ECLI:NL:RBMNE:2013:3394

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2013
Publicatiedatum
16 augustus 2013
Zaaknummer
830021
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake loonvordering en afgifte roerende zaken in arbeidsovereenkomst

In deze zaak, uitgesproken door de kantonrechter M.J. Slootweg op 26 juni 2013, gaat het om een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, aangeduid als [gedaagde 2]. De werknemer vordert betaling van achterstallig loon over de maand april 2012, vakantiegeld, een vergoeding voor niet genoten vakantiedagen en de afgifte van roerende zaken die hij aan de werkgever had toevertrouwd. De werknemer was in dienst van de werkgever voor een bepaalde tijd en had in april 2012 geen werkzaamheden verricht, maar stelt dat hij recht heeft op loon omdat hij in goed overleg met de werkgever was vrijgesteld van arbeid met behoud van loon. De werkgever heeft het loon niet betaald en beroept zich op een tegenvordering wegens onverschuldigd betaald loon en schade door het inschakelen van derden.

De kantonrechter oordeelt dat de werknemer recht heeft op het loon over april 2012, omdat de werkgever niet voldoende heeft aangetoond dat de werknemer niet beschikbaar was voor werk. Ook het vakantiegeld en de vergoeding voor niet genoten vakantiedagen worden toegewezen. De kantonrechter wijst de vordering tot afgifte van roerende zaken toe, omdat deze nog in het bezit van de werkgever zijn. In reconventie wordt de vordering van de werkgever tot terugbetaling van onverschuldigd loon afgewezen, omdat de werkgever niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen. De proceskosten worden toegewezen aan de werknemer, die grotendeels in het gelijk is gesteld.

De uitspraak benadrukt de rechten van werknemers met betrekking tot loon en vakantiedagen, evenals de verplichtingen van werkgevers om aan deze rechten te voldoen. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen en tot afgifte van de roerende zaken aan de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 830021 AC EXPL 12-5550 MJ(4221)
Vonnis van 26 juni 2013
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen[eiser],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. J.H. Brouwer,
tegen:
[gedaagde 1],h.o.d.n. [bedrijfsnaam],
wonende te Amersfoort,
verder ook te noemen [gedaagde 2],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. P.D. Labee.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 november 2012
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte overlegging producties ter comparitie;
  • het proces-verbaal van comparitie van 26 maart 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 1 november 2011 in dienst getreden van [gedaagde 2] voor de duur van 6 maanden, derhalve eindigend op 30 april 2012. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO in het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf van toepassing. De overeengekomen arbeidsduur was 28 uur per week tegen een bruto maandsalaris van € 2.091,30.[eiser] heeft voor de duur van de arbeidsovereenkomst recht op 12 vakantiedagen.
2.2.
Op 23 maart 2012 heeft[eiser] de hem door [gedaagde 2] ter beschikking gestelde bedrijfsauto op diens verzoek bij [gedaagde 2] ingeleverd.
2.3.
[eiser] heeft in de maand april 2012 geen werkzaamheden voor [gedaagde 2] verricht. [gedaagde 2] heeft het salaris over die maand niet aan[eiser] betaald. [gedaagde 2] heeft het aan[eiser] toekomende vakantiegeld niet uitbetaald met een beroep op opschorting in verband met een tegenvordering wegens teveel betaald netto loon, dat hij wil verrekenen.
2.4.
[eiser] was gerechtigd de bedrijfsauto privé te gebruiken. Hij heeft geen zogenoemde kilometerregistratie bijgehouden. Door het ontbreken van die registratie merkt de fiscus het privé gebruik van de auto als inkomen aan en is [gedaagde 2] gehouden tot het op het inkomen van[eiser] inhouden van het daarmee overeenkomende bedrag aan loonbelasting. [gedaagde 2] heeft dat bedrag niet ingehouden.
2.5.
[gedaagde 2] beschikt nog over de volgende roerende zaken van[eiser]: twee Nilfisk stofzuigers, twee Numatic werkkarren en een vouwladder.[eiser] beschikt nog over een watertank van [gedaagde 2].

