Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[verweerder sub 2],
1.De procedure
- het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 1 mei 2013;
- het verweerschrift van [verweerster sub 1], ter griffie ingekomen op 25 juni 2013;
- het verweerschrift van [verweerder sub 2], ter griffie ingekomen op 1 juli 2013;
- de reactie op verweerschrift tevens pleitaantekeningen van [verzoekster];
- de aantekeningen mondelinge behandeling van [verweerster sub 1];
- de mondelinge behandeling op 2 juli 2013.
2.De feiten
"moeilijk te corrigeren evt met lipofilling in meerdere stadia".
- mevrouw [verzoekster], te dezen bijgestaan door haar advocaat mevrouw M.G.F. de Graaff-Bosch, verbonden aan Van der Goen Advocaten te Soest en
- [verweerster sub 1], te dezen bijgestaan door haar advocaat mevrouw M.S.E. van Beurden, verbonden aan Van Benthem & Keulen NV te Utrecht
3.Het deelgeschil
4.De beoordeling
Op grond van artikel 16 lid 1 EEX-Verordening kan [verzoekster] haar vordering tegen [verweerster sub 1] brengen voor de Nederlandse rechter, het gerecht van het land waar [verzoekster] haar woonplaats heeft.
Hetgeen [verzoekster] en [verweerster sub 1] en[verweerder sub 2] verdeeld houdt, betreft - kort gezegd - de vraag naar de aansprakelijkheid voor de door [verzoekster] gestelde schade als gevolg van de bij [verweerster sub 1] ondergane en door[verweerder sub 2] uitgevoerde liposuctiebehandeling. Op zichzelf beschouwd valt dit verzoek binnen de omschrijving van artikel 1019w Rv. De rechtbank hecht daarbij geen doorslaggevende betekenis aan het feit dat buiten rechte (tussen [verzoekster] en[verweerder sub 2]) niet zou zijn onderhandeld over de aansprakelijkheid. Op basis van de stukken blijkt dat partijen over de aansprakelijkheid principieel van mening verschillen, terwijl ook ter zitting is gebleken dat partijen op dat punt duidelijk een andere mening zijn toegedaan. Hieruit leidt de rechtbank af dat indien wel buitengerechtelijke onderhandelingen tussen [verzoekster] en[verweerder sub 2] zouden hebben plaatsgevonden deze ook in een vroegtijdig stadium zouden zijn vastgelopen. De rechtbank ziet tegen deze achtergrond geen aanleiding het verzoek reeds daarom af te wijzen. Met een oordeel over de aansprakelijkheid kán de (thans bestaande) impasse tussen partijen in beginsel worden doorbroken en zouden de onderhandelingen in principe kunnen aanvangen en/of worden voortgezet. De omstandigheid dat mogelijk bewijslevering nodig is, maakt niet dat een verzoek niet als deelgeschil kan worden aangemerkt. Of bewijslevering noodzakelijk is, wordt in de regel eerst duidelijk na een inhoudelijke beoordeling van het voorgelegde verzoek, waarna, in voorkomend geval, het verzoek alsdan op de voet van artikel 1019z Rv zal worden afgewezen.