Op 30 juli 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde, geboren in Somalië, was op 15 oktober 2012 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden. Hij was op 3 mei 2013 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de voorwaarde dat hij zich zou houden aan de bij wet gestelde algemene voorwaarden, waaronder het niet plegen van strafbare feiten, en zich zou melden bij Reclassering Nederland binnen 2 werkdagen na zijn invrijheidstelling.
Echter, de veroordeelde heeft nagelaten zich te melden bij Reclassering Nederland en heeft ook na herhaalde pogingen van de reclassering geen contact met hen opgenomen. De officier van justitie heeft daarop een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend. Tijdens de zitting op 16 juli 2013 was de veroordeelde niet verschenen, ondanks dat hij behoorlijk was opgeroepen. De verdediging pleitte voor afwijzing van de vordering, stellende dat de veroordeelde nog een kans verdiende, mede door zijn omstandigheden zoals het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats en taalbarrières.
De rechtbank oordeelde echter dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden had overtreden door zich niet te melden bij de reclassering. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de veroordeelde zich in de toekomst wel zou melden. De rechtbank besloot de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen voor de resterende strafduur van 57 dagen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.