ECLI:NL:RBMNE:2013:3262

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 augustus 2013
Publicatiedatum
8 augustus 2013
Zaaknummer
C/16/347857 / FT RK 13/1692
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot dwangakkoord in faillissementsrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 augustus 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsanering en tot vaststelling van een dwangakkoord, zoals bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet. Verzoekster, die een totale schuldenlast van € 14.783,82 heeft, heeft een prognoseakkoord aangeboden aan haar schuldeisers, waarbij concurrente schuldeisers een uitkering van 10,90% en de preferente schuldeiser 21,80% van hun vorderingen zouden ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling door alle schuldeisers, behalve door verweerster 1 en verweerster 2, is aanvaard. Verweerster 1 heeft een concurrente vordering van € 1.297,49 en verweerster 2 een vordering van € 8.513,92.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 juli 2013 is verzoekster verschenen, bijgestaan door een vertegenwoordiger van Plangroep Almere, terwijl verweerster 1 niet is verschenen en verweerster 2 vertegenwoordigd was door mr. S.G.T. Arendsen. De rechtbank heeft de feiten en de argumenten van beide partijen in overweging genomen. Verweerster 1 heeft haar weigering om in te stemmen met het akkoord niet nader gemotiveerd, terwijl verweerster 2 haar standpunt heeft onderbouwd met de stelling dat het prognoseakkoord was aangepast zonder dat andere schuldeisers hiervan op de hoogte waren gesteld.

De rechtbank heeft overwogen dat schuldeisers in beginsel vrij zijn om hun medewerking aan een buitengerechtelijke schuldregeling te weigeren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van verweerster 1 en verweerster 2 bij hun weigering om in te stemmen met het akkoord zwaarder wegen dan de belangen van verzoekster. De rechtbank heeft daarbij de waarborgen van de wettelijke schuldsaneringsregeling als belangrijker beschouwd dan de lagere kosten van het aangeboden akkoord. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot vaststelling van het dwangakkoord afgewezen, waarbij verzoekster de mogelijkheid kreeg om haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling binnen twee weken na de uitspraak te handhaven of in te trekken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
Locatie Lelystad
zaaknummer: C/16/347857 / FT RK 13/1692
uitspraakdatum: 6 augustus 2013
Uitspraak op grond van artikel 287a van de Faillissementswet (dwangakkoord)
in de zaak van
[verzoekster]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats]
verzoekster
tegen
Santander Consumer Finance Benelux BV
vertegenwoordigd door Hoist
gevestigd te ‘s-Hertogenbosch
verweerster 1
en
Santander Consumer Finance Benelux BV
vertegenwoordigd door Pleitmeesters
gevestigd te Ede
verweerster 2.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 4 juli 2013 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift tot toepassing van de schuldsanering en tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a Fw.
  • het op 16 juli 2013 ontvangen verweerschrift van verweerster 2.
  • de mondelinge behandeling van genoemd verzoekschrift op 23 juli 2013 en het daarvan opgemaakte proces-verbaal, met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ter zitting van 23 juli 2013 is verzoekster verschenen, vergezeld van de heer[A] van Plangroep Almere. Verweerster 1 is hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Namens verweerster 2 is de heer mr. S.G.T. Arendsen van Pleitmeesters verschenen.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1.
Verzoekster heeft een totale schuldenlast van € 14.783,82 bestaande uit 8 concurrente schuldeisers en 1 preferente schuldeiser.
2.2.
Door verzoekster wordt thans een prognoseakkoord aangeboden, inhoudende een begrote uitkering aan de concurrente schuldeisers van 10,90 % en aan de preferente schuldeiser van 21,80% van hun respectievelijke vorderingen tegen finale kwijting.
2.3.
De onder 2.2. bedoelde schuldregeling is door alle schuldeisers behalve verweerster 1 en verweerster 2 aanvaard.
2.4.
Verweerster 1 heeft een concurrente vordering van € 1.297,49. Zijnde 8,78% van de totale schuldenlast.
2.5.
Verweerster 2 heeft een concurrente vordering van € 8.513,92. Zijnde 57,59% van de totale schuldenlast.

