ECLI:NL:RBMNE:2013:3364

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 augustus 2013
Publicatiedatum
15 augustus 2013
Zaaknummer
13-814
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de inlichtingenplicht door niet tijdig melden van inkomsten uit arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 augustus 2013 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser had zijn bijstandsuitkering over de maand november 2012 met 30% verlaagd gekregen, omdat hij zijn inlichtingenplicht had geschonden door niet tijdig te melden dat hij inkomsten uit arbeid ontving. De rechtbank oordeelde dat eiser zijn verplichtingen niet of onvoldoende was nagekomen, ondanks zijn veronderstelling dat hij drie maanden de tijd had om zijn inkomsten te melden. De rechtbank stelde vast dat eiser niet uit eigen beweging had gemeld dat hij inkomsten ontving, wat leidde tot een te hoge uitkering. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde maatregel van 30% verlaging gedurende één maand in overeenstemming was met de Verordening maatregelen inkomensvoorzieningen Utrecht 2012. Eiser had geen argumenten die de rechtbank konden overtuigen dat de maatregel te zwaar was, en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig melden van wijzigingen in de persoonlijke situatie van bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet naleven van de inlichtingenplicht.

Uitspraak

Rechtbank MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/814

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2013in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. W. van Beveren).

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser over de maand november 2012 met 30% verlaagd.
Bij besluit van 27 december 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting op 13 augustus 2013. Eiser is – zonder kennisgeving – niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Vanuit een re-integratietraject is eiser op 20 augustus 2012 in dienst getreden bij UW Traject B.V. Eiser heeft zijn inkomsten uit werk over augustus en september op 25 oktober 2012 door overlegging van de salarisspecificaties over die maanden doorgegeven aan verweerder. Op
8 november 2012 heeft hij de salarisspecificatie van oktober 2012 overgelegd, waarmee hij zijn inkomsten over oktober 2012 heeft opgegeven.
2.
In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser zich maatregelwaardig heeft gedragen door verweerder niet direct te informeren over zijn inkomsten in de maanden augustus 2012 tot en met oktober 2012. Pas nadat verweerder een belastingsignaal ontving, heeft verweerder bij eiser verzocht om de salarisspecificaties, waarop eiser deze heeft overgelegd. Omdat eiser niet uit zichzelf heeft doorgegeven dat hij inkomsten uit arbeid ontving, hebben eisers teveel bijstand ontvangen. Op grond van de Verordening maatregelen inkomensvoorzieningen Utrecht 2012 (de Verordening) vormt de gedraging van eiser een gedraging van de tweede categorie. De daarbij behorende maatregel is een verlaging van 30% voor de duur van één maand.
3.
Eiser voert tegen dit besluit aan dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij
drie maanden de tijd had om zijn inkomsten op te geven. Dit bleek onjuist. Aangezien eiser nooit eerder de regels heeft overtreden acht hij de verlaging met 30% voor één maand een te zware sanctie. Verweerder had kunnen volstaan met een waarschuwing.
4.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de WWB doet een belanghebbende aan burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
In artikel 18, eerste lid, van de WWB is bepaald dat het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Ingevolge het tweede lid van dit artikel, voor zover thans van belang, verlaagt het college overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de WWB de bijstand, indien de belanghebbende naar het oordeel van het college de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
5.
De in artikel 18 van de WWB bedoelde verordening is de Verordening maatregelen inkomensvoorzieningen Utrecht 2012 (de Verordening).
In artikel 1.2, eerste lid, van de Verordening staat, voor zover hier van belang dat het college een verlaging oplegt bij een gedraging als bedoeld in artikel 2.1, en deze aan de belanghebbende kan worden verweten.
In artikel 2.1 van de Verordening zijn categorieën van gedragingen opgesomd. Verweerder verwijt eiser de gedraging die staat vermeld in artikel 2.1, tweede lid, aanhef en onder a van de Verordening. In artikel 2.1, tweede lid, van de Verordening staan gedragingen van de tweede categorie opgesomd. De gedraging die eiser wordt verweten houdt in dat hij niet, onvoldoende of niet binnen een door het college gestelde termijn de inlichtingen- en medewerkingplicht als bedoeld in artikel 17 van de WWB, zou zijn nagekomen, terwijl dit heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen van de uitkering.
In artikel 2.2 van de Verordening staat dat de verlaging bij gedragingen van de tweede categorie 30% bedraagt bij een benadelingsbedrag tot € 4.000,-. Artikel 2.4 eerste lid bepaalt dat de uur van de verlaging een maand bedraagt wanneer sprake is van een eerste verwijtbare gedraging.
6.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door niet onmiddellijk en uit eigen beweging te melden dat hij inkomsten uit arbeid ontving. Verder is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Dat eiser in de (onjuiste) veronderstelling verkeerde dat hij drie maanden had om zijn inkomsten te melden bij verweerder, leidt niet tot een ander oordeel. Gesteld noch gebleken is dat verweerder eiser in deze onjuiste veronderstelling heeft gebracht.
7.
Dit betekent dat verweerder op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB gehouden was de bijstand te verlagen. De rechtbank overweegt dat verweerder eisers gedraging heeft kunnen aanmerken als een gedraging van de tweede categorie, als bedoeld in de Verordening. Door het niet melden van zijn inkomsten is aan eiser tot een te hoog bedrag aan uitkering verstrekt. De door verweerder opgelegde maatregel is in overeenstemming met de Verordening, namelijk een verlaging van 30% gedurende één maand. De beroepsgrond van eiser dat een waarschuwing op zijn plaats zou zijn geweest, kan dan ook niet slagen.
8.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de bijstand van eiser daarom op goede gronden met 30% gedurende één maand verlaagd. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.R. Docter, rechter, in aanwezigheid van
mr. C. ten Klooster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 augustus 2013.
griffier   rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.