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde 2]:
  • aan[eiser] te voldoen € 5.619,09 (bestaande uit achterstallig loon over de maand april 2012 ad € 2.102,70 bruto, vakantiegeld € 1.090,30 bruto, vergoeding voor niet genoten vakantiedagen € 1.164,57 bruto en gevarentoeslag € 1.261,52 bruto), te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging vanaf 27 april 2012 tot de voldoening;
  • tot afgifte aan[eiser] van twee Nilfisk stofzuigers, twee Numatic werkkarren en een vouwladder dan wel subsidiair
  • te bepalen dat [gedaagde 2] in het geval [gedaagde 2] met teruggave van die zaken in gebreke blijft € 750,- bij wijze van vervangende schadevergoeding aan[eiser] betaalt;
alles met veroordeling van [gedaagde 2] in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt[eiser] met [gedaagde 2] een arbeidsovereenkomst te zijn aangegaan voor de periode van 1 november 2011 tot 1 mei 2012 en dat hij in goed overleg met [gedaagde 2] over de maand april 2012 is vrijgesteld van zijn verplichting arbeid te verrichten met behoud van loon. Nadat [gedaagde 2] aan[eiser] had laten weten uit te gaan van een beëindiging van het dienstverband op 1 april 2012, heeft[eiser] zich bereid en beschikbaar gehouden om de overeengekomen werkzaamheden ook in de maand april 2012 te verrichten. [gedaagde 2] heeft het hem toekomende salaris niet uitbetaald. Krachtens artikel 4 van de toepasselijke CAO in het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf (hierna de CAO genoemd) heeft[eiser] nog recht op een gevarentoeslag ter grootte van 10% van zijn basisuurloon en hij heeft recht op 12 vakantiedagen, die niet zijn genoten.[eiser] heeft bij aanvang van het dienstverband de zaken ingebracht waarvan hij thans de afgifte vordert.
3.3.
[gedaagde 2] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van[eiser] in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde 2] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van[eiser]:
  • aan hem te voldoen € 6.412,- (bestaande uit een onverschuldigd voorgeschoten bedrag van € 500,-, onverschuldigd betaald loon wegens ontbreken kilometerregistratie van € 1.212,- en schade wegens het moeten inschakelen van derden om het werk in de plaats van[eiser] uit te doen voeren van € 4.700,-), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2012 tot de voldoening;
  • tot betaling van de schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
  • tot afgifte aan [gedaagde 2] van de reservesleutel van de bedrijfsauto, bedrijfskleding en de watertank dan wel bij weigering daartoe tot betaling van een vervangende schadevergoeding van € 500,-;
alles met veroordeling van[eiser] in de proceskosten.[eiser]
3.6.
[eiser] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [gedaagde 2] in de proceskosten.

4.De beoordeling

Salaris over april 2012

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat niet in geschil is dat de door partijen gesloten arbeidsovereenkomst gold voor de bepaalde duur van 1 november 2011 tot 1 mei 2012 en dat[eiser] in de maand april feitelijk geen werkzaamheden voor [gedaagde 2] heeft verricht. Voorts volgt uit de stellingen van partijen dat zij het ook op enig moment eens zijn geworden over het feit dat[eiser] zijn werkzaamheden eerder, namelijk op 1 april 2012, in ieder geval feitelijk zal staken. Volgens[eiser] is daarbij afgesproken dat hij wel aanspraak op loon behoudt tot 1 mei 2012, volgens [gedaagde 2] was het een beëindiging met wederzijds goedvinden. Deze discussie tussen partijen is echter in zoverre niet relevant dat Pals nog vóór 1 april 2012 het standpunt is gaan innemen dat hij toch zal werken in april 2012 en dat [gedaagde 2] het standpunt is gaan innemen dat hij heeft ingestemd met een verzoek van[eiser] om de beëindiging ongedaan te maken. De conclusie is dat beide partijen het erover uiteindelijk eens zijn dat de arbeidsovereenkomst na 1 april 2012 voortduurde tot 1 mei 2012.
4.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:627 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geldt als uitgangspunt dat de werknemer geen recht op loon heeft voor de tijd gedurende welke hij het bedongen werk niet heeft verricht. Artikel 7:628 BW maakt op dit uitgangspunt de uitzondering dat dit recht op loon weer wel bestaat in het geval de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen.[eiser]
4.3.
[eiser] meent dat die uitzondering zich in dit geval voordoet: hij stelt zich op het standpunt dat [gedaagde 2] ten onrechte bij brief van 19 maart 2012 had geschreven dat partijen een beëindiging per 1 april 2012 hadden afgesproken en dat hij daarop bij brief van 25 maart 2012 heeft gereageerd met de mededeling niet akkoord te gaan met die beëindiging en zich na 1 april 2012 beschikbaar te houden om te werken. Hij stelt deze bereidheid te hebben herhaald bij brieven van 30 maart 2012 en 6 april 2012. Hij wijst er op dat de bedrijfsauto al op 23 maart 2012 op verzoek van [gedaagde 2] bij [gedaagde 2] was ingeleverd.
4.3.1.
Deze toelichting van[eiser] komt er samengevat op neer dat[eiser] in zijn visie ook na 1 april 2012 bereid tot werken was, maar dat [gedaagde 2] daarvan geen gebruik heeft gemaakt en dat dit laatste voor diens rekening moet komen.
