ECLI:NL:RBMNE:2013:3325

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 augustus 2013
Publicatiedatum
13 augustus 2013
Zaaknummer
16-700471-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor moord, veroordeling voor doodslag met gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging

Op 13 augustus 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord dan wel doodslag. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 10 februari 2013 in Nieuwegein, waarbij het slachtoffer, een huisgenoot van de verdachte, overleed aan steekwonden. Tijdens de zitting op 30 juli 2013 heeft de verdachte verklaard dat zij naar de kamer van het slachtoffer was gegaan om te praten over een eerdere ruzie. Tijdens dit gesprek zou het slachtoffer haar hebben geslagen, waarna zij het mes van hem heeft afgepakt en hem meerdere keren heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was voor moord met voorbedachten rade, en heeft de verdachte vrijgesproken van deze aanklacht. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer, wat leidde tot de veroordeling voor doodslag.

De rechtbank heeft de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, gezien haar geestelijke toestand en alcoholafhankelijkheid. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijf jaar en terbeschikkingstelling met dwangverpleging geëist. De rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van vier jaar opgelegd, evenals de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, om de kans op herhaling te verkleinen en de verdachte de noodzakelijke behandeling te bieden. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door te verwijzen naar de ernst van het delict, de omstandigheden waaronder het was gepleegd, en de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/700471-13 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 13 augustus 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te[geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring te Nieuwersluis.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2013. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. M. ‘t Sas, advocaat te Wijk bij Duurstede.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord dan wel doodslag.

3.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht doodslag wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie baseert dit op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en hetgeen ter terechtzitting is verhandeld. De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweren gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelenOp 10 februari 2013, omstreeks 19.17 uur, treft de politie[slachtoffer] aan in zijn kamer in een woning aan de [straatnaam] te Nieuwegein. De politie ziet bij hem twee steekwonden ter hoogte van de hartstreek. [1] De politie ziet bij [slachtoffer]ook een steekwond in zijn rechterzij. [2] Nadat het personeel van de ambulance ter plaatse was gekomen, werd [slachtoffer]naar het ziekenhuis overgebracht, waar hij aan zijn verwondingen is overleden. [3]
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer]door het Nederlands Forensisch Instituut wordt het intreden van de dood zonder meer verklaard door een harttamponnade ten gevolge van steekletsel in de borst. [4]
Door verdachte is ter terechtzitting verklaard, dat zij op 10 februari 2013 naar de kamer van [slachtoffer]is gegaan om met hem te praten over een ruzie die enige weken voordien tussen hen had plaatsgevonden. Verdachte heeft verder verklaard, dat [slachtoffer]uit zijn stoel opstond en haar begon te slaan, waarop zij hem in zijn stoel heeft teruggeduwd. Ook heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat zij zag dat [slachtoffer]met zijn rechterhand een mes pakte, dat zij hem vervolgens een klap op zijn pols heeft gegeven, het mes heeft afgepakt op het moment dat [slachtoffer]weer wilde opstaan en hem heel snel tweemaal met het mes aan de linkerzijde van zijn bovenlichaam heeft gestoken. Daarna kwam [slachtoffer]voorover en heeft zij hem nogmaals gestoken, aldus verdachte ter terechtzitting. [5]
4.3.2
Vrijspraak van moordDe rechtbank zal verdachte, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd, vrijspreken van het met voorbedachten rade van het leven beroven van[slachtoffer]. Er zijn geen feiten en omstandigheden gebleken waaruit kan volgen dat verdachte met voorbedachten rade [slachtoffer]om het leven heeft gebracht. Voor wat zich in de kamer van [slachtoffer]heeft afgespeeld dienen de verklaringen van verdachte en het forensische bewijs als uitgangspunt te gelden. Op basis daarvan is er naar het oordeel van de rechtbank geen bewijs aanwezig voor de stelling dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een vooraf door haar genomen besluit en evenmin voor het oordeel dat zij tussen het nemen van het besluit en de uitvoering daarvan de gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Daarom dient verdachte te worden vrijgesproken van hetgeen haar als impliciet primair ten laste is gelegd, te weten moord.
4.3.3
Bewijsoverweging
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte (voorwaardelijk) opzet gehad op de dood van [slachtoffer]. Verdachte heeft met haar handelen zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood zou intreden. Het meermalen steken in de borst en de buik met een mes is immers naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het veroorzaken van de dood dat het — behoudens contra-indicaties die de rechtbank niet heeft aangetroffen in het dossier — niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer]heeft aanvaard.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.1 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 10 februari 2013 te Nieuwegein, opzettelijk[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk meermalen met een mes in de borst en/of de rechterzij gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer]is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

