In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juni 2013 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. De minderjarige is onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht (BJZ), en de ondertoezichtstelling loopt tot 5 juni 2014. BJZ heeft op 17 april 2013 een verzoek ingediend tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van één jaar. De kinderrechter heeft eerder op 4 juni 2013 de machtiging uithuisplaatsing ambtshalve verlengd voor een kortere periode, in afwachting van een verslag van BJZ over de voortgang van de ondertoezichtstelling.
Tijdens de mondelinge behandeling op 24 juni 2013 zijn de ouders van de minderjarige, [moeder] en [vader], verschenen, samen met hun advocaat, mr. M. Nieuwendijk, en een vertegenwoordiger van BJZ. De ouders hebben verweer gevoerd tegen het verzoek van BJZ en verzocht om de machtiging uithuisplaatsing voor een kortere periode te verlenen, omdat zij verbetering in hun situatie zagen. De kinderrechter heeft echter vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn gebleken om aan de voorwaarden voor terugplaatsing te voldoen, ondanks eerdere kansen en hulpverlening.
De kinderrechter heeft overwogen dat de minderjarige sinds april 2013 bij een perspectiefbiedend pleeggezin woont en zich daar goed ontwikkelt. De ouders hebben niet adequaat gereageerd op de hulpverlening en hebben geen inzicht gegeven in hun situatie. Gezien de geschiedenis van de zaak en de huidige omstandigheden, heeft de kinderrechter besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 5 juni 2014, in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.