4.3.2.
[gedaagde 2] heeft daartegenover aangevoerd dat hij per aangetekende brief van 29 maart 2012 had meegedeeld aan[eiser] dat hij de arbeidsovereenkomst tot en met 30 april 2012 zal respecteren, dat[eiser] dus zijn werkzaamheden tot en met 29 april 2012 kan blijven verrichten en dat[eiser] zich op 2 april 2012 dient te melden voor de overeengekomen werkzaamheden.[eiser]
4.3.3.
[eiser] betwist evenwel deze brief van [gedaagde 2] ontvangen te hebben en stelt daarvan eerst later, na toezending door de advocaat van [gedaagde 2], op de hoogte te zijn gesteld. Het bewijs van aangetekende ter post bezorging is naar zijn mening onvoldoende bewijs van ontvangst, gelet op zijn woonsituatie. Zijn woning is één van de twee-onder-één-kap woningen die niet naast, maar achter elkaar zijn gebouwd. Daarbij is sprake van twee bij elkaar geplaatste postbussen voor beide woningen. Volgens[eiser] kan dan niet worden uitgesloten dat de brief in de verkeerde postbus is bezorgd. Ter zitting heeft[eiser] verklaard dat dit vaker voorkomt. In dit verband wijst[eiser] op zijn brief van 30 maart 2012 aan [gedaagde 2], waarin hij nog stelling neemt tegen een beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 april 2012.
4.3.4.
De kantonrechter overweegt dat beide partijen er medio maart 2012 van uitgingen dat[eiser] met ingang van 1 april 2012 feitelijk geen werkzaamheden meer voor [gedaagde 2] zou verrichten. [gedaagde 2] heeft bij zijn brief van 19 maart 2012 aan[eiser] duidelijk gemaakt dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de overeenkomst op 1 april 2012 met wederzijds goedvinden is geëindigd.[eiser] heeft daarop, zoals hem in de brief van 19 maart 2012 door [gedaagde 2] was verzocht, de bedrijfsauto op 23 maart 2012 ingeleverd.[eiser] heeft eerst bij brief van 25 maart 2012 aan [gedaagde 2] laten weten dat diens veronderstelling niet juist was. Dit betekent dat[eiser] redelijkerwijs diende uit te gaan van de mogelijkheid dat [gedaagde 2] na kennisneming van de reactie van[eiser] hem alsnog tot het werk zal toelaten.[eiser] had immers op dat moment geen reden - althans daar zijn geen feiten voor aangevoerd - om aan te nemen dat [gedaagde 2] hem ook na wegneming van het kennelijk gerezen misverstand niet meer na 1 april 2012 zou willen laten werken. Onder die omstandigheden past geen passieve houding van[eiser]: hij diende zich op 2 april gewoon op het werk te melden. Zijn brieven van 25 maart en nadien 30 maart 2012 gaven hem  afgezien van de vraag of[eiser] inmiddels de brief van [gedaagde 2] van 29 maart 2012 had ontvangen - onvoldoende reden om passief thuis te blijven zitten in afwachting van een reactie van de werkgever.
4.3.5.
Toch is dit in dit geval niet voldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat de oorzaak van het niet werken aan[eiser] is toe te rekenen. Ter zitting heeft [gedaagde 2] immers bevestigd dat hij de brief van[eiser] van 30 maart 2012 heeft ontvangen. De kantonrechter oordeelt - nu er geen aanwijzingen van het tegendeel zijn - dat het Van Leeuwen dan ook op 2 april 2012 (de eerste werkdag na 30 maart 2012) duidelijk moet zijn geweest dat[eiser] zijn brief van 29 maart 2012 niet had ontvangen, omdat[eiser] er ook in zijn brief van 30 maart 2012 nog steeds van uitging dat [gedaagde 2] de arbeidsovereenkomst als beëindigd beschouwde. Op dat moment mocht van [gedaagde 2] worden verwacht dat hij contact opnam met[eiser] en hem alsnog informeerde over zijn standpunt. [gedaagde 2] heeft dit ook wel ingezien, gelet op zijn verklaring ter zitting dat hij getracht heeft[eiser] telefonisch te bereiken, maar dat hij daar niet in was geslaagd. Ook heeft hij ter zitting verklaard[eiser] per sms te hebben opgeroepen voor het werk.[eiser] heeft evenwel ontkend dat hij dergelijke smsjes van [gedaagde 2] heeft ontvangen. [gedaagde 2] heeft ter zitting desgevraagd verklaard niet meer de beschikking te hebben over die smsjes.
4.3.6.