6.1
Het standpunt van de verdediging: noodweer
De verdediging heeft betoogd dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat verdachte door [slachtoffer]werd aangevallen, zich daartegen heeft verdedigd en vervolgens opnieuw door [slachtoffer]is aangevallen, ditmaal met gebruikmaking van een mes. Verdachte heeft het mes van [slachtoffer]weten af te pakken en heeft, zich realiserende dat zij te slecht ter been was om weg te kunnen komen, [slachtoffer]tweemaal gestoken. Nadat [slachtoffer]is opgestaan en op verdachte af is gekomen, heeft zij hem nogmaals gestoken, aldus de verdediging. Gezien het feit dat verdachte werd aangevallen, uiteindelijk zelfs met een mes en verdachte uitermate beperkt mobiel is, meent de verdediging dat er sprake is van zuiver noodweer.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer als niet aannemelijk terzijde dient te worden gesteld.
6.3
Het oordeel van de rechtbankVoor het aannemen van een noodweersituatie is vereist dat aannemelijk wordt dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de zijde van het slachtoffer, waartegen verdediging geboden was.
Omdat er, behalve verdachte en het overleden slachtoffer [slachtoffer], geen ooggetuigen zijn van het steekincident, neemt de rechtbank bij de beoordeling van het verweer de verklaring van verdachte, zoals hiervoor weergegeven onder 4.3.1, als uitgangspunt. Uitgaande van deze verklaring levert het door [slachtoffer]aan verdachte tonen van een mes, nadat hij haar had geslagen en door haar in zijn stoel was teruggeduwd, een op zichzelf voor verdachte bedreigende situatie op, waartegen een zekere verdediging mogelijk was. Verdachte heeft evenwel nadat zij het mes had afgepakt, het slachtoffer tweemaal in de borststreek gestoken, terwijl deze zich nog zittend of half zittend in de stoel bevond. Naar het oordeel van de rechtbank is op het moment dat verdachte het mes heeft afgepakt van [slachtoffer], de noodweersituatie geëindigd. Gegeven de omstandigheden dat het slachtoffer, volgens de verklaring van de getuige[getuige 1], een trage man was, slecht ter been was en volgens verdachtes eigen verklaring uit een zittende houding omhoog kwam, was er op dat moment voor verdachte geen zodanig reëel gevaar dat zij zich mocht verdedigen door met het mes te steken.
Dat er geen sprake was van een noodweersituatie op het moment dat verdachte het slachtoffer in de borststreek heeft gestoken wordt naar het oordeel van de rechtbank nog onderstreept door de verklaring van de getuige [getuige 2], die naar de kamer van [slachtoffer]komt omdat zij rumoer hoort. Zij komt ter plaatse als [slachtoffer]al gestoken is door verdachte. [getuige 2] heeft verdachte toen horen schreeuwen: “Hij heeft mij geslagen, hij moet met zijn poten van mij afblijven, ik ga niet voor hem weg.” Bovendien is daar het proces-verbaal van bevindingen van de politie, die optekent dat verdachte, terwijl zij – vrij kort na het steekincident - naar het politiebureau werd overgebracht, meermalen heeft verklaard dat het slachtoffer haar had uitgelachen en een mes had gepakt, waarop zij dat mes had afgepakt en hem had geduwd waardoor hij in zijn stoel was terecht gekomen. Het proces-verbaal houdt vervolgens in: “Toen was hij nog aan het lachen. Daarop had ze [de rechtbank begrijpt: verdachte] hem twee keer met het mes gestoken. Dat was een kartelmes.” Tenslotte acht de rechtbank van betekenis dat [slachtoffer]meerdere steekletsels heeft aan zijn handen die als afweerletsel kunnen worden gezien.
De rechtbank is concluderend van oordeel dat verdachte zich ten tijde van haar gewelddadige handelen niet in een noodweersituatie bevond waarin zij gerechtigd was zich te verdedigen door te steken met een mes.
Er zijn de rechtbank ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het (impliciet subsidiair) bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Doodslag.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1
Noodweerexces?
De rechtbank heeft vastgesteld dat geen sprake was van een noodweersituatie. Van een geslaagd beroep op noodweerexces is eveneens geen sprake. Daartoe geldt dat verdachte ter terechtzitting expliciet heeft verklaard niet door emoties overmand te zijn geweest op het moment van het incident. Indien er al sprake was van emoties, dan was dit naar het oordeel van de rechtbank boosheid, die veeleer zijn oorsprong lijkt te hebben gehad in de ruzie die verdachte met het slachtoffer heeft gehad enkele weken voorafgaande aan het incident dan in de beweerdelijke aanval door het slachtoffer, versterkt door het (uit)lachen van[slachtoffer].
7.2
De toerekenbaarheid
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van het rapport van 8 juli 2013 dat is opgemaakt door M.R. Weeda, forensisch psychiater, P.E. Geurkink, forensisch psycholoog en L.C. Stelwagen, forensisch milieuonderzoeker. In dit rapport wordt vastgesteld dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens in de zin van alcoholafhankelijkheid en aan een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis. In het rapport wordt geadviseerd om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare. Overeenkomstig deze conclusie kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is.
Er is de rechtbank ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf en maatregel die aan verdachte moet worden opgelegd heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het strafbare feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en ook met de persoon van verdachte zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie met betrekking tot verdachte d.d. 13 februari 2013, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, zij het niet voor een geweldsdelict, en het hiervoor reeds aangehaalde rapport van Weeda, Geurkink en Stelwagen.
