ECLI:NL:RBMNE:2013:3236

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
16-702047-12
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een kapot geslagen fles in Vleuten

Op 9 juli 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 december 2012 in Vleuten heeft geprobeerd om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan een bekend persoon. De verdachte, in beschonken toestand, sloeg eerst een fles kapot en gebruikte het gebroken glas om het slachtoffer in het gezicht te steken, wat resulteerde in een litteken. Tijdens de zittingen op 19 maart en 25 juni 2013 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak of een lichtere straf. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor poging tot zware mishandeling, maar sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag. De rechtbank overwoog dat het gebruik van een scherp voorwerp zoals glas een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebrengt, en dat de verdachte deze kans bewust had aanvaard. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 150 dagen, waarvan 59 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden voor reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/702047-12
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 juli 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op[geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres] in ([postcode]) [woonplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2013 en 25 juni 2013. De verdachte is op beide zittingen in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op of omstreeks 1 december 2012 in Vleuten heeft geprobeerd om opzettelijk
[slachtoffer] van het leven te beroven, dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging eventuele kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling) heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. De officier van justitie gaat er daarbij van uit dat verdachte door het slachtoffer met glas in zijn kin te steken willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft geaccepteerd dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel op zou lopen. Daartoe weegt volgens de officier van justitie mee dat bij het slachtoffer een litteken op de kaak is geconstateerd. Voor het impliciet primair ten laste gelegde – de poging tot doodslag – vraagt de officier van justitie vrijspraak.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er in het dossier aanwijzingen zijn in de richting van verdachte, maar dat de bewijsmiddelen niet heel overtuigend zijn. De raadsman heeft dit onderbouwd door te stellen dat de omschrijving van aangever kan duiden op meerdere[namen] en niet specifiek op verdachte. Daar komt bij dat de vermeende herkenning van verbalisant [verbalisant] niet voor het bewijs kan worden gebruikt, nu de rechtbank zelf kan vaststellen dat het niet mogelijk is om op basis van de camerabeelden tot een (betrouwbare) herkenning te komen. Gelet op het bovenstaande dient de rechtbank, indien zij uit de bewijsmiddelen niet de overtuiging krijgt dat verdachte de persoon betreft die het feit zou hebben gepleegd, verdachte vrij te spreken. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat, indien de rechtbank van oordeel is dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is, het feit een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel oplevert en geen poging doodslag.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Aangever[slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat hij op 30 november 2012 naar café [cafe] in Vleuten is gegaan. Hij kwam daar[verdachte] tegen, die hij kent uit de buurt en waarvan hij weet dat zijn broer bij jongerenwerk [naam]” te Vleuten werkt. Aangever praatte nog even met[verdachte]. Toen het café na middernacht dicht ging, liep aangever naar buiten. Toen hij in een taxi wilde stappen, zag hij vanaf zijn rechterzijde een jongen aan komen rennen uit de richting van de Foodmaster. Hij herkende de jongen als [verdachte]. Aangever zag dat hij rende totdat hij vlak voor hem stond. Vervolgens zag en voelde aangever dat [verdachte] hem een duw gaf met zijn rechterhand. Aangever voelde dat hij hem op zijn linkerkaak/wang raakte. Op dat moment voelde aangever iets warms in zijn nek en zag dat hij bloed op zijn hand had, afkomstig van zijn kaak. [1] Uit de medische verklaring blijkt dat aangever een snijverwonding heeft aan zijn linkerkaak. [2] De verklaring van aangever wordt verder ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1]. Zij heeft verklaard dat zij op 1 december 2012 zag dat een voor haar onbekende jongen ruzie had met [verdachte]. De getuige zag dat [verdachte] een grote fles in zijn handen had en dat hij deze fles kapot sloeg tegen de ramen van de Dirk van den Broek en zij zag dat hij nog een deel van de fles in zijn handen hield. Zij zag vervolgens dat [verdachte] terug liep naar de onbekende jongen, maar dat deze weg was. Opeens zag de getuige dat [verdachte] uithaalde met het stuk fles. Zij zag dat hij aangever in zijn gezicht raakte. [3] De heer [getuige 2] [4] was ook getuige van voornoemd incident en heeft naderhand aan verbalisanten de straat aangewezen waar [verdachte] woont, dan wel heeft gewoond. De getuige heeft de [straatnaam] te Vleuten aangewezen. [5] Verdachte heeft voorheen aan de [straatnaam] te Vleuten gewoond en de broer van verdachte heeft gewerkt binnen het sociaal cultureel centrum “[naam]” in Vleuten. [6]
BewijsoverwegingenGelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte diegene is geweest dit het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Het verweer van de raadsman, verwerpt de rechtbank derhalve. De rechtbank overweegt verder dat verdachte het slachtoffer met een stuk glas op de kaak heeft geraakt, waardoor het slachtoffer een litteken op zijn kaak heeft. Het hoofd is een zeer kwetsbaar deel van het lichaam. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van glas gericht op de nek van het slachtoffer ertoe kan leiden dat een persoon zwaar lichamelijk letsel oploopt. De rechtbank is van oordeel dat door zo te handelen niet anders kan worden geoordeeld dan dat het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel opleverde en dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht aldus de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht geen bewijs in het dossier voorhanden om bewezen te kunnen verklaren dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De rechtbank zal verdachte daarom van de onder impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag vrijspreken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 1 december 2012 te Vleuten, gemeente Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk[slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een kapot geslagen fles in de hals van die [slachtoffer] heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot zware mishandeling.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch onderzoek pro justitia van 24 januari 2013 van S.A. Moonen, GZ-psycholoog. In dit rapport wordt onder meer het volgende geconstateerd.
Verdachte heeft niet willen meewerken aan het onderzoek. In het korte contact dat de onderzoeker met verdachte heeft gehad, komen geen evidente aanwijzingen naar voren voor vergaande beperkingen in de intelligentie dan wel ernstige pathologie, zoals een angst- of stemmingsstoornis of een psychotische stoornis. Dit betekent overigens niet dat dergelijke pathologie met absolute zekerheid kan worden uitgesloten. Over de persoonlijkheid van verdachte kunnen, binnen het zeer beperkte bestek van het onderhavige onderzoekscontact, geen uitspraken worden gedaan. De onderzoeker trekt derhalve geen conclusies ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De rechtbank ziet op basis van de conclusie uit het rapport van bovengenoemde deskundige geen aanleiding verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar of verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het meerderjarigenstrafrecht op verdachte van toepassing dient te worden verklaard. De officier van justitie heeft verder op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen waarvan 59 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van het voorarrest, onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van Reclassering Nederland (Jong Volwassenenteam).
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, het minderjarigenstrafrecht op verdachte van toepassing dient te worden verklaard. De raadsman heeft zich ten aanzien van de strafmaat primair op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf dient te worden opgelegd gelijk aan het voorarrest. Subsidiair is de raadsman van mening dat er daarnaast een gedeeltelijk voorwaardelijke straf kan worden opgelegd met daarbij bijzondere voorwaarden.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft in beschonken toestand eerst een fles kapot geslagen en vervolgens het slachtoffer, een voor verdachte bekend persoon waarmee hij normaal overweg kon zonder aanleiding, met dat voorwerp in zijn gezicht geslagen. Het slachtoffer heeft hier een litteken aan overgehouden. Het handelen van verdachte is van een uitzonderlijke en schrikbarende agressiviteit, die ernstig letsel te weeg heeft gebracht en het slachtoffer en de getuigen van zijn handelen veel angst heeft bezorgd. Het slachtoffer heeft, blijkens de door hem ingediende schriftelijke vordering een groot zichtbaar en blijvend litteken van ruim 4 cm in zijn hals/gezicht en lijdt nog elke dag onder de gevolgen van het voorval. Voorts brengt dergelijk zinloos uitgaansgeweld in de maatschappij in het algemeen en bij de bezoekers van uitgaansgelegenheden in het bijzonder gevoelens van onveiligheid teweeg.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 8 februari 2013, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld. Daarnaast heeft de heer Hafsi, namens Bureau Jeugdzorg, een strafadvies geschreven op 21 juni 2013 en dit toegelicht tijdens de zitting van 25 juni 2013. De heer Hafsi is van mening dat bij verdachte weinig tot geen kindfactoren aanwezig zijn en dat verdachte weet wat hij in de toekomst wil bereiken. Daarom ziet de jeugdreclassering de begeleiding vanuit Bureau Jeugdzorg als een gepasseerd station en adviseert om verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde toezicht vanuit de Reclassering Nederland. De heer Hafsi heeft telefonisch contact gehad met de Raad voor de Kinderbescherming en deze schaart zich achter het advies van Bureau Jeugdzorg. Verder houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit net 18 jaar oud was geworden en dat hij kort voor het ten laste gelegde feit zelf (van een onbekend gebleven persoon) een harde klap had gekregen.