De kantonrechter oordeelt dat de toelichting van [gedaagde 2] - dat hij wel degelijk op de brief van[eiser] van 30 maart 2012 heeft gereageerd (via sms, want telefonisch lukte het niet) - onvoldoende is onderbouwd.[eiser] heeft per aangetekende brief van 6 april 2012 nogmaals aan Van Leeuwen laten weten het niet met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst eens te zijn en zich voor het verrichten van zijn werk beschikbaar te houden. [gedaagde 2] heeft deze brief ontvangen, zo heeft hij ter zitting verklaard. Uit deze brief van[eiser] van 6 april 2012 volgt dat[eiser] kennelijk tot 6 april 2012 geen sms met een oproep naar het werk te komen van Van Leeuwen had ontvangen. Dat nadien een dergelijke sms is verstuurd is niet of onvoldoende onderbouwd gesteld. Nu uit de brieven van 30 maart 2012 en van 6 april 2012 blijkt dat[eiser] nog steeds in de veronderstelling verkeerde dat Van Leeuwen het dienstverband als per 1 april 2012 beëindigd beschouwde, had het op de weg van [gedaagde 2] gelegen[eiser]
alsnogover zijn gewijzigde standpunt te informeren en hem op te roepen voor het werk. Dat dit is gebeurd, heeft [gedaagde 2] wel gesteld maar dit is onvoldoende concreet onderbouwd gelet op de betwisting daarvan door[eiser] en diens brief van 6 april 2012.
4.3.7.
De kantonrechter concludeert dat onder de genoemde omstandigheden de afwezigheid van[eiser] op het werk vanaf 2 april 2012 voor rekening van [gedaagde 2] moet komen. Van[eiser] kon gelet op het uitblijven van een zichtbare reactie van [gedaagde 2] op zijn brieven van 30 maart 2012 en 6 april 2012 (en natuurlijk ook op zijn afwezigheid op 2 april 2012 zelf) geen verdere actie meer worden verwacht.
4.4.
Het loon over de maand april 2012 (
€ 2.102,70bruto) zal worden toegewezen.
Vakantiegeld
4.5.
[gedaagde 2] heeft erkend dat het gevorderde vakantiegeld, althans over de periode tot 1 april 2012, verschuldigd is. Gelet op het hiervoor uitgesproken oordeel dient echter voor de berekening uitgegaan te worden van de volledige periode zoals gevorderd, dus tot 1 mei 2012 ofwel
€ 1.090,30bruto. [gedaagde 2] beroept zich op opschorting van zijn verplichting met het oog op zijn beroep op verrekening met zijn vorderingen in reconventie. De kantonrechter zal na beoordeling daarvan op dit beroep beslissen.
Vergoeding 12 niet genoten vakantiedagen
4.6.
[gedaagde 2] heeft aangevoerd dat[eiser] vanaf 19 maart 2012 negen dagen vakantieverlof heeft opgenomen en voordien een aantal dagen (ter zitting is door [gedaagde 2] aangevoerd dat het er drie zijn) voor het bezoeken van zijn zoon.
Ter zitting heeft [gedaagde 2] erkend dat[eiser] tot en met 23 maart 2012 heeft doorgewerkt, zoals[eiser] heeft gesteld.[eiser] heeft ter zitting erkend dat hij de laatste werkweek van maart 2012 “een paar dagen thuis is geweest” met de toevoeging dat hij nog wel “wat klusjes” heeft gedaan en dat niet over vakantieverlof is gesproken.
De kantonrechter oordeelt dat[eiser] te vaag is over zijn werkzaamheden voor [gedaagde 2] na 23 maart 2012. Het verweer van [gedaagde 2] dat[eiser] in die laatste week niet heeft gewerkt is daarmee onvoldoende concreet weersproken. Nu kennelijk het loon ook over die week gewoon aan[eiser] is uitbetaald en[eiser] verder geen andere verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij die week niet heeft gewerkt, moet het ervoor worden gehouden dat partijen van verlof zijn uitgegaan.[eiser] heeft derhalve in ieder geval vijf verlofdagen opgenomen. [gedaagde 2] heeft op zijn beurt ter zitting te vaag verklaard over de opname van drie dagen in verband met gestelde bezoeken van[eiser] aan diens zoon.[eiser] heeft ter zitting verklaard dat zijn zoon gewoon bij hem thuis woont. [gedaagde 2] heeft daarop toegelicht dat het ging om één dag ziekenhuisbezoek en één dag wegbrengen naar de voormalige partner van[eiser]. [gedaagde 2] kon echter desgevraagd geen data noemen, terwijl[eiser] de gestelde ziekenhuisopname van zijn zoon heeft betwist. Het had op de weg van [gedaagde 2] gelegen een deugdelijke vakantiedagenregistratie in geding te brengen. Nu die ontbreekt, zal de kantonrechter uitgaan van 12 min 5 ofwel 7 niet opgenomen vakantiedagen, waarvan[eiser] terecht vergoeding vordert. De vordering zal in zoverre worden toegewezen, derhalve 7/12 x € 1.164,57 bruto ofwel
€ 679,33bruto.