3.Het verzoek

3.1.
Verzoekster heeft in het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling de rechtbank verzocht verweerster 1 en verweerster 2 te bevelen in te stemmen met de onder 2.2. genoemde schuldregeling.
3.2.
Verzoekster heeft hiervoor aangevoerd dat de aangeboden schuldregeling het maximaal haalbare is. Het aangeboden bedrag overtreft wat zij gedurende een wettelijke schuldsaneringsregeling bijeen kan sparen voor haar schuldeisers, daar in een wettelijke schuldsaneringsregeling de kosten van bewindvoerdersalaris en het griffierecht eerst dienen te worden voldaan.

4.Het verweer

4.1.
Verweerster 1 heeft haar weigering om in te stemmen niet nader gemotiveerd en heeft evenmin van de gelegenheid gebruik gemaakt haar weigering ter zitting toe te lichten.
4.2.
Verweerster 2 heeft haar weigering om in te stemmen nader onderbouwd in haar verweerschrift, wat hier als ingevoegd wordt beschouwd.

5.De beoordeling van het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord

5.1.
Een schuldeiser staat het in beginsel vrij zijn medewerking aan een door een schuldenaar aangeboden buitengerechtelijke schuldregeling te weigeren. Het verzoek zal slechts kunnen worden toegewezen als verweerster 1 en verweerster 2 in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. Daarbij dient tevens een vergelijking te worden gemaakt met de situatie dat verzoekster tot de schuldsaneringsregeling zal worden toegelaten.
5.2.
Allereerst zal bij de beoordeling van de vraag of verweerster 1 en verweerster 2 in redelijkheid tot hun weigering konden komen, moeten worden gekeken naar de inhoud van het akkoord. Aanvaarding van het akkoord zal tot gevolg hebben dat verweerster 1 en verweerster 2 een betaling van € 141,44 respectievelijk € 928,07 tegemoet kunnen zien. Dit zal (in beginsel) moeten worden vergeleken met de situatie dat op verzoekster de schuldsaneringsregeling van toepassing wordt, zoals subsidiair gevorderd. In dat geval is aannemelijk dat verweerster 1 en verweerster 2 na betaling van het bewindvoerderssalaris een lager bedrag of zelfs geen uitkering tegemoet kunnen zien.
5.3.
Dit zou betekenen dat de vooruitzichten voor verweerster 1 en verweerster 2 als schuldeisers bij aanvaarding van het akkoord gunstiger zijn dan bij verwerping daarvan. Derhalve is het uitgangspunt dat zij niet in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen. Dit kan anders worden als het belang dat verweerster 1 en verweerster 2 hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering zwaarder weegt dan de belangen van verzoekster of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
5.4.
Verweerster 2 heeft in dit kader aangevoerd dat het prognose akkoord gedurende het minnelijke traject is aangepast van een uitkering voor concurrente schuldeisers van 12,05% naar een uitkering van 10,90%. Deze aanpassing is aan de andere schuldeisers niet bekend gemaakt. Plangroep beaamt dit. Er is een vordering van de Belastingdienst bijgekomen, die nog niet eerder bekend was, daarom moest het akkoord worden aangepast. Omdat het gaat om een prognose akkoord en een lagere uitkering altijd tot de mogelijkheden behoort, is er door Plangroep niet opnieuw een voorstel aan de schuldeisers gedaan.
5.5.
Verweerster 2 heeft voorts verklaard dat zij meer vertrouwen heeft in de wettelijke schuldsaneringsregeling, omdat dit traject meer waarborgen heeft dan het minnelijk traject.
Oordeel van de rechtbank.
5.6.