Verdachte heeft het slachtoffer, één van haar huisgenoten, in de woning waarin zij beiden een kamer bewoonden, tenminste drie keer met een mes gestoken, als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden. Verdachte heeft het slachtoffer zijn kostbaarste bezit – het leven – ontnomen. Met haar daad heeft zij verdriet en ontreddering teweeggebracht. De rechtbank neemt in aanmerking dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte als eerste het mes ter hand heeft genomen. Aldus gaat de rechtbank ervan uit dat zij tijdens een ruzie met het slachtoffer het mes, dat het slachtoffer uit de stoel waarin hij zat tevoorschijn haalde, van hem heeft afgepakt. Vervolgens heeft zij uit boosheid het slachtoffer, dat nog half in de stoel zat, meermalen met het mes in de borst gestoken.
Gevangenisstraf
Gezien de ernst en de aard van het feit komt geen andere straf in aanmerking dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Net als de officier van justitie houdt de rechtbank rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De rechtbank zal ook rekening houden met de omstandigheid dat verdachte een verkeerde keuze heeft gemaakt in een situatie die zij zelf niet heeft gecreëerd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren passend en geboden is.
Terbeschikkingstelling
Zoals hiervoor reeds is vastgesteld, bestond bij verdachte ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde feit een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er is voorts sprake van een geweldsdelict dat een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Tevens is er sprake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De deskundigen Geurkink en Weeda hebben zich uitgelaten over de aard van de stoornis, de kans op recidive en de aard en duur van noodzakelijke behandeling en begeleiding. Ook hebben zij geadviseerd over de wijze waarop het recidiverisico kan worden teruggedrongen. Door de deskundigen wordt opgemerkt dat verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit onder invloed van alcohol verkeerde. De alcohol in combinatie met haar pathologie en de toenemende achteruitgang van haar brein met afnemend overzicht, hebben verdachte in een situatie gebracht waarbij ze onvoldoende greep meer had op haar agressie, aldus de deskundigen. De kans op herhaling wordt door hen als hoog ingeschat op de middellange termijn door de combinatie van haar persoonlijkheidsstoornis en het gebruik van alcohol. Zonder hulp lijkt verdachte niet bij machte te stoppen met het gebruik van alcohol, volgens de deskundigen. De deskundigen concluderen dat het, om de kans op herhaling te verkleinen, noodzakelijk is dat er een vorm van behandeling voor verdachte komt. Verdachte heeft weinig ziektebesef en vooral haar neiging tot alcoholgebruik is zeer hardnekkig en wordt daardoor zeer zorgelijk genoemd. Hierdoor is het volgens de deskundigen noodzakelijk dat de behandeling in een verplicht kader wordt uitgevoerd. Alleen een behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging heeft in de mening van de deskundigen kans van slagen.
De rechtbank maakt de conclusies van deze deskundigen tot de hare en legt deze ten grondslag aan haar beslissing.
Verdachte dient op grond van het vorenstaande ter beschikking te worden gesteld en van overheidswege te worden verpleegd, mede aangezien het impliciet subsidiair bewezen geachte een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten doodslag. Dit betreft het impliciet subsidiair bewezen geachte feit. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaar.
De rechtbank zal met toepassing van het bepaalde in artikel 37b, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht het advies geven de terbeschikkingstelling met dwangverpleging uiterlijk na twee jaar gevangenisstraf te laten aanvangen, nu zij het van belang vindt dat verdachte zo spoedig mogelijk met behandeling in het kader van de terbeschikkingstelling kan beginnen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 38e en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
- spreekt verdacht vrij van het impliciet primair tenlastegelegde;
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 6.3 genoemde strafbare feit oplevert;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van vier jaren;
- beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht;
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte en beveelt dat zij van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter, mrs. H.A. Brouwer en C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 augustus 2013.
Mr. Brouwer is niet in staat dit vonnis mee te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat
zij op of omstreeks 10 februari 2013 te Nieuwegein, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk (en met voorbedachten rade)[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk (en na kalm beraad en rustig overleg) (meermalen) (met) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst en/of de (rechter)zij, in elk geval in het (boven)lichaam van voornoemde[slachtoffer], gestoken en/of geduwd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer]is overleden.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 114-116 van het proces-verbaal dossiernummer 2013 032505B, van politie Midden-Nederland, district West-Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 606.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemd proces-verbaal, pagina 107, tweede alinea onder “reanimatie”.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemd proces-verbaal, pagina 4, onder “overbrengen slachtoffer en tijdstip overlijden”.
4.Het deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 13 februari 2013, opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemd eind proces-verbaal, pagina 481-491, i.h.b. pagina 486 onder “conclusie”.
5.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 30 juli 2013.