis en de nakosten.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering voert IJdoorn het volgende aan. SGBB weigert de koopovereenkomst na te komen omdat [gedaagde] vanwege het ontbreken van de vereiste toestemming van de raad van toezicht, haar onbevoegd heeft vertegenwoordigd bij de totstandkoming ervan. Op grond van artikel 3:78 jo 3:70 BW moet [gedaagde] echter instaan voor het bestaan en de omvang van zijn volmacht en is hij op grond van deze artikelen aansprakelijk nu is gebleken van onbevoegdheid. IJdoorn maakt aanspraak op vergoeding van het positief contractsbelang dat zou zijn gerealiseerd bij uitvoering van de koopovereenkomst met SGBB. Subsidiair maakt IJdoorn aanspraak op vergoeding van schade op grond van onrechtmatige daad. Zij stelt daartoe, samengevat, dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld doordat hij SGBB onbevoegd vertegenwoordigde, althans doordat hij doelbewust de koopovereenkomst heeft gesloten wetende dat hij toestemming behoefde van de raad van toezicht van SGBB.
3.3.
Omdat IJdoorn voor de helft eigenaar was van de percelen bedraagt het positief contractsbelang bij de koopovereenkomst volgens haar de helft van het verschil tussen de koopprijs van € 4.072.000,00 die zij op 28 juni 2006 met SGBB is overeengekomen en de verkoopprijs van € 2.200.000,00 die zij heeft gerealiseerd bij de executoriale onderhandse verkoop op 27 mei 2011, zijnde een bedrag van € 936.000,00 (1/2 x € 1.872.000,00).
3.4.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van IJdoorn in de proceskosten.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank is van oordeel dat in voldoende mate is komen vast te staan dat de benodigde toestemming van de raad van toezicht van SGBB onbrak bij het aangaan van de koopovereenkomst en dat [gedaagde] derhalve onbevoegd handelde. Toepassing van artikel 2:291 lid 2 BW in samenhang met artikel 2:14 lid 1 BW brengt daarom mee dat sprake is van een van rechtswege nietig besluit. Daarom dient de vraag beantwoord te worden of [gedaagde] op grond van artikel 3:78 jo 3:70 BW, dan wel vanwege onrechtmatig handelen aansprakelijk is jegens IJdoorn. [gedaagde] stelt dat dit niet het geval is omdat IJdoorn wist dat de toestemming van de raad van toezicht vereist was en dat deze nog ontbrak.
4.2.
Of [gedaagde] op grond van artikel 3:78 jo 3:70 BW aansprakelijk is, dan wel omdat zijn onbevoegdelijk handelen is geschied op een wijze of gepaard is gegaan met omstandigheden, waaruit voortvloeit dat het optreden van [gedaagde] onrechtmatig is vanwege strijdigheid met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt (vgl. Hoge Raad 31 januari 1997,
NJ1998, 704), behoeft geen bespreking. Vaststelling van aansprakelijkheid op voornoemde gronden leidt niet tot toewijzing van haar vorderingen omdat IJdoorn het causaal verband tussen de door haar gestelde schade en het handelen van [gedaagde] onvoldoende (nader) heeft onderbouwd. Het verweer van [gedaagde] slaagt derhalve. Daarbij is het volgende van belang.
4.3.
Op grond van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rust op IJdoorn de bewijslast van de door haar gestelde feiten met betrekking tot het causaal verband tussen het verweten handelen van [gedaagde] en de door haar gestelde schade. IJdoorn heeft onvoldoende gesteld en met feiten onderbouwd dat enig handelen van [gedaagde] heeft geleid tot de gestelde schade. Voldoende staat vast dat deze schade in ieder geval het gevolg is van de executoriale verkoop van de percelen omdat het een feit van algemene bekendheid is dat een dergelijke verkoop tot een lagere opbrengst leidt dan een reguliere (commerciële) verkoop. De executoriale verkoop is echter het gevolg van een tekortkoming van de hypotheekgevers in de nakoming van de financieringsovereenkomst met hun financier ING en zonder nadere toelichting, die niet door IJdoorn is gegeven, valt in te zien op welke wijze deze executoriale verkoop – en daarmee de door de lagere verkoopprijs ontstane schade – het gevolg is van het handelen [gedaagde] en daarom aan hem valt toe te rekenen.
4.4.
Omdat IJdoorn overigens de gestelde schade bovendien niet anders heeft onderbouwd dan dat het positief contractsbelang volgens haar is berekend op de wijze als hiervoor onder 3.3. is vermeld, zij niets heeft aangevoerd met betrekking tot de waarde van de percelen op het moment dat zij ermee bekend raakte dat SGBB de koopovereenkomst niet wenste na te komen en de waarde niet zonder meer kan worden gesteld op de – als gevolg van de executoriale verkoop – lagere verkoopprijs van € 2.200.000,00, komt de gevorderde schadevergoeding ook hierom niet voor vergoeding in aanmerking. Voor een andersluidend oordeel heeft IJdoorn onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd en onderbouwd.
4.5.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat de hoofdvordering zal worden afgewezen. De nevenvorderingen ten aanzien van buitengerechtelijke kosten, bestaande uit advocaatkosten ter hoogte van € 20.040,24, en wettelijke rente delen dit lot.
4.6.
IJdoorn zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 6.596,00, bestaande uit € 1.436,00 en € 5.160,00 (2,0 punten × tarief € 2.580,00) aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt IJdoorn in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 6.596,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2013.