Gevarentoeslag
4.7.
Op grond van de CAO heeft[eiser] aanspraak op toekenning van een gevarentoeslag van 10% op zijn basisuurloon indien hij is ingedeeld in een bepaald in de CAO genoemd functienummer en hij zijn werkzaamheden uitvoert op een hoogte van ten minste 6 meter.
4.7.1.
Dat aan de voorwaarde, indeling in een door de CAO bepaald functienummer, is voldaan staat tussen partijen niet ter discussie. Wel heeft [gedaagde 2] bestreden dat[eiser] op een hoogte van ten minste 6 meter werkzaam was, omdat[eiser] volgens hem altijd werkte met een zogenaamde “tucker” - dat wil zeggen, een systeem waarbij met een stok vanaf de grond tot 15 meter hoogte kan worden gewerkt. Ter zitting heeft [gedaagde 2] nog aangevoerd dat hij ook geen ladder aan[eiser] ter beschikking had gesteld.
4.7.2.
[eiser] heeft ter zitting erkend dat [gedaagde 2] hem een zogenoemde “tucker” ter beschikking had gesteld. Hij heeft echter betoogd dat er altijd wel een plaats is waar je niet kunt komen zonder ladder en dat hij om die reden een eigen ladder (die zijn eigendom is) op de bedrijfswagen meeneemt.
4.7.3.
De kantonrechter stelt vast dat de door [gedaagde 2] ter beschikking gestelde bedrijfsmiddelen het[eiser] mogelijk maken om vanaf de grond boven de 6 meter hoogte te werken en dat [gedaagde 2] geen ladder of andere voorzieningen om boven de grond te werken aan[eiser] ter beschikking heeft gesteld. Het enkele feit dat mogelijk sommige hoog gelegen plaatsen niet te reinigen zijn vanaf de grond maakt nog niet dat [gedaagde 2][eiser] heeft opgedragen die plaatsen te reinigen. Het is kennelijk de eigen beslissing van[eiser] geweest om zelf een (eigen) ladder mee te nemen. Uiteraard geldt het bepaalde in artikel 4 van de CAO uitsluitend voor werkzaamheden die aan de werknemer zijn opgedragen. Er is geen grond voor het oordeel dat[eiser] de werkzaamheden op hoogte vanaf de ladder in opdracht van [gedaagde 2] heeft gedaan. Het is een eigen keuze geweest. De vordering zal worden afgewezen.
4.8.
De wettelijke rente en de verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW worden toegewezen over de bij dit vonnis toe te wijzen loonbedragen. Als ingangsdatum voor de berekening van de wettelijke rente zal evenwel niet 27 april 2012 worden gehanteerd, maar 4 mei 2012 nu[eiser] bij brief van 27 april 2012 aan [gedaagde 2] een termijn van 5 (naar de kantonrechter aanneemt: werk-)dagen heeft geboden zowel voor de betaling van het salaris over de maand april 2012 als voor de betaling van het verschuldigde volgens de nog op te stellen eindafrekening.
4.9.
De gevorderde afgifte van roerende zaken zal worden toegewezen, nu deze nog in het bezit van [gedaagde 2] zijn en hij tot afgifte daarvan aan[eiser] gehouden is. Voor een veroordeling tot afgifte “in goede staat” bestaat geen grond nu de zaken uiteraard moeten worden teruggegeven in de staat waarin zij zich bevonden op het moment dat[eiser] die zaken bij [gedaagde 2] achterliet. Gelet daarop behoeft de subsidiaire vordering tot vergoeding van schade geen bespreking.
in reconventie
€ 500,- onverschuldigd betaald?
4.10.
[gedaagde 2] stelt zich op het standpunt dat hij op 7 februari 2012 € 500,- heeft overgemaakt aan[eiser] en dat hij geen bewijsstukken voor de besteding daarvan heeft ontvangen. Bij gebreke van die bewijsstukken neemt [gedaagde 2] aan dat hij dit bedrag onverschuldigd heeft betaald.
4.11.
Uit het verweer van[eiser] blijkt dat dit bedrag aan hem is overgemaakt om[eiser] in staat te stellen daarmee schildersspullen voor [gedaagde 2] te kopen.[eiser] stelt die aankopen ook te hebben gedaan en de daarvoor verkregen kwitanties op de gebruikelijke wijze aan [gedaagde 2] te hebben verstrekt. Ter zitting heeft[eiser] toegelicht dat het gaat om schildersspullen die gebruikt zijn voor een binnenklus in Doorn. [gedaagde 2] heeft ter zitting erkend dat die werkzaamheden daar zijn verricht maar met de toevoeging dat[eiser] daarvoor ook een zogenoemde ZZP’er had ingeschakeld die ook verf heeft gedeclareerd.
