Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2013 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
Procesverloop
Overwegingen
- de woning mag maximaal twee bouwlagen en een kap bevatten;
- de aan- en uitbouwen moeten terughoudend worden vormgegeven;
- de massa en gevels zijn opgebouwd uit enkelvoudige en geometrische vormen;
- de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse erfgrens moet minimaal 3 m bedragen. Aan eiser is in overweging gegeven om een bouwaanvraag in te dienen vergezeld van een ruimtelijke onderbouwing als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO.
Het nogmaals aanpassen is in tegenspraak met de stelling dat de aanpassingen zoals neergelegd in de aanvraag van 26 september 2011 het noodzakelijk gevolg waren van de door verweerder aan het bouwplan gestelde eisen. Gelet hierop valt niet in te zien dat een tweede aanpassing van de oorspronkelijke aanvraag in overeenstemming te brengen zou zijn met de aan het bouwplan gestelde eisen.
Door ruim na afloop van de beslistermijn op de gewijzigde aanvraag van 26 september 2011 van standpunt te veranderen, heeft verweerder in strijd gehandeld met het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het beginsel van een evenredige belangenafweging. Eiser stelt dat verweerder slechts onder politieke druk tot een veranderd inzicht is gekomen. De gemeenteraad wenst geen woningbouw op het thans aan de orde zijnde perceel, maar de ABRvS heeft in zijn uitspraak van 15 juni 2011 dat standpunt al onhoudbaar geacht. Het standpunt van verweerder dat sprake is van een ‘nieuwe’ bouwaanvraag betekent vervolgens dat toepassing moet worden gegeven aan de Wabo. Onder de Wabo wordt de gemeenteraad – anders dan onder de WRO - bij de besluitvorming betrokken, waarbij gezien het standpunt van de raad medewerking aan het bouwplan niet meer te verwachten is. Eiser heeft betoogd dat het bestreden besluit met dit doel is genomen. Verweerder heeft hiermee in strijd gehandeld met het in artikel 3:3 van de Awb neergelegde verbod van détournement de pouvoir. Ook is volgens eiser sprake van vooringenomenheid.
De rechtbank volgt eiser echter niet in zijn stelling dat, nu verweerder vervolgens gehoor heeft gegeven aan de wens van de gemeenteraad, sprake is van détournement de pouvoir. Het verlenen van vrijstelling is immers een bevoegdheid van het college. Bij de toepassing van die bevoegdheid mag het college zich rekenschap geven van de inzichten van de raad over het binnen de gemeente wenselijk geachte ruimtelijk beleid.
Vastgesteld moet echter worden dat uit het bestreden besluit niet blijkt van enige afweging van de gevolgen van het eerder bij eiser gewekte vertrouwen tegenover de belangen die door de weigering worden gediend. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder zich nog heeft afgevraagd of en in hoeverre een rechtsgeldige weigering gepaard diende te gaan met compensatie van door eiser gemaakte kosten voor de aanpassing van het bouwplan na de uitspraak van de ABRvS. Op grond van de hiervoor onder 4.3. genoemde vaste rechtspraak had dat wel gemoeten. In het onderhavige geval was daar ook alle aanleiding toe geweest, nu de aanpassing van het bouwplan is voorgekomen uit een eerder vernietigd en dus onrechtmatig besluit van verweerder. Bovendien blijkt uit de stukken dat verweerder de noodzaak van een compensatie voor eiser voorafgaand aan de bespreking in de gemeenteraad al onder ogen had gezien en in voor de raad ter inzage gelegde stukken ook een inschatting had gemaakt van de daarmee gemoeide kosten. In zoverre is het bestreden besluit dan ook onvoldoende zorgvuldig voorbereid, onevenredig afgewogen en niet draagkrachtig gemotiveerd.