De rechtbank overweegt in dat kader dat tijdens een wettelijke schuldsaneringsregeling aan verzoekster strenge eisen worden gesteld ten aanzien van de sollicitatieplicht, de informatieplicht en de afdrachtverplichting. Deze verplichtingen zijn bovendien duidelijk omschreven. In de praktijk wordt de nakoming van deze verplichtingen door de bewindvoerder goed in de gaten gehouden en aan het niet-nakomen van deze verplichtingen worden ook daadwerkelijk direct consequenties verbonden. Daar staat dan ook tegenover dat, wanneer verzoekster haar verplichtingen goed nakomt, zij na afloop van de wettelijke schuldsaneringsregeling de "schone lei" verkrijgt, waardoor alle onder de werking van de schuldsaneringsregeling vallende schulden niet langer afdwingbaar zijn.
5.7.
Het aangeboden akkoord behelst, zoals de rechtbank het begrijpt, in feite een vergelijkbaar traject als de wettelijke schuldsaneringsregeling in die zin dat er - net als in de wettelijke schuldsaneringsregeling - op basis van een periodiek vast te stellen "vrij te laten bedrag" gedurende 36 maanden gespaard wordt voor de schuldeisers, waarna door de schuldeisers aan de schuldenaar finale kwijting wordt verleend voor de resterende schuld. Plangroep (de uitvoerder van het aangeboden akkoord) heeft weliswaar verklaard dat zij periodiek controleert of verzoekster voldoet aan de inspanningsverplichtingen, maar dat neemt niet weg dat Plangroep voornamelijk een ondersteunende taak heeft richting verzoekster en niet een controlerende taak, zoals een bewindvoerder (onder toezicht van de rechter-commissaris) die heeft.
5.8.
Het enige voordeel voor schuldeisers is dat de kosten in het aangeboden akkoord lager zijn dan de kosten van bewindvoering op grond van de Faillissementswet. De rechtbank is van mening dat dit voordeel in deze situatie niet opweegt tegen de waarborgen die de wettelijke schuldsaneringsregeling de schuldeisers biedt. Hoewel verzoekster ter zitting overtuigend heeft verklaard dat zij heel graag wil werken, acht de rechtbank de waarborgen in de wettelijke schuldsaneringsregeling van belang nu de kans groot geacht mag worden dat de nakoming van de verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling, er in de komende 36 maanden toe zal leiden dat verzoekster werk vindt waardoor de afloscapaciteit van haar (aanmerkelijk) toe zal nemen. De rechtbank acht het daarom ook in het belang van de schuldeisers dat deze verplichtingen daadwerkelijk geëffectueerd zullen worden. Daar komt bij dat verweerster 1 en verweerster 2 samen ruim 66% van de totale schuldenlast vormen.
5.9.
Bovendien is er in eerste instantie een percentage van 12,05% aangeboden aan de concurrente schuldeisers, terwijl het dwangakkoord een voorstel van 10,90% inhoudt. De overige schuldeisers hebben geen mogelijkheid gekregen om te laten weten of zij ook met een percentage van 10,90% akkoord gaan. Verzoekster dient haar verzoek te onderbouwen door het overleggen van een compleet dossier. Verzoekster dient voorts een transparant aanbod te doen aan haar schuldeisers. Dat is in casu niet gebeurd.
5.10.
De rechtbank acht het voordeel, in de vorm van lagere kosten, dan ook onvoldoende om te oordelen dat de verweerster 1 en verweerster 2 gehouden zijn om medewerking te verlenen aan het akkoord. Zij hebben dus in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling kunnen komen, zodat het verzoek van verzoekster zal worden afgewezen.
5.11.
Verzoekster heeft niet ter zitting laten weten of zij haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wil handhaven of intrekken. Zij krijgt vanaf 6 augustus 2013 twee weken om de rechtbank te laten weten of zij haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wil handhaven of intrekken. Na 6 oktober 2013 zal de rechtbank zonder andersluidend bericht van verzoekster, het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling als ingetrokken beschouwen.

6.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M. Peper en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2013.