4.12.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde 2] zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Het staat vast dat[eiser] in opdracht van [gedaagde 2] schildersspullen voor het project in Doorn moest kopen en kennelijk heeft ook een derde dat gedaan. Gelet op de aard en omvang van het werk en de declaraties van de derde is een inschatting te maken van de hoeveelheid verf die door[eiser] is gebruikt. Rekening houdend met de voor de verbruikte verf gebruikelijke tarieven had een berekening kunnen worden gemaakt. [gedaagde 2] heeft dit echter nagelaten. Hij heeft daarmee de kantonrechter onvoldoende aanknopingspunten gegeven voor het oordeel dat en zo ja tot welk bedrag onverschuldigd zou zijn betaald. De vordering wordt als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
Onverschuldigd betaald loon in verband met ontbreken km- registratie?
4.13.
[gedaagde 2] stelt dat met[eiser] in verband met het privé-gebruik van de aan hem ter beschikking gestelde bedrijfswagen (kenteken [kenteken] is afgesproken dat[eiser] een kilometerregistratie zal bijhouden. Volgens [gedaagde 2] heeft[eiser] dit nagelaten waardoor er over zes maanden van november tot en met april 2012 een bruto inhouding van telkens € 451,29 ofwel een netto inhouding van telkens € 202,- had moeten plaatsvinden. Naar de kantonrechter begrijpt vordert [gedaagde 2] 6 x € 202,- ofwel € 1.212,- als onverschuldigd betaald van[eiser] terug.
4.14.
[eiser] verweert zich met de stelling dat een van de redenen om de concept arbeidsovereenkomst destijds niet te tekenen was, dat[eiser] het niet eens was met de daarin opgenomen verplichting om een kilometerregistratie bij te houden. Volgens[eiser] heeft hij bij brief van 15 november 2011 aan administratiekantoor Galjee verzocht om toepassing van de fiscale mogelijkheid om “deze kwestie af te kopen”. Hij heeft daarnaast aangevoerd dat privé gebruik van de auto juist is toegestaan als tegenprestatie voor het gebruik van eigen ladders en een telewash installatie.
4.15.
De kantonrechter oordeelt dat tussen partijen niet in geschil is dat[eiser] de bedrijfsauto van [gedaagde 2] privé mag gebruiken. Daarmee is echter nog niet gezegd dat[eiser] van de fiscale gevolgen daarvan gevrijwaard moet worden door [gedaagde 2]. Ook in het geval de afspraak om een kilometerregistratie bij te houden niet was gemaakt en[eiser] uitdrukkelijk het privé gebruik van de bedrijfsauto is toegestaan, zoals[eiser] in feite stelt, leidt dit niet tot afwijzing van de vordering van [gedaagde 2]. Het privé gebruik van een door de werkgever aan de werknemer ter beschikking gestelde auto leidt immers voor de toepassing van de inkomstenbelasting tot een verhoging van het te belasten inkomen.[eiser] heeft niet bestreden dat dit voor [gedaagde 2] tot gevolg heeft dat meer loonbelasting op het loon van[eiser] moet worden ingehouden. [gedaagde 2] heeft aan de hand van de door hem overgelegde loonstrook betoogd dat het privé gebruik van de auto leidt tot een bijtelling op het inkomen van € 451,29 waardoor in plaats van het uitgekeerde netto loon van € 1.535,- slechts aanspraak bestond op een netto maandelijks loon van € 1.333,-. Er is derhalve telkens € 202,- te weinig ingehouden. De juistheid van deze bedragen is op zich niet door[eiser] bestreden, zodat de kantonrechter daarvan uitgaat. Dit betekent dat in beginsel de vordering toewijsbaar is voor de maanden waarin[eiser] het gebruik van de auto had, mits [gedaagde 2] heeft verzocht om oplegging van een “gewone naheffingsaanslag” (vergelijk HR 11 januari 2008 NJ 2008, 188).
4.15.1.
[eiser] heeft evenwel ter zitting aangevoerd dat hij met [gedaagde 2] had afgesproken dat [gedaagde 2] het privé gebruik zou “afkopen”. Ditzelfde standpunt is ook te lezen in de door[eiser] overgelegde brief aan het administratiekantoor van [gedaagde 2] ([kantoornaam]) van 15 november 2011, waarin[eiser] melding maakt van een afspraak om af te kopen tegen betaling van € 400,-.