Gelet op het voorgaande, overweegt de rechtbank dat verdachte het feit heeft gepleegd op de dag nadat hij de leeftijd van 18 jaren had bereikt en derhalve in beginsel op verdachte het meerderjarigenstrafrecht van toepassing is, tenzij de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het stafbaar feit aanleiding geeft om het minderjarigenstrafrecht toe te passen. De rechtbank ziet in onderhavige zaak geen aanleiding om van de hoofdregel af te wijken en zal derhalve verdachte overeenkomstig het meerderjarigenstrafrecht berechten. Bij de hoogte van de straf zal de rechtbank rekening houden met de jeugdige leeftijd van verdachte.
Alles afwegende acht de rechtbank een (gedeeltelijke) onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Het onvoorwaardelijk deel van de straf is gelijk aan het voorarrest. Met het voorwaardelijke gedeelte van de straf wordt beoogd zowel verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen als ook een begeleiding door Reclassering Nederland mogelijk te maken. Deze acht de rechtbank noodzakelijk, nu er zonder de begeleiding van de reclassering ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal daarom ook de bijzondere voorwaarde, op grond van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht, dadelijk uitvoerbaar verklaren.

9.Benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De benadeelde partij vordert in totaal een bedrag van € 2.989,00, bestaande uit € 489,00 aan materiële schade en € 2.500,00 euro aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft integrale toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu de raadsman vrijspraak heeft bepleit. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat het gevorderde bedrag met betrekking tot de kleding onvoldoende is onderbouwd en dat verder niet aannemelijk is geworden dat de taxikosten zijn betaald nu de taxichauffeur een vriend van aangever is. Ten aanzien van de gevorderde immateriële bedrag is de raadsman van mening dat onvoldoende is onderbouwd dat er sprake is van blijvend letsel. Meer subsidiair is de raadsman van mening dat de gevorderde immateriële schade gematigd dient te worden.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank zal de gevorderde materiële schade integraal toewijzen, omdat deze door de benadeelde partij voldoende aannemelijk is gemaakt. De rechtbank zal daarnaast de immateriële schade toewijzen tot een bedrag van € 1000,00. Gelet op hetgeen door verdachte en door[slachtoffer]
naar voren is gebracht, acht de rechtbank de immateriële schade tot dit bedrag voldoende aannemelijk gemaakt. Voor het overige is de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk, als zijnde van niet-eenvoudige aard waarbij het een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren om dit nader te laten uitzoeken of onderbouwen, zodat zij deze vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 1 december 2012.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 24c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Spreekt verdachte vrij van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde feit levert op:
Poging tot zware mishandeling.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
150 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
62 dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na de uitspraak van het vonnis moet melden bij Reclassering Nederland (Jong Volwassenenteam) aan het Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht en zich daarna moet blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dat nodig acht;
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland.
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- verklaart de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde bijzondere voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar;
Benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 1.498,00, bestaande uit € 498,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, te berekenen vanaf 1 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer],
€ 1.498,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 24 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Veldhuijzen, voorzitter, mrs. E.A.A. van Kalveen en L.M.G. de Weerd, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Meulen, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juli 2013.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 01 december 2012 te Vleuten, gemeente Utrecht, althans in
het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (kapot
geslagen) fles, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals,
althans in het lichaam van die[slachtoffer] heeft gestoken, zijnde de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 302 Wetboek van Strafrecht
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], opgenomen op pagina 24-27 van het proces-verbaal dossiernummer PL0920/09-013756, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 362.
2.Een geneeskundige verklaring, opgenomen op pagina 12 van het proces-verbaal dossiernummer PL0920/09-013756 B, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 12.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], opgenomen op pagina 30/31van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige[getuige 2], opgenomen pagina 34/35 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
5.Proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 42 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
6.Proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 43 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.