[gedaagde 2] heeft de gestelde afspraak bestreden en heeft ter zitting betoogd dat juist met[eiser] is afgesproken dat hij een kilometerregistratie zou bijhouden met het aanbod hiervan bewijs te leveren door het horen van zijn administrateur. [gedaagde 2] heeft in dat verband bestreden dat zijn administrateur (of hijzelf) de brief van 15 november 2011 heeft ontvangen.
4.15.2.
De kantonrechter oordeelt dat[eiser] tegenover de betwisting door [gedaagde 2] de door hem gestelde afspraak onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd.[eiser] heeft bij dagvaarding immers slechts aangevoerd dat hij [gedaagde 2] had
verzochtom toepassing van een fiscale afkoopmogelijkheid, hetgeen nog geen overeenstemming impliceert. De overgelegde brief spreekt over een afkoop van de verplichting een km-registratie bij te houden tegen betaling van een bedrag van € 400,- maar[eiser] laat geheel in het midden door wie dat bedrag betaald zou worden. Tot slot heeft [gedaagde 2] betwist dat hij (of diens administrateur) de brief van 15 november 2011 ooit heeft ontvangen. Voor zover[eiser] heeft bedoeld te zeggen dat hij er op mocht vertrouwen dat de gestelde afspraak over de afkoop van de km-registratieverplichting alsnog (stilzwijgend) is gemaakt, wordt dat standpunt om die reden afgewezen.
4.15.3.
Nu overigens geen feiten zijn gesteld of gebleken waaruit moet volgen dat de door [gedaagde 2] alsnog af te dragen loonbelasting voor diens rekening dient te blijven, zal de vordering worden toegewezen over de maanden november 2011 tot en met februari 2012 tot (4 x € 202,- =)
€ 808,-netto. Er bestaat geen reden voor toewijzing met betrekking tot de maand april 2012, omdat[eiser] in die maand niet langer het gebruik van de auto genoot.[eiser] heeft de auto immers op 23 maart 2012 ingeleverd. Dit betekent dat ook de vordering met betrekking tot de maand maart 2012 niet geheel, maar slechts naar rato van het gebruik (22 van de 31 kalenderdagen, kan worden toegewezen tot 22/31 x € 202,- is
€ 143,35netto.
Vergoeding voor goederen[eiser]
4.16.
heeft betwist dat hij een reservesleutel van de bedrijfsauto van [gedaagde 2] heeft ontvangen. [gedaagde 2] heeft daartegenover geen feitelijke informatie verstrekt waaruit deze ontvangst wel moet volgen. Dit had wel op zijn weg gelegen, met name om te verduidelijken waarom [gedaagde 2] zowel de sleutel als de reservesleutel aan de berijder van de auto zou meegeven. Dit onderdeel van de vordering wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Evenmin heeft [gedaagde 2] bestreden dat de bedrijfskleding tegelijk met de bedrijfsauto door[eiser] is ingeleverd, zoals[eiser] in zijn verweer heeft aangevoerd. De kantonrechter gaat om die reden van de juistheid van dat verweer uit, zodat ook dit onderdeel van de vordering wordt afgewezen.[eiser] heeft reeds bij dagvaarding gesteld dat hij nog wel de watertank van [gedaagde 2] heeft met de toevoeging “deze voor [gedaagde 2] beschikbaar te houden”. Dit komt er op neer dat[eiser] bereid is de watertank af te geven aan [gedaagde 2], maar dat [gedaagde 2] die watertank bij[eiser] moet ophalen. Voor dit laatste bestaat geen grond: nu het tegendeel gesteld noch gebleken is mag uit het feit dat de watertank door [gedaagde 2] in het kader van het dienstverband met[eiser] is verstrekt worden aangenomen dat[eiser] de watertank op het adres van [gedaagde 2] heeft ontvangen. De overeenkomst brengt naar zijn aard mee dat dit soort zaken bij het einde van de dienstbetrekking weer bij de werkgever moet worden ingeleverd. Dat blijkt ook uit de afgifte van de bedrijfsauto. Het standpunt van[eiser] is derhalve onterecht en hij zal tot afgifte van de watertank worden veroordeeld als na te melden. Voor toewijzing van een vervangende schadevergoeding in geval van weigering van[eiser] om aan dit vonnis te voldoen bestaat geen grond.
Schade door noodzaak derden in te schakelen in april 2012
4.17.
Daargelaten het volledige gebrek aan onderbouwing van deze schade wordt dit onderdeel van de vordering reeds afgewezen op grond van het bepaalde in artikel 7:661 BW nu [gedaagde 2] de voor het aannemen van aansprakelijkheid van de werknemer noodzakelijke feiten, waaruit opzet of bewuste roekeloosheid van[eiser] moet volgen, niet heeft gesteld en dit ook overigens niet uit de stukken volgt.
Schadestaat in verband met het zonder toestemming verrichten van werkzaamheden voor derden
4.18.
[gedaagde 2] baseert deze vordering op de grondslag dat[eiser] “het expliciet overeengekomene” heeft geschonden door zonder toestemming van [gedaagde 2] tijdens het dienstverband werkzaam te zijn voor derden. [gedaagde 2] laat het echter geheel aan de kantonrechter over te raden naar wat dan wel niet “expliciet” is overeengekomen. Blijkens het verweer van[eiser] is ook hij aan het raden geslagen met het uitspreken van het vermoeden dat [gedaagde 2] doelt op een non-concurrentiebeding opgenomen in de niet ondertekende concept overeenkomst. Wat daarvan zij, dit onderdeel wordt als onbegrijpelijk - want geheel niet onderbouwd - afgewezen.
in conventie en in reconventie voorts
Beroep op verrekening
4.19.
In reconventie is derhalve in beginsel toewijsbaar € 808,- + € 143,35 ofwel in totaal
€ 951,35 netto. [gedaagde 2] heeft evenwel in conventie een beroep gedaan op verrekening van dit bedrag met het door hem in conventie verschuldigde bedrag aan vakantiegeld, welk beroep doel treft. Als gevolg daarvan gaan beide vorderingen tot hun gemeenschappelijk beloop teniet (art. 6:127 BW). Van het bedrag van € 951,35 netto kan derhalve slechts worden toegewezen het bedrag dat na verrekening resteert. Het in conventie toewijsbaar geoordeelde bedrag aan vakantiegeld bedraagt
€ 1.090,30 bruto. Verrekening kan echter alleen plaatsvinden tussen de netto verschuldigde bedragen. De kantonrechter gaat ervan uit dat het netto equivalent van € 1.090,30 bruto lager is dan het in reconventie verschuldigde bedrag van € 951,35 netto. Dit betekent dat de vordering in conventie tot betaling van vakantiegeld met de daaraan verbonden nevenvorderingen zal worden afgewezen en dat de vordering in reconventie slechts zal worden toegewezen tot het netto bedrag dat na verrekening resteert. Dit alles leidt tot het hierna vermelde dictum.
4.20.
[gedaagde 2] zal in conventie als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van[eiser] worden begroot op:
  • dagvaarding € 90,64
  • griffierecht € 207,00
  • salaris gemachtigde €
Totaal € 797,64
4.21.
[eiser] is in reconventie in het ongelijk gesteld voor wat betreft de gevorderde terugbetaling van loon en de teruggave van de watertank, terwijl [gedaagde 2] voor het overige in het ongelijk is gesteld. Nu aannemelijk is dat [gedaagde 2] de proceskosten met betrekking tot de toegewezen vordering toch had moeten maken, ziet de kantonrechter daarin aanleiding[eiser] als de in reconventie overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te veroordelen met dien verstande dat voor de berekening van het salaris aansluiting wordt gezocht bij de hoogte van het toegewezen bedrag. De kosten aan de zijde van [gedaagde 2] worden begroot op:
- salaris gemachtigde €
100,00(2 punten x tarief € 100 x 50%)
Totaal € 100,00

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde 2] om aan[eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 2.102,70 bruto met de wettelijke rente over het netto equivalent van dat bedrag en het bruto bedrag vermeerderd met de verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW, alles te berekenen vanaf 4 mei 2012 en (voor wat betreft de wettelijke rente) tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 2] om aan[eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 679,33 bruto met de wettelijke rente over het netto equivalent van dat bedrag en vermeerderd met de verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW over het bruto bedrag, alles te berekenen vanaf 4 mei 2012 en (voor wat betreft de wettelijke rente) tot de voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 2] tot afgifte aan[eiser] van de volgende roerende zaken:
  • twee Nilfisk stofzuigers
  • twee Numatic werkkarren
  • een vouwladder;
5.4.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van[eiser], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 797,64, waarin begrepen € 500,- aan salaris gemachtigde;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.7.
veroordeelt[eiser] om aan [gedaagde 2] tegen bewijs van kwijting te betalen het netto bedrag dat na verrekening van het verschuldigde bedrag van € 951,35 netto met het door [gedaagde 2] verschuldigde vakantiegeld van € 1.090,30 bruto - als bedoeld in overweging 4.19 - netto resteert;
5.8.
veroordeelt[eiser] om de watertank aan [gedaagde 2] af te geven;
5.9.
veroordeelt[eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde 2], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 100,- aan salaris gemachtigde;
5.